Rebel met reden
Terry Jones ontwierp covers voor Vogue en platenhoezen voor punkhelden. Hij stond ook aan de wieg van “i-D”, het eerste tijdschrift in het teken van de stijl van de straat, en publiceerde onlangs “Catching The Moment”, een overzicht van 30 jaar creatieve herrieschopperij.
Hij vergelijkt zijn blad met een kind dat is opgegroeid. Zeventien jaar al. Bijna achttien. Bijna volwassen. ” i-D is altijd een spiegel van zijn tijd geweest. Maar vroeger keken we als buitenstaander naar de mode, terwijl we nu in zekere zin deel uitmaken van het establishment.”
Terry Jones is zelf 52 en een rustige, onopvallende verschijning. Je vermoedt niet dat hij een van ’s werelds invloedrijkste modetijdschriften heeft gesticht. We ontmoeten hem bijna toevallig, bij Colette, het warenhuis voor stedelijke modernisten in het hart van Parijs. Daar kwam hij onlangs zijn boek Catching The Moment voorstellen.
Er zit nog geen sleet op de formule van i-D, de Britse stijlbijbel die bericht van de straat sinds 1980. Het blad ziet er natuurlijk niet meer hetzelfde uit als toen, in de nasleep van punk. Elk tijdschrift evolueert. En dus wordt i-D nu op ander papier gedrukt dan in 1980 of in 1990. Het formaat is anders, de vormgeving ook. Maar aan het concept werd niets gewijzigd. Elk nummer heeft een breed opgevat thema ( The Next Issue, The Killer Issue, The Trash Issue) en een knipogend, in de meeste gevallen vrouwelijk model op de cover. Jones zegt dat knipogen niet altijd even gemakkelijk is. “Sommige mensen kunnen het gewoon niet. Maar je kan het wel leren.”
KylieMinogue hield tijdens haar coversessie in 1991 een hand voor haar rechteroog, zo moeilijk vond ze het. Enkele maanden geleden knipoogde ze als een professional.
Jones beschrijft zijn geesteskind als volgt: “We richten ons naar mensen met een open geest. Met leeftijd heeft het niets te maken. Wel met attitude. We kijken onder de oppervlakte. We zijn een cultureel blad dat het medium mode heeft gekozen als de uitdrukking van een sociale conditie. De ontwerpers aan wie we door de jaren heen aandacht hebben besteed, braken met oude gewoontes. Hun kijk op mode was nieuw. Punk was cruciaal. Punk heeft alles veranderd.”
Je kan je afvragen of het erfgoed van de punkbeweging – No Future, veiligheidsspelden, spannend leder – nog invloed heeft op de manier waarop we nu leven. Volgens Jones is dat zeker het geval. “Punk maakt nu deel uit van de taal. Maar ik denk dat punk altijd heeft bestaan. Er zijn altijd punks geweest. Het enige verschil is dat het fenomeen sinds de jaren ’70 een visuele uitdrukking heeft.
Mensen als Alexander McQueen en Helmut Lang gebruiken de sleutelwoorden van punk. Sinds 1980 is onze kennis van mode, vooral van de codes, enorm gestegen. Onze lezers begrijpen de verwijzingen in de mode, het geknipoog naar vroeger.”
Voor Terry Jones beste maatjes werd met de Sex Pistols, was hij art director bij Vanity Fair, het Britse damesblad dat, op de titel na, niets te maken had met het tijdschrift dat nu langs beide kanten van de Atlantische Oceaan in de krantenwinkels ligt. “Vanity Fair was een goede leerschool. Ik werkte met uitstekende fotografen, zoals Oliviero Toscani, die toen pas begon, of met Frank Horvat, die me heeft geleerd hoe je een blad in elkaar steekt. Hoe je de fundamenten legt.”
In 1972, na het failliet van Vanity Fair, werd hij de jongste art director in de geschiedenis van de Britse editie van Vogue. “Hoofdredactrice Beatrice Miller liet me tot op zekere hoogte mijn zin doen. Ik kon een cover maken met jelly, een model ondersteboven plaatsen voor een nummer over Australië, een uitklapbare cover maken met Anjelica Huston. Ik kon meestal wel de regels breken die waren opgesteld door de Amerikaanse Vogue. Maar niet altijd.
In 1976 brak punk door. Ik had een jonge fotograaf gevraagd om de King’s Road te gaan fotograferen op de manier van August Sander. Simpele portretten, gezichten tegen een witte achtergrond. De foto’s waren uitstekend, maar de hoofdredactrice vond punk irrelevant, absoluut niet interessant, en dus werd mijn project afgevoerd. Ongeveer in dezelfde periode werkte ik ook aan een jubileumnummer voor het blad. Ik had een concept bedacht waarbij het logo van Vogue in glas stond gegraveerd, en verder niets. Maar voor de hoofdredactie moest het absoluut een rode cover worden, omdat marktonderzoek had uitgewezen dat rode covers beter verkopen. Toen besefte ik dat ik lang genoeg was gebleven. Vijf jaar je zin moeten doordrijven, op de duur word je moe. Je verliest je energie. Ik heb mijn ontslag ingediend, en ben toen nog zes maanden gebleven. Tot bleek dat ze mijn aanvraag niet ernstig hadden genomen en de hele procedure opnieuw begon. Voor mijn allerlaatste cover werkte ik met fotograaf Fouli Elia, die later creatief directeur werd bij de Franse Elle. Ik trok naar de fotostudio, en vond alles er vervelend uitzien. Maar ik dacht: mijn laatste cover, die mag niet slecht zijn. Ik wou iets beters, iets anders.” (Elia, die nu oud is en moe van de mode, komt enkele minuten later uit het niets opgedoken). “Ik had al lang geprobeerd om een tepel op de cover van Vogue te krijgen. Dat was me nooit gelukt. In die fotostudio kreeg ik plotseling het idee om een soort paparazzi-foto te maken met een polaroidtoestel. We vroegen het model om haar goedkeuring. Het resultaat was perfect. Haar gezicht kwam tot leven. Het was anders, omdat ze iets anders deed.
Vrijdagavond was er redactievergadering bij Vogue. De foto werd goedgekeurd. Maar toen ik de maandagmorgen op het werk aankwam, waren ze in allerijl een nieuwe foto voor de cover aan het maken.”
Na Vogue lanceerde Terry Jones zich in de reclame. Hij was consultant voor de Duitse Vogue en de Italiaanse bladen Donna en Sportswear. Hij adviseerde ook merken als Chipie, Charro, Mexx, en vooral Fiorucci, waar hij eind de jaren ’70 werd aangesteld als creatief directeur. Hij gaf ook een aantal boeken uit, waaronder het beruchte Not Another Punk Book, met de door Vogue geweigerde reportage over King’s Road. Er werden tienduizend exemplaren van verkocht. “Not Another Punk Book was een handboek voor beginners. Het liet zien wat punk is, maar het ging ook over media. Hoe die eerst iets afweren om het daarna toch te accepteren. Over hoe mensen geconditioneerd worden door de media.”
Ongeveer in dezelfde periode begon Jones een designbureau met fotograaf Dennis Morris. Het team ontwierp vooral platenhoezen, waaronder het eerste album en het beroemde logo van Public Image Ltd., de groep van ex-Pistol John Lydon. “Dennis was een echte rastafari. We kregen dus veel opdrachten van reggae-acts, zoals Lyndon Kwesi Johnson, Lee Perry, U-Roy en Culture. Ik bleef daarnaast voor de pers werken. Flavio Lucchini, de uitgever van Donna, wist dat ik een blad wou beginnen dat in het teken zou staan van straatstijl. Hij wilde zelf een soort Vogue opstarten, maar hij had me wel beloofd om me op termijn mijn zin te laten doen. Ik heb zes maanden gewacht, en toen ik zag dat er niets van terecht zou komen, ben ik zelf naar een drukker gestapt. Een drukker van fanzines. En enkele weken later lag het eerste nummer van i-D in de winkels.”
De voorbije twee jaar is Jones zich opnieuw meer gaan bemoeien met i-D. “Ik heb het zwaartepunt weer bij mode gelegd. Ik heb een nieuw team vormgevers aangeworven en ik heb opnieuw meer controle over de inhoud. We trachten tegenwoordig heel simpel te zijn, om op die manier een groter aantal mensen te bereiken. i-D is gemakkelijker geworden, minder extreem ook.”
Wat was er mis met i-D? “De nadruk lag te zeer op muziek. We keken ook te veel naar mensen vanuit het oogpunt van het slachtoffer. We brachten te veel fashion victims, en slachtoffers van de gemeenschap. Terwijl een tijdschrift eigenlijk deel uitmaakt van de entertainment-industrie. Dan doe je niet aan kritiek.
De mensen die het blad maakten, hadden geen erg duidelijke visie op mode. Als uitgever en aandeelhouder wist ik op een bepaald moment niet of ik nog wel zin had om met het blad door te gaan. Je maakt een tijdschrift zoals je een film monteert. De manier waarop je dat doet is erg belangrijk. Je moet je onderwerpen op een bepaalde manier benaderen. Tegenwoordig is ons uitgangspunt: ik vind dit écht goed, écht interessant – in tegenstelling tot: ik vind dit shit. In een publicatie met een beperkt aantal pagina’s is er geen plaats voor shit. Als het leven tegenvalt, waarom dan geld neertellen om erover te lezen?”
In 1991 veroverde i-D bijna Japan. Er kwam een plaatselijke editie van het tijdschrift, en Jones vloog één keer per maand naar Tokio. “Het was niet de juiste periode voor een nieuw blad. Na 18 nummers zijn we ermee gestopt. Voor mij was het een soort opleiding. Ik heb er veel geleerd: de taal, de Japanse manier van denken. Ik heb ook meer inzicht gekregen. In Europa wordt alles in vakjes ondergebracht. Alles is deel van een groter geheel. In Japan heeft men een heel andere kijk op design. Als het goed aanvoelt, dan doen ze het. Een banaan combineren met chop soy, om maar iets te zeggen. De Japanners pikken hier en daar dingen op die ze dan recycleren. Ze hebben niet dezelfde culturele bagage als de Europeanen.”
Volgende week vertrekt Terry Jones voor de zoveelste keer naar Tokio, om te onderhandelen over een alleen in Japan te verdelen i-D klerenlijn. “We hebben met i-D altijd T-shirts verkocht. Met de opbrengsten van de merchandising hebben we lange tijd het blad gefinancierd.” (In het huidige aanbod zitten onder meer T-shirts van Antonio Berardi en D&G, een rugzak van Patrick Cox en een riem van Helmut Lang).
Jones’ boek, Catching The Moment, uitgegeven door Booth Clibborn, gaat over hoe alles met elkaar verbonden is. Het biedt vooral ook een overzicht van zijn werk, de oogst van drie decennia. “Ik heb altijd getracht het moment te vatten dat juist aanvoelt. Het is niet echt een retrospectief boek, want anders zou ik de indruk krijgen dat ik al dood ben. Het voelt aan zoals het schoonmaken van je kleerkast. Als een catharsis.”
Terry Jones heeft geen favoriete periode, geen favoriete covers. “Nu is erg goed. Ook de beginperiode van i-D was goed. Mijn favoriete covers zijn de covers die juist aanvoelen op het moment dat ze verschijnen. De cover voor Vogue, met de tepel, zou bijna zeker een favoriet geweest zijn. Sommige mislukte covers zijn ook interessant, omdat je ervan kan leren. Voor Vogue heb ik ooit een onscherpe foto gebruikt, omdat de andere zo vervelend waren. Maar commercieel gezien was dat niet zo’n verstandige zet. De recente covers van i-D zijn erg simpel: een portret, het logo, één woord. Meer niet. Er is al zoveel rommel in de wereld, ik wil alles zo veel mogelijk reduceren. De dingen simpel houden. Wat de verkoopcijfers betreft, is er tot nog toe geen verschil. Maar we verkopen tenslotte geen waspoeder.”
Jesse Brouns
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier