Een tiental romans heeft de Nederlandse auteur René Appel (54) al geschreven. Ze gaan allemaal over doodgewone mensen en doodgewone omstandigheden, en toch gebeuren de meest bizarre dingen.

Doodgewone mensen? Nu ja, in de misdaadromans van René Appel zit bij de meeste personages een steekje los. En ze zijn misschien een ietsje labiel. Maar bij wie van ons is dat niet het geval? En doodgewone omstandigheden? Tja, wat is er bizar aan het feit dat een vrouw haar man verlaat en de kinderen meeneemt, en dat die man door het lint gaat als ook nog zijn rijschool naar de verdommenis dreigt te gaan? Toch is dat is het verhaal van ‘Tegenliggers’.

Of neem ‘Tweestrijd’. Daarin werkt Manon in de slagerij van haar vader. Op een dag leert ze Roy kennen. Die geeft haar geschenkjes bij de vleet, tot ze ontdekt dat Roy auto’s steelt en drugskoerier wordt. Als hij ook nog een moord pleegt, wordt hij mede door de getuigenis van Manon veroordeeld. Maar als hij vrijkomt, wordt ze bang voor zijn wraak.

‘Geweten’ ligt net iets anders. Het gaat terug naar de periode kort na de Tweede Wereldoorlog. Voor een groepje scholieren is de Bevrijding het einde van hun vrijheid. Ze vervelen zich en sluiten een zelfmoordpact. Een jongen en een meisje verliezen daarbij het leven. Veertig jaar later probeert iemand van het groepje uit te zoeken wat er precies is voorgevallen.

In de laatste thriller van René Appel, ‘De echtbreker’, wordt de jonge dorpsdominee smoorverliefd op een knappe vrouw die een bric à brac winkeltje opent. Het probleem: de dominee is getrouwd en heeft een zoontje. En het dorp kijkt bij manier van spreken mee in de slaapkamer.

Appel schrijft niet over helden die onmogelijke avonturen beleven in een exotisch land. Hij heeft het over Piet en Rita en Josje en Peter, die leven in een land waar de wolken laag hangen. Hij vindt suspense in het leven van alledag.

René Appel: Mijn vader was huisschilder in Hoogkarspel, een dorpje tussen Hoorn en Enkhuizen. Mijn beide ouders genoten enkel lager onderwijs. Ik ben dus niet met literatuur opgegroeid, maar mijn vader was wel een soort dorpsdichter. Bij huwelijken of overlijdens kwamen de mensen hem vragen om een gedicht te schrijven. En hij was ook muzikaal: zijn zong zijn teksten vaak ‘op de wijze van’. Lezen deed hij nooit. Mijn moeder wel: alleen maar lagere school, en toch Harry Mulisch lezen. Ik ben echt een kind van de naoorlogse generatie: de periode dat kinderen een veel betere opleiding kregen dan hun ouders. Ik was ook een jongetje dat goed kon leren. Ik ging Nederlands studeren aan de universiteit en me daarna bezighouden met taalachterstand van kinderen uit een lager milieu. Later is dat meer toegespitst op de taalachterstand van allochtone kinderen in Nederland. Aan de Universiteit van Amsterdam ben ik nu deeltijds bijzonder hoogleraar Nederlands als tweede taal. Net als in mijn boeken, speelt het toeval een belangrijke rol in mijn leven.

Ook in uw jongste boek, ‘De echtbreker’, is het toeval dat dominee Bart Josje ontmoet en verliefd wordt op haar. Toen ik het boek uit had, wist ik niet of ze al dan niet haar man had vermoord voor ze verhuisde. Ik dacht van niet.

Dat weet ik zelf ook niet. Als schrijver hoef ik niet alles te weten. Ik erger me er vaak aan dat in een thriller alles zo helder is. Dat is in het werkelijke leven toch ook niet het geval? Natuurlijk, een roman moet het echte leven niet kopiëren, maar toch.

Als lezer ging ik wel supporteren: ik denk dat Josje het niet heeft gedaan.

Dat denk ik ook, maar zeker weet ik het niet. Ik wou haar met opzet een wat onduidelijke achtergrond geven. Er kleeft iets mysterieus aan die vrouw en daarom is ze voor de dominee zo aantrekkelijk. Ook in ‘Handicap’, mijn eerste misdaadroman, liet ik twijfel bestaan. Heeft die leraar in Tunesië zijn vrouw in het zwembad geduwd? Suggereren werkt beter dan beschrijven. Ook als het geweld betreft. En daarbij, ik doe niet graag uitleggerig.

Ik voelde me schuldig omdat ik niet meer sympathie kon opbrengen voor die trouwe Evelien. Ik heb dat wel vaker, dat ik sommige personages in uw boeken in een bepaalde richting wil duwen.

Er is me wel eens verweten dat er te weinig sympathieke figuren zijn in mijn thrillers, te weinig personages met wie je je kunt identificeren. Evelien is misschien lichtjes hysterisch maar ze komt op voor zichzelf. Bart, de dominee, heeft ook twee kanten. Hij heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel jegens zijn vrouw en zijn zoontje. Maar hij doet stomme dingen, zoals mensen nu eenmaal stomme dingen doen. Wat ik tracht te vermijden zijn clichés, bijvoorbeeld dat kwaad altijd bestraft moet worden in een thriller. Ik zou ook kunnen schrijven over drugs-, wapen- of vrouwenhandel: dáár zitten de echte schurken. Maar als ik daarover zou schrijven, dan zou ik het doen vanuit het perspectief van bijvoorbeeld de echtgenote van zo’n schurk, wat zij meemaakt als ze in de problemen komt. Ik schrijf zoveel mogelijk vanuit de mensen, vaak vanuit het perspectief van vrouwen. Over het algemeen hou ik van nuanceringen en suggesties.

U heeft het vaak over heel gewone dingen, het dagelijks leven in een wasserette bijvoorbeeld.

Met doodgewone mensen kunnen heel vreemde, bizarre dingen gebeuren. Liefst hou ik het bij situaties die mensen kennen, maar niet góed kennen. Voor ‘Vlekkeloos’ ben ik gaan praten met de mensen van de wasserette om de hoek. Ze zegden dat ze wel een boek kunnen schrijven over wat ze allemaal meemaken. Tot je naar een anekdote vraagt. Dan zwijgen ze, want er schiet hen zo meteen niets te binnen. Maar toch kun je er iets mee doen. Met details zoals: vaak brengt men er de was in een plastic vuilniszak. Men een beetje fantasie voel je het al aankomen: een zak met afval belandt in de wasserette en de zak met wasgoed op de stoeprand. En natuurlijk zijn ze dan net het vuilnis komen ophalen. Soms denk je dat je iets verzint, en is het in de werkelijkheid al echt gebeurd. In ‘De derde persoon’ komt een man met een criminele achtergrond een apotheek binnen en vraagt om een bepaald geneesmiddel. De apotheker antwoordt dat hij het enkel op doktersvoorschrift mag verstrekken. De man haalt een briefje van honderd gulden boven en zegt dat dit het voorschrift is. Als de apotheker blijft weigeren, haalt de man een tweede briefje boven. Ik dacht dit verzonnen te hebben, maar een apotheker vertelde me dat dit vaker voorkwam.

Vaak vind ik inspiratie in de krant of op de televisie, maar zeker niet altijd. Voor ‘De echtbreker’ vertrok ik van de wat perfide gedachte dat een vrouw ontdekt dat haar man een minnares heeft. Hij zegt dat hij nog van haar houdt. En zij zegt iets in de trant van: ‘Als dat zo is, kan je dat bewijzen door je minnares te vermoorden.’ Als de minnares daarna een tijdje niet meer opdaagt in het dorp, denkt de vrouw dat haar man haar inderdaad heeft vermoord. Dat was het verhaal, en ik vroeg me af: wie neem ik als mannelijke figuur? Iemand die chantabel is. Een gezagsdrager. Een politicus? Nee. Ik koos voor een kerkelijke gezagsdrager, een dominee.

Voor u zelf thrillers schreef, recenseerde u ze jarenlang in NRC Handelsblad. Hoe is dat gegaan?

Toevallig, alweer. Ik had gestudeerd in de jaren ’70 en toen was het Zweedse schrijversduo Sjöwall en Wahlöö geweldig populair. Ik had nog niet veel thrillers gelezen behalve dan eens een Havank, een Agatha Christie of een Simenon. Die twee Zweden vond ik heel goed, zeer politiek correct, lang voor die uitdrukking bestond. Ik had in het beruchte studentenblad Propria Cures wat scherpe stukken geschreven en toen Sjöwall en Wahlöö ‘De terroristen’ publiceerden, was ik zo teleurgesteld dat ik een verhaal naar de krant stuurde. Zo werd ik misdaadrecensent. Achteraf bekeken was ik misschien niet mild genoeg met mijn kritiek, maar ik heb Nederland toch Ruth Rendell leren kennen, toen ze nog in de bescheiden Prisma Pockets van Het Spectrum verscheen. En ook Patricia Highsmith heb ik aangeraden. Thrillers recenseren vind ik overigens niet makkelijk. Je mag maar weinig over de plot vertellen en vaak is dat het enige wat er te vertellen valt.

En na tien jaar recenseren begon u zelf literaire thrillers te schrijven, zoals dat genre nu heet.

Ik dacht dat ik het ook zou kunnen. En dan liefst het soort misdaadromans dat ik zelf graag las, psychologische thrillers. Mijn grote voorbeeld was Ruth Rendell. Mijn eerste roman verscheen in 1987 en ik hield toen ook op met recenseren. Die combinatie van rechter en partij ligt moeilijk, misschien kan je dan hooguit nog buitenlandse boeken bespreken. Het klinkt misschien pretentieus, maar ik ben een thrillerschrijver met een boodschap. En die boodschap is eenvoudig: een thriller kan veel beter zijn dan zomaar een boekje. Of men in mijn geval spreekt van misdaadroman of thriller, dat kan me niet schelen. Zolang men het maar geen detectiveroman noemt, want dat wordt algauw zoiets als een detectiefje.

Wat opvalt: misdaadauteurs voelen zich geroepen om elk jaar een boek te publiceren.

Maar wat mij betreft komt er dit jaar geen. Ik heb een veeleer roerig leven. Ik schrijf, ik heb een zoon van elf, ik ben trainer van zijn voetbalteam en ook nog parttime hoogleraar. Dat laatste maakt dat ik het financieel vrij comfortabel heb en ook nog wat tijd heb. En dan is er nog de plezierige gave, dat ik nogal snel kan schrijven. Maar een nieuwe misdaadroman komt er niet dit jaar. Misschien wel een tweede kinderboek. Vorig jaar heb ik voor Sander, mijn zoon, een boek geschreven. ‘Complot’ heet het. Een heel spannend ding, waarin ik alle trucjes gebruik die ook in misdaadverhalen voor volwassenen staan. Het is zo goed meegevallen dat ik er een tweede en een derde wil schrijven. Met kinderboeken is het zoals met thrillers: je bent geen echte schrijver als je er geen drie hebt geschreven. Maar het kan té hectisch worden. Een paar jaar geleden heb ik een flinke klap gekregen. Nu zeggen de artsen dat ik hersteld ben, maar het woord genezen gebruiken ze nooit in dit geval: ik heb kanker gehad, de ziekte van Hodgkin. Ik ben er een jaar uit geweest, heb een half jaar niet kunnen werken. Maar mijn literaire productie heeft er nauwelijks onder geleden. Toch schrijf ik liever een jaartje géén boek dan een slecht.

De misdaadromans van René Appel zijn verschenen bij Bert Bakker.

(streamer)

Een thriller kan veel beter zijn dan zomaar een boekje.

Fred Braeckman / foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content