Wil je er koste wat het kost even echt tussenuit ? Een ‘weekendsafari’ in Kenia doet je letterlijk terugkeren naar de bron. Een oplader van jewelste.

Zeven donkere silhouetten glijden geruisloos voorbij in het licht van een van de kamplampen. Even snel worden ze weer opgeslokt door de duisternis. Mijn hart bonkt in mijn keel. Speelt mijn angst mij parten ? Neen, ik heb wel degelijk leeuwen gezien. Sue Heath, de interim-manager van Joy’s Camp, het tentenkamp aan de Ewaso Ngirorivier, waar we deze nacht verblijven midden in de wildernis van Shaba National Reserve in Noord-Kenia, heeft net een halfuurtje geleden gemeld dat een troep leeuwen vlakbij een buffel heeft gedood en zeker de hele nacht in de buurt zal blijven. Ze legt uit, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, hoe je het geluid van de leeuwen kunt onderscheiden van dat van de luipaarden, “die klinken als een zaag”. Vlakbij is een kleine waterval met drinkplaats waar ook olifanten, buffels, zebra’s en ander wild zich komen laven.

Dit is mijn eerste dag in Zwart Afrika, waar ik lang naar heb uitgezien. Maar helemaal gerust ben ik niet. De rest van het gezelschap – we zijn met elven, waarvan de meerderheid anciens die al ettelijke safari’s achter de rug hebben – blijft onverstoord verder eten. We zitten onder het afdak van de ‘hoofdtent’ van het kamp, bij het kleine zwembad en genieten van onze eerste, inktzwarte maar prachtige nacht onder de Keniaanse sterrenhemel. Als een van de zwarte guards mij tegen elven in het pikdonker over een kronkelend grindpad tussen het hoge gras begeleidt naar mijn tent, bekruipt mij weer die onrust. Maar mijn ‘onderdak’ is verrassend comfortabel en geeft bij het gelige licht van de lantaarnlampen een prettig geborgen gevoel. De stilte hangt vol geluiden die ik nog niet ken. Gespannen probeer ik geluiden te herkennen maar de uitputting na een eerste dag in de bush haalt de bovenhand. Ik zink weg in een diepe, droomloze slaap.

De erfenis van Joy Adamson

Nog voor zonsopgang word ik met een zachte roep gewekt door de guard die de early morning coffee brengt. Als ik de voorhang opentrek, zie ik met eigen ogen wat zo mooi in de boekjes beschreven staat : vanaf het terras voor de tent heb ik een adembenemend uitzicht over de eindeloze savanne. Op enkele honderden meters, tussen de optrekkende nevelslierten, staan buffels en zebra’s aan een plas te drinken. Boven de berg, die de Samburu’s, op wier grondgebied we ons bevinden, de ‘berg van de zwangere vrouw’ noemen, kleurt de hemel paars en rood en knalgeel met de opgaande zon.

Maar veel tijd om van het schouwspel te genieten is er niet. De open Landrover met onze gids Peter staat al te wachten. We gaan meteen op zoek naar de leeuwen, kondigt hij aan. Af en toe wordt gestopt om naar sporen op de grond te kijken. Trefzeker volgt de 4×4 zijn weg, dwars door de bush. Na een kwartiertje hobbelen – onderweg hebben we al gerenoeks (giraffengazellen) en waterbokken gespot – zien we ze liggen ! Vlakbij, op enkele meters afstand, tussen de struiken : een volwassen mannetjesleeuw, twee jonge mannetjes en een wijfje. Verzadigd van de buffel, met hun muil nog donkergekleurd van het bloed, genieten ze van de eerste zon. Muisstil kijken we toe. Onze aanwezigheid lijkt ze nauwelijks te storen. “Zij zien de jeep als een soort beest”, legt Peter zachtjes uit. Ze zijn met dat ‘wezen’ opgegroeid, kennen het geluid. Maar zodra je de wagen verlaat, herkennen ze jou als een tweebener, hun aartsvijand. Dan wordt het gevaarlijk.” Na een poos raken de leeuwen blijkbaar toch wat geïrriteerd en een na een verdwijnen de machtige dieren in het struikgewas op zoek naar rustiger oorden.

Het is voor ons hoogtijd om terug te keren naar het kamp waar een uitgebreid ontbijt met gebakken eitjes en vers fruit ons wacht. Manager Sue legt uit dat Joy’s Camp zijn naam ontleent aan een tragische gebeurtenis : in 1980 werd hier de natuurvoorvechtster, schilderes en schrijfster Joy Adamson vermoord in mysterieuze omstandigheden. Ze liet een onvoltooide trilogie achter – Born Free, Living Free en Forever Free – waarin ze beschrijft hoe ze het weesleeuwenwelpje Elsa grootbrengt tot het groot genoeg is om naar de wildernis terug te keren. ” Joy was kind of a bitch“, zegt Sue. “Maar dat moet ook, als je dit werk doet”, voegt ze er met onverholen bewondering aan toe. “Zij en haar (derde) man George, een van de hoofdwildopzichters in Noord-Kenia, waren pioniers in de strijd om het wildbehoud. Eerst dacht men dat ze door een leeuw was gedood, maar vermoedelijk is Joy omgebracht door een van haar eigen werknemers.”

Onderweg naar het ‘vliegveld’ – niet meer dan een strook grind in de ruige savanne – passeren we langs de gedenksteen die voor haar is aangebracht.

In het heiligdom van de neushoorns

Volgens de formule Weekend Breaks in Kenya (zie praktisch kader op p. 72) blijven reizigers vier dagen ter plaatse, maar wij vliegen alweer met onze kleine Cessna Caravan op verkenning naar onze volgende bestemming : het Meru National Park. Hoewel maar op 20 minuten vliegen van Shaba, dat voor een deel vulkanisch is, ziet het landschap er in Meru heel anders uit : de aarde is roder, minder droog en begroeid met hoge grassen. Onze Bantoegids Kimaru staat ons bij de landingsstrook met de jeep op te wachten. Hij grijnst breeduit en wijst met een weids gebaar op de vlakte bezaaid met mooie doempalmen met waaiervormige kruin en de machtige baobab, de ‘levensboom’ of upside down tree, zoals ze hem hier noemen, omdat het lijkt alsof hij met zijn wortels in de lucht groeit.

Het is bloedheet – een zonnehoed is in zo’n open terreinwagen geen luxe – en de weg naar de lodge, Elsa’s Kopje, is ruw en hobbelig. Af en toe gaat het gewoon door een kleine rivier, waar krokodillen en hippo’s huizen. Kimaru legt uit dat nijlpaarden, hoe log ze er ook uitzien, erg gevaarlijk kunnen zijn en dat je nooit mag staan tussen zo’n beest en de rivier want dan word je gewoon verpletterd. Zijn woorden zijn niet koud of we ervaren in levenden lijve welke snelheid die dieren ontwikkelen. We zijn gestopt bij een opening aan de rand van een groene rivier waar enkele nijlpaarden zich vermeien in het koele water, als plots enkele soortgenoten zich vanuit het struikgewas aan de overkant met hels gedruis in het water storten. Gelukkig staan wij op de goede, steile oever, niet op hun passage. Maar wat een indrukwekkend gezicht.

Terwijl hij verder rijdt, heft Kimaru een lied aan in het Kikuyu. “Om de dieren te laten komen”, lacht hij. Want het is bijna middag en dan schuilt het meeste wild voor de ongenadige zon. Bij zonsondergang en zonsopgang heb je de meeste kans om dieren te ontdekken. Hij ziet sporen van een leeuwin met welpen, maar die zijn niet te bespeuren. Wel koedoes die vreedzaam grazen, een troepje zebra’s, Thomson gazelles (met herkenbare zwarte streep op de flanken) en een eenzame buffel, “een oud mannetje dat alleen verder gaat om te sterven.” Verder is het bevreemdend stil in de bush op dit middaguur. Zelfs de vogels lijken te rusten. Alleen een koppeltje dikdiks, pygmee-antilopen, niet groter dan een hond, speelt verstoppertje tussen het hoge gras. “Ze zijn altijd met zijn tweeën, als eentje sterft gaat de ander ook dood”, vertelt Kimaru. “Weet je wat mijn naam betekent in het Kikuyu ? The Big Five. Dat zijn : leeuw, luipaard, neushoorn, buffel en olifant. Naar hen heeft mijn vader, die jager was, mij genoemd. Big slaat niet zozeer op hun grootte, wel op het gevaar om ze te bejagen. Het verhaal gaat dat als je op safari gaat, je die vijf moét gezien hebben. In Oost-Afrika is er redelijk wat kans dat je ze in één park tegenkomt.”

Voor we het in de gaten hebben, zijn we beland bij Elsa’s Kopje, ons verblijf voor vannacht. Hier kun je echt spreken van rooms with a view, want bijna elk van de luxueuze cottages biedt een 360° uitzicht over het eindeloze bushland dat zich uitstrekt tot aan de vage, paarsige bergenrij in de verte. Op een open plek in de zinderende, geel-groene vlakte ontwaar je een kudde giraffen en een troepje olifanten dat schaduw zoekt bij een bosje. Een paradijselijk beeld.

Maar ook al is het laat in de namiddag, hier kunnen we niet vertrekken zonder de neushoorns te hebben gezien. Meru beschikt namelijk over een uniek Sanctuary of the Rhino’s. Tussen zijn gezang door leert Kimaru ons dat de witte neushoorn wel een ton (!) meer weegt dan de zwarte, en uitsluitend leeft van gras, terwijl de zwarte neushoorn met zijn puntige lippen ook bladeren van de bomen eet. ‘Wit’ slaat niet op de kleur, hij heeft ongeveer dezelfde grijze tint als zijn ‘zwarte broeder’, maar is een verbastering van het Engels wide, dat verwijst naar de brede lippen van het dier. Eens we het afgebakende gebied, waar ze relatief beschermd leven, zijn binnengereden, stoten we al gauw op een zevental neushoorns. Ze gaan meteen in formatie staan, de zware kop met de hoorns dreigend naar beneden. “Er is een jong bij, dat doen ze om het te beschermen”, zegt Kimaru geruststellend. Zolang we in de buurt zijn, blijven de kolossale dieren, het tweede zwaarste landdier na de olifant, ons waakzaam in het oog houden.

Maar voor de nacht valt, en dat gaat hier op de evenaar snel, moeten we terug. Onder een schitterend kleurende hemel, te midden van de savanne, worden we door Kimaru nog vergast op een inderhaast bovengehaald aperitief. Niet alledaags, zo’n spektakel.

Vierenhalf van de Big Five

Op naar onze derde bestemming : Masaï Mara National Reserve, in het zuidwesten, tegen de Tanzaniaanse grens. Een groepje Masai in traditioneel rood gewaad brengt ons meteen naar een plek waar een indrukwekkende bende nijlpaarden in en uit het water waadt. Op de lange rit naar het afgelegen Saruni Camp hebben we alle tijd om de prachtige vergezichten te bewonderen van de Masai Mara, met zachtglooiende heuvels, acaciabossen en immense vlakten. Je voelt meteen dat de lucht hier anders is, vochtiger, frisser. Het gebied ligt immers vrij hoog, op zo’n 1900 meter. Ook Saruni Camp is anders, ‘gedesigned’ door een Keniaanse architect tegen een bergflank. Tot onze verbazing is er in de centrale lodge, waar het restaurant is ondergebracht, een enorme open haard. Het zal niet lang duren voor we ondervinden waarom. Zodra de nacht gevallen is, stappen we opnieuw de jeeps in. Bestemming onbekend. In het licht van de koplampen zien we in het duister ogen oplichten. Een troep gazellen stuift voorbij. Een jakhals verdwijnt in het struikgewas. Hazen springen voor onze wielen.

Na een lange rit door de wildernis zien we tussen de bomen een rode gloed. De wagens stoppen en in het donker banen we ons een weg, dicht in de voetstappen van onze Masaigidsen. Op een open plek brandt een enorm vuur en daarvoor staat een hele tafel gedekt ! Een groep jonge Masaikrijgers springt uit het bos en voert al zingend een traditionele dans uit. De rode gloed en de rook van het vuur, te midden van die pikdonkere savanne vol vreemde geluiden, geven de scène iets magisch. “Het is een dans die ze elke avond uitvoeren in hun dorp”, zegt hoofdgids William in het zuiverste Engels. “Wie het hoogst springt, krijgt het mooiste meisje van het dorp. Dat is al eeuwenlang zo.” Hij legt ook uit dat zelfs voor jonge, ambitieuze Masai zoals hij, die gestudeerd en wat gereisd hebben, een veestapel het belangrijkste blijft. “Geld heeft voor ons geen waarde. Ook liefde tussen de gehuwde man en vrouw bestaat bij ons niet. Dat is een overeenkomst. Bijna iedereen heeft een minnaar of minnares. Als er kinderen van komen, zijn ze van de echtgenoot.”

In het donker ontspinnen zich diepgaande gesprekken en na die vreemde maaltijd besluiten de dappersten van de groep ter plaatse te overnachten in de enkele tenten die er staan en ’s morgens – uiteraard met gids – te voet naar het kamp terug te keren.

Als we er ’s morgens voor dag en dauw weer met de jeep op uit trekken, is het bijtend koud. De behulpzame Masai bedekken ons met hun mooie rode dekens maar in die open jeeps trekt de kou overal door. Het is nauwelijks 6-7 graden, in hartje Afrika. Maar we zitten hier dan ook vrij hoog. “En het is uitzonderlijk nat”, zegt William, terwijl de landrover door de diepe plassen glibbert. “Ook wij voelen de verschuivingen in het klimaat. De regens hebben veel langer geduurd dan andere jaren. En de grote jaarlijkse trek van zebra’s, gnoes, gazelles en wildebeesten komt later op gang dan anders.” Maar onze volharding wordt op een spectaculaire manier beloond. We stoppen bij een troepje eenzame bomen te midden van de savanne. William legt zijn vinger op de lippen. Ssssst. En wijst op twee prachtige jachtluipaarden. De doorgaans schichtige dieren, die je erg moeilijk te zien krijgt, gunnen ons geen blik. Blijkbaar moe van de jacht genieten ze lui van de prille ochtendzon. Je zou er uren naar kijken. Maar alweer gaan we verder, dwars door een grote kudde buffels – “na het nijlpaard, het gevaarlijkste dier, dat heel snel chargeert” – want straks, vanavond nog, moeten we alweer terug naar de bewoonde wereld. Als kers op de taart beleven we nog een gevecht in regel tussen twee jakhalzen die een haas hebben bemachtigd en een stel grote gieren, geflankeerd door een arend. Een cameraploeg zou er dagen voor op de loer liggen.

Van d̩paysement gesproken. Drie, vier dagen safari, maar het lijkt alsof je echt van de wereld bent weggeweest. Ik heb, volgens de anciens, op die korte tijd dan misschien niet de echte Big Five gezien Рde luipaard en niet de jachtluipaard hoort in het rijtje Рmaar dan toch vierenhalf van de vijf.

Tekst en foto’s Sabine Lamiroy

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content