Raymond van het Groenewoud

“Ik kan iedereen aanraden z’n best niet te doen”, geeft Raymond ons mee. Makkelijk gezegd natuurlijk. Hij heeft geen gebrek aan talent, ook geen gebrek aan vrouwelijke aandacht, en als het hem allemaal toch even te veel wordt, zoekt hij z’n heil in zen en in een fietstochtje langs de Damse Vaart. Gelukkige mens toch, die Raymond. Zou je denken.

Opmerkelijk hoe gezellig keuvelen het kan zijn met iemand van weinig woorden. Van Raymonds bijna legendarische verlegenheid is absoluut niets te merken wanneer je van man tot man praat over wat hem bezighoudt. Over zijn songs tatert hij honderduit. Komt natuurlijk omdat hij met zoveel passie z’n vak uitoefent.

Precies daarom heeft hij het lastig met collega’s en mediamensen die doen alsof. Wie het oeuvre van Raymond kent, weet dat hypocrisie zijn stokpaardje is. Aan het rijtje nummers waarin hij de fakers zonder genade onderuithaalt, heeft hij weer een juweeltje toegevoegd: Ik Geloof U Niet. Zo lelijk als sommige silly lovesongs van charmezangers zijn, zo mooi kunnen z’n haatsongs zijn. Maar Raymonds nieuwste cd Tot Morgen bevat niet alleen woede, daarvoor houdt hij te veel van het leven. Er is ook een portie tederheid en liefde, de ene keer al wat vleselijker dan de andere.

Je vorige twee cd’s, “De Minister Van Ruimtelijke Ordening” en “Ik Ben God Niet”, waren eigenlijk uitlopers van je toenmalige liveshows. Hoewel er op je nieuwe album regelmatig strijkers te horen zijn, is het verschil deze keer groter. Het is meer een popplaat geworden dan je op basis van de “De Minister Van Cultuur”-tournee had kunnen verwachten.

Raymond van het Groenewoud: Dat klopt. Ik wou geen cd maken die zou klinken als die tournee met het strijkersorkest. Maar ik had natuurlijk wel een aantal nieuwe nummers geschreven voor De Minister Van Cultuur die ik kon gebruiken. Jean Blaute, die achter de knoppen zat, had ook zeker een popplaat voor ogen. Op een bepaald moment was hij zelfs bang dat ik te veel met introspectie zou afkomen. Dat paste niet in het product dat hij in zijn hoofd had. Hij wou echt laten zien: “Voilà, hier zijn we!” Die indruk maak je niet met verstild gemijmer.

Jean leek zo blij als een kind dat hij weer met jou de studio mocht intrekken.

Dat gevoel was wederzijds. Ik was opgelucht dat ik me deze keer niet voor alles en nog wat verantwoordelijk moest voelen. Jean heeft de touwtjes stevig in handen, en dat is voor mij als zanger een zeer prettige wetenschap. Dan is het net alsof je in een speeltuin zit. Was er toch een keer iets niet helemaal naar mijn goesting, dan mocht ik van hem tien minuutjes producertje spelen.

Dat je met Jean aan je zijde ten tijde van de Centimeters nog aan het front hebt gestreden, moet een hechte band hebben geschapen.

Die band is er trouwens ook wanneer we elkaar niét zien. Ik begrijp de manier waarop Jean muziek apprecieert heel goed. We zijn wel toegewijd, maar kunnen er niet altijd serieus over doen. Toch niet dodelijk serieus. Je moet tussendoor al eens de onnozelaar kunnen uithangen. Al had ik gezworen de plaat niet te laten wemelen van de private jokes. Daar heeft de luisteraar toch niks aan. Dat is het gevaar van met een jongensclubje bezig te zijn.

Het spectrum van Jeans interesses is heel breed. Veel breder dan het mijne. Hij kent veel van jazz en folk. Hij vindt ook dat ik m’n werkjes steeds meer op orde heb. Als het zo voort gaat, kan het er de komende jaren alleen maar interessanter op worden. Ik ga dieper. Er sluipen ook minder slordigheidjes in. Muzikaal gezien is dat zeker de verdienste van Jean.

Een uitspraak van Marc Didden in het portret dat Luk Saffloer indertijd van je filmde: “Raymond houdt de schijn hoog dat hij de trends niet volgt en gewoon zijn eigen ding doet, maar ik verdenk hem ervan toch verdomd goed te weten wat er te koop is.” Dat citaat schoot me te binnen bij het beluisteren van “Bij Jou Te Zijn”, een nummer dat sterk doet denken aan het alomgeprezen Radiohead.

Jou ook? De road manager en mijn bassist Vincent Pierins wezen mij daar ook al op. Het is nochtans toeval. Zeker geen directe invloed. Het enige wat ik van Radiohead tot nog toe heb opgevangen, is een stukje uit een Torhout/Werchter-verslag op tv. Ik vond dat de zanger wreed moeilijk deed. Eerlijk, van wat ik toen zag, sprak Supergrass mij nog het meeste aan. Pas op, ik lees wel over die groepen en daar blijft sowieso iets van hangen. Ik merkte ook dat veel mensen met een goeie smaak blijkbaar een boodschap hebben aan Radiohead. Mij die beelden van T/W herinnerend, vroeg ik me dan wel af waarom precies (lacht).

Ga je dan niet eens uit nieuwsgierigheid naar een cd van die groep luisteren?

Dat is nog niet gebeurd, nee. Ik ben niet gehaast. Nooit geweest. Of toch: toen ik Beatles-fan was. Maar je bent maar één keer in je leven 14. Later ben ik nog wel fan van iets geworden, maar dat had dan minder met de actualiteit te maken. Op oudere leeftijd ging het louter om toevallige ontdekkingen. De laatste was Chet Baker. Maar daar ben ik dan ook jaren zoet mee.

Je voelt zeker niet de drang om even te proeven van de namen waar iedereen de mond van vol heeft.

Nee. Op techno ben ik gebotst door de liefde die een roadie ervoor koesterde. Hij kon z’n enthousiasme zo goed overbrengen dat de deur open kwam te staan. Die beats zijn dankbaar speelgoed. Roland heeft dat ook. Da’s toch prachtig, een man van in de 50 die blij is als een kind met een machientje dat een vibrerend geluid voortbrengt.

Volg je ook niet wat in je eigen vakgebied beweegt, met name de Nederlandstalige rock?

Wanneer ik op een festival speel, zit ik liever in mijn camionette met mijn eigen mijmeringen dan te gaan vaststellen waar de anderen mee bezig zijn. Uit ervaring weet ik dat amper twee procent van het aanbod echt goed is. Dus prijs ik mezelf gelukkig als ik iets waardevols een keer willekeurig tegenkom. Je vindt niet op elke straathoek een act die de moeite is. Een stem die suggestief is, dat boeit me wél. Maar die hoor ik niet zo vaak. Ik hoor vooral stemmen waarvan ik denk: “Ik geloof u niet.” Volgens mij voeren die zangers gewoon opdrachtjes uit.

Noordkaap geloof je wél. Je steekt niet weg dat je een boontje voor die groep hebt. Herinner je je nog hoe je hen hebt ontdekt?

Ik reed door Brugge; plots hoorde ik op de radio Hoopvol en ik kreeg kippenvel. Techno heeft me ook in de auto geraakt. Da’s logisch, want thuis is het toch altijd opletten geblazen. Wanneer ik vermoed dat m’n vrouw iets niet zal appreciëren, dan prefeer ik de stilte.

Dat herken ik, ja.

De nachtritten zijn soms geweldig. Als ik na een optreden, op weg naar huis, de eeuwig doordrammende techno op Studio Brussel vind, dan heeft dat op dat moment wel iets. Niet dat ik dan meteen bel om te weten welke cd ze precies draaien, maar ik heb er toch deugd van. En ik heb géén deugd van de Whitney Houstons van deze wereld. Die zeggen gewoon hun lesje op. Ik doorzie de trucjes van de zangleraar: “Als je het zó zingt, is het emotioneel!”

Om op Noordkaap terug te komen, Stijn Meuris is net als ik iemand die zoekt. Dat apprecieer ik aan hem. Zijn eerste besogne is niet: hoe krijg ik een gouden plaat? Maar: hoe schrijf ik mijn ongemak goed uit? En als je er dan een gouden plak mee verdient, is dat uiteraard veel aangenamer dan geen enkel exemplaar verkopen. Oprechtheid zie ik in Stijn. En ongemak dus. Dat houdt je wakker, levend, interessant. Ik zie bij Stijn soms een flits Jim Morrison. Chic vind ik dat. Als een ego goed kan uitdrukken wat hem slecht afgaat in zijn eigen tijd en ruimte, dan kan je er donder op zeggen dat anderen daar wat aan hebben. Want je slecht voelen is al te vaak een taboe.

“Een Beetje Tederheid” is je nieuwe “Je Veux De L’Amour”. Niet alleen omdat het om een vertaling gaat, maar vooral omwille van de overgave waarmee je het brengt.

Toch is ook dat aspect van de vertaling geen onbelangrijke overeenkomst. Je Veux De L’Amour had al duidelijk gemaakt dat ik als schrijver een zekere gêne heb om een emotie al te extravert te uiten. Als uitvoerder heb ik dat niet. Je zou dus kunnen zeggen dat ik als performer niet altijd van mezelf het materiaal krijg dat ik me toewens. Toen ik Je Veux De L’Amour destijds voor het eerst op tv zag geplaybackt worden, wist ik meteen dat het iets voor mij was. Ik had ook direct door dat ik verder wilde gaan dan Robert Charlebois zelf, die het tongue-in-cheek bracht. Ik wilde écht openscheuren (lacht). Ik wou toen ook al Try A Little Tenderness naar me toetrekken, maar dat was niet zo acuut. De goesting om dat nummer te doen, is met stukjes en beetjes teruggekomen. Toen ik voor m’n tournee met de strijkers nog een klapstuk nodig had, wist ik dat Try A Litte Tenderness daar geknipt voor was. Voor mij is dat familie van m’n eigen liedjes. Misschien moet ik eens een Nederlandstalig nummer coveren. Ik zou het publiek kunnen doen opkijken met mijn versie van sommige Will Tura-liedjes (lacht). Er zitten genoeg mogelijkheden tot pathetiek in die nummers.

Je zoon Leander, die de tweede stem zingt op “Loom”, zal best trots zijn dat hij op papa’s cd staat.

Dat is moeilijk te peilen, hoor. Ik ben in ieder geval niet bang dat het negatief op hem inwerkt. Hij is te veel met zijn dromerijen bezig om zich daaraan te willen optrekken. Hij heeft daar iets natuurlijks in. Dat is leuk om te zien. Ik merkte in de studio dat hij een laag adrenalinegehalte heeft. Hij stond er bijna zo loom bij als in het lied staat beschreven (lacht). Hij deed gewoon z’n ding, helemaal niet flippend van opwinding. Toen we hem nodig hadden, was hij net aan het pingpongen met een ander jongetje. “Leander, kom je even?” riepen we. Het stond er vrij snel op. Er was maar één probleempje: in mijn ogen leken de laatste woorden iets te laag voor z’n stemmetje. “Dan moet je naar de micro toegaan. Kan je het langer aanhouden”, gaf ik hem als tip. Toen we zeiden dat het oké was, reageerde hij droogjes: “Was het goed, ja?” Blij dat hij weer kon gaan pingpongen.

Je andere zoon Jasper is bewuster met muziek bezig.

Dat klopt. Hij zit nu in een fase waarin de muziekkeuze belangrijk is. Op school ben je voor die of die muziek en bijgevolg automatisch tegen andere. Hij droomt er in ieder geval al van wereldberoemd te worden met zijn groepje.

“Er is rust om alles t’ overschouwen / het is prettig toeven in m’n hoofd”, zing je in “In M’n Hoofd”. Vele mensen zullen daar jaloers op zijn, want het getol in hun kop is niet af te zetten. Heb jij daar nooit last van?

Toch wel. Ik hoop alleen maar voor die mensen dat dat getol ooit ophoudt. Ik heb het in dat nummer eerder over de momenten waarop ik me kan terugtrekken, waarop ik te moe ben om te tobben. Ineens zie je dan alles helder voor je. Dat deugddoende gevoel dat je heel het universum vat, kan je echter niet uitdrukken. Als je buiten stapt en in confrontatie komt met duizend-en-één situaties, gaat dat wonderlijke gevoel vlug weer verloren. Daarom loopt het overdag altijd vast. Hoe meer zen, hoe meer je het overzicht kan vasthouden. Ik weet wel dat zen een modewoord is, maar het is ook een prettig woord om te gebruiken (lacht). Ik slaag er beter dan vroeger in om m’n evenwicht te behouden.

Waar mannen zeker niet afgunstig op mogen zijn, zeg je in “Ik Ga M’n Eigen Gang”, is dat vrouwen zo verzot op je zijn.

Ik wou dat wel eens laten vallen, ja (lacht). Ach, ik mag niet te bescheiden zijn. Ik ben verwend, in die zin dat ik regelmatig vrouwenogen zie oplichten wanneer ik hun pad kruis. Dat is gewoon plezant om mee te maken. Zelf ben ik niet dol op dat gestoef, maar met een beetje humor mocht het wel, vond ik. Het past mooi in dat liedje. Zeker omdat ik er daarna weer tegenin ga, door de mogelijk jaloerse heren te troosten met de mededeling dat ik wél vaak depressief ben. Ik besef dat ik niet mag klagen over aandacht van de vrouwen. Het ergste is dat je, als je je best niet doet, nog het meest verwend wordt. Ik kan dus iedereen wel aanraden z’n best niet te doen (lacht).

Ik merk bij mensen die even schuchter zijn als jij dat ze onhandig zijn in relaties, en zich daardoor ook laten ontmoedigen. Dat is bij jou duidelijk niet het geval.

Die mensen hebben vaak meer succes dan ze denken. Ze spreken het moedergevoel bij de dames aan. De meeste vrouwen die ik ken, zijn veel meer vertederd door een man die staat te schutteren dan door zo’n machogast met een eenvoudige handleiding in vlotheden. Dus, beste onhandige mensen, laat dit een troost zijn.

Is het niet zo dat je gewoon minder schroom voelt bij vrouwen, dat je je bij hen meer op je gemak voelt dan in mannelijk gezelschap?

Ja, ik voel me zelfs een beetje té veel op m’n gemak bij vrouwen. Dat houdt immers het risico in dat er nog meer aantrekkingskracht is. Ik hou dat dan ook van me af, om niet te veel in de war te raken. Met het ouder worden, lijkt het minder gepast om de driften hun werk te laten doen. Nu verwacht ik natuurlijk een brief van de Bond van oudere mannen met de vraag waarom dat niet gepast is (lacht). Want ze hebben toch ook hun rechten! Daar moet ik hen gelijk in geven.

Ik hoor op je nieuwe cd trouwens weinig oudemannenpraat. Het is al lichamelijkheid wat je bezingt.

De gêne om erover te zingen, valt steeds meer weg. Ik kan daar nu heel rustig bij blijven. Toen ik 20 was, had ik minder makkelijk kunnen zingen: “Zie haar nu braden in de zon / gesmout en blinkend”. Dat is een curieus fenomeen. Als je het te veel wil, vind je er geen woorden voor. Als je het dan zwart op wit stelt, voel je je verraden. Nu noteer ik het gewoon geamuseerd, omdat ik me er gemakkelijker bij voel. Het vuur mag niet te hard branden, want dan kan je niet genoeg afstand nemen. Op het moment dat je het slachtoffer bent van een emotie, kan je het niet goed beschrijven. Het is niet tijdens de echtscheiding dat je er het grote lied over schrijft. Eerst moet er een verwerkingsproces zijn.

In “Ik Geloof U Niet” hekel je de emo-tv van de Jerry Springers en de Goedeles. Zet je het kastje eigenlijk nog wel aan?

Ja hoor, uit landerigheid. En ik ben thuis vaak landerig (lacht). Mezelf in de sofa kwakken en eerst nog tegen mezelf zeggen: “Zet die tv nu niet aan”, maar ondertussen heb ik de afstandsbediening al in m’n hand. En zo zie ik nog wat van wat men vandaag de dag programmeert. Ik heb hoe dan ook genoeg gezien om “Ik Geloof U Niet” te kunnen neerpennen. Maar ik zorg er meestal voor dat ik me niét moet doodergeren. Ik doe dat mezelf niet graag aan. Het leven is te mooi. Ik hoef maar m’n fiets te pakken en voor ik het weet, zeg ik weer: “Wow”. Als ik langs de Damse Vaart rijd en dat water, de lucht en de bomen zie, dan denk ik: “Waar maak je je toch druk om?”

Raymond van het Groenewoud, Tot Morgen (EMI). Concertinfo: Tel. (09) 371.69.24. Uniek duoconcert van Raymond en Noordkaap op 29 november in Monty, Antwerpen.

Peter Van Dyck / Foto’s Patrick De Spiegelaere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content