Toeval of voorbestemming? Raymond van het Groenewoud wordt vijftig op 14 februari, het feest van populaire liefdesmakelaar en middenstandsheilige Valentijn. “Je veux de l’amour” heet de verzameling van zijn liedteksten die bij die gelegenheid in boekvorm verschijnt.

Een troost bij het ouder worden is dat je jeugdidolen mee ouder worden. Beter nog, ze blijven je altijd een stapje voor. Ik zie hem nog staan op het podium van de Antwerpse King Kong, een schriel jongmens met een lange kinnebak, de frontman (zoals dat toen nog niet heette) van een stelletje ongeregeld dat zich Louisette noemde en waartoe godbetert ook Erik Van Neygen hoorde. “Maria, Maria, ik hou van jou” galmde het door de spelonkachtige ruimte. “Voor jou sta ik uuuren i-in de kou” vulden wij aan, uit volle borst en onhandig tegen elkaar aanhossend, want ook de pogo was nog niet uitgevonden. Bijna dertig jaar later schrijft een andere Oudere Jongere, Boudewijn de Groot, een voorwoord bij het verzameld werk van Van het Groenewoud. Hij noemt hem in één adem met Dylan en Brel.

In een van je vroegste liedjes, “Waar ik niet tegenkan”, schrijf je: “Ik voel me eenzaam, oud. Op 24 jaar, dat belooft.” Is het achteraf nog een beetje goed gekomen?

Raymond: Jaja, het is fel gebeterd. Ik voel me nu vooral veel minder eenzaam dan toen. Dat liedje dateert van de tijd dat ik hard probeerde aan de bak te komen en dacht dat ik er helemaal alleen voorstond. En “oud”, ja dat wil weleens bij me opkomen, louter in de fysieke betekenis dan. Maar toen klonk dat natuurlijk goed. Hoe jonger je bent, hoe beter zoiets klinkt. Ik heb die tekst trouwens al twee keer aangepast, want eigenlijk was ik pas 22 toen ik ‘m schreef.

“Een miljoen, daar kan ik het mee doen” stond er toen ook, maar daar heb ik intussen tien miljoen van gemaakt, puur een kwestie van indexaanpassing… Nee, serieus, ik zie weinig reden tot zelfbeklag als het om ouder worden gaat. Volgens de sociologen onder ons zijn het vooral vrouwen die daar last van hebben. Ik durf daar nauwelijks iets over te zeggen, natuurlijk. Maar zolang je niet voortdurend in de spiegel staat te speuren naar rimpels en loshangend vel, valt er volgens mij wel plezier te beleven aan het ouder worden. Wat me op foto’s van oudere vrouwen vaak opvalt, is dat hun blik warmer is, dat ze veel meer uitstraling hebben dan in hun jeugd. Als ze dat nu zelf zo eens zagen.

Veel mensen proberen krampachtig jong te blijven. Ik ken jongens en meisjes van tegen de zestig.

Misschien is het wel een illusie, die verlengde jeugd. Anderzijds, door de toegenomen levensverwachting schuift alles gewoon door. Mij maakt het niet veel uit: als ze zeggen dat ik nog jong ben, zoveel te beter, maar als ze mij bij de derde leeftijd rekenen, ook goed. Het verandert niets aan de zaak. Er is ook zoiets als de absolute leeftijd. Voor mezelf ben ik nog altijd die gast van op het atheneum, ergens tussen mijn dertiende en mijn achttiende. Een absolute rotperiode in mijn leven, een kloteleeftijd ook, maar wel de periode waarin je wordt geboetseerd. Je voelt de prille behoefte om je eigen ding te gaan doen, zonder ook maar een beetje rekening te houden met de sores die dat meebrengt. Je kunt natuurlijk ook de gemakkelijkste weg kiezen, maar dan is de kans groot dat je twintig jaar later na een optreden tegen de zanger staat te lullen dat je de pest hebt aan je job en dat die zanger veel geluk heeft gehad… Ik verlangde er al heel jong naar om op eigen benen te staan en dat herken ik nu ook in mijn oudste zoon. Maar ik probeer mij daar niet te veel mee te bemoeien, zoiets moet je toch zelf uitzoeken.

Vijftig worden betekent dus niet veel voor je?

O jawel, het is veel complexer dan dat. Ik vind het zelfs een feestelijk vooruitzicht. In zekere zin is het ook een opluchting: Oef, ik ben er, land in zicht, nu kunnen ze me niets meer doen. Ja goed, je kunt zeggen dat dat nergens op slaat, maar zo voel ik het wel aan. En dat nieuwe decennium dat zich aankondigt… Het noodlot heeft natuurlijk het laatste woord, maar als ik mijzelf nu bezig zie, verwacht ik niet dat ik de komende tien jaar hopeloos zal verroesten. Lichamelijk noch geestelijk: ik neem aan dat mij af en toe wel weer een lichtje zal opgaan. En tegelijk is er het prettige vooruitzicht op nog meer onthechting.

Wat bedoel je met onthechting? Rust, een helder hoofd, een bestaan waarin de pieken minder hoog zijn en de dalen minder diep?

Een helder hoofd? Graag, maar ik bedoel vooral dat er niet meer zoveel hoeft. Ik sta aan de zijlijn, ik zie van alles gebeuren, maar ik voel mij geen aangevallen of miskende partij. Dat is al veel, hoor. Jarenlang al heb ik de ervaring dat ik alles krijg zolang ik er niet om vraag. Als je iets te hard wil, gebeurt het domweg niet. Ik word door Jan en alleman verwend, in allerlei opzichten.

Het klinkt bijna alsof je je daar schuldig om voelt.

Neenee, maar ik vraag me wel af waar het vandaan komt. Omdat ik zoveel krijg, kan ik alleen maar in alle bescheidenheid concluderen dat ik in mijn leven toch ook al een en ander gegeven moet hebben.

“Ik ben een godenkind” beweer je in het liedje “Ik ga m’n eigen gang”.

Dat klinkt misschien niet al te bescheiden, maar het is weleens plezant om het zo te zeggen, in een soort kinderlijke overmoed. Ze zullen mij nu wel genoeg kennen om te voelen wat ik bedoel. En als ze het niet voelen: pech voor hen. In bén namelijk een godenkind. Als de spelers van Ajax het al zijn, dan ben ik het ook.

Maar ook een godenkind heeft verplichtingen, zelfs na zijn vijftigste. Al dat talent dat anders ongebruikt zou blijven…

Als er zich iets aankondigt, iets dat ik moét vertellen, om het nu maar eens mystiek te stellen, dan zal ik dat keurig doen. Maar meer en meer koester ik de prettige gedachte dat de anderen het nu maar moeten doen, de gasten van vijftien tot dertig. Ik vind het op zijn minst even plezant om een beetje aan de zijlijn te staan en het te zien gebeuren. Creëren doe je trouwens het best vanuit het standpunt van de toeschouwer. Wat curieus is, is dat ik al zo lang een dubbelrol speel: van toeschouwer én lawaaimaker. Het klopt niet dat je als Bekende Vlaming alleen maar geobserveerd wordt en zelf niet meer kunt observeren. Als ik in een Brugs café mijn krant bovenhaal en mijn bril opzet, kan ik na vijf minuten iedereen ongestoord gadeslaan. Ik zou direct aan de slag kunnen met wat ik op café allemaal hoor en zie gebeuren.

Je hebt nu wel mooi praten over onthechting, maar niemand schrijft zo plastisch over “goesting” als jij. Je schrijft er ook steeds vaker over, heb ik de indruk.

Ik zou niet durven beweren dat mijn goesting toegenomen is. Maar de gêne om erover te schrijven is meer en meer weggevallen. Kijk, ik zal niet beweren dat dit nu mijn roeping in dit leven is, maar lang geleden al stelde ik vast dat niemand in het Nederlandse taalgebied schreef over het lichamelijk aspect van de liefde. De eerste zin die me nu spontaan te binnen schiet, is “Ze kan zo lekker lopen” uit Maria. Dat vond ik al heel gewaagd en daarom zette ik er meteen “ze kan zo lekker koken” achter. Dat kon je toen nog doen, zonder een horde feministen over je heen te krijgen. En zodra je een zekere status bereikt hebt, kan er meer. Niet dat ik ’s morgens wakker word met het idee dat dit nu mijn grote verdienste is, maar je kunt niet ontkennen dat ik navolging heb gekregen.

Het blijft hoe dan ook gokken. Toen ik het nummer Goesting geschreven had, zette ik het thuis weleens op, om te zien hoe mijn toenmalige levensgezellin zou reageren. Daar hing voor mij veel van af. Ha, geestig, zei zij, wat West-Vlaams is voor tof, neig, wijs of leuk. Daarmee kon ik verder. Want je probeert je toch altijd een beetje in te dekken. Dat iedereen meewarig met het hoofd schudt, dat is toch het ambetantste dat je kan overkomen. Maar dan nog, op termijn zet je je over alles heen.

Als je schrijft “Ik hou van harde porno”, is dat dan omdat het zo mooi rijmt op “Adorno”?

Neenee, de porno was er eerst. Adorno, daar heb ik hard naar moeten zoeken. Het was me gewoon opgevallen dat BV’s dat onderwerp in interviews ver van zich afduwen. Heel fier, want “daar zijn we toch te fijn voor”. Als je statistisch zou nagaan hoeveel mensen porno kopen, dan vind je van dat percentage zeker niemand terug bij de geïnterviewde BV’s. Daarom ging ik zelf in de aanval. Harde porno is trouwens een zeer interessant lied om uit te voeren. Op halfdronken feestjes is het een succesnummer en in theaters, als het publiek nog niets genuttigd heeft, voelt je tijdens dat nummer ineens een verkilling in de zaal. Ken uw naaste, zou ik zeggen.

Maar het is dus ook gewoon waar: ik kijk weleens naar porno. Bon, nadat je aan je trekken gekomen bent, is zo’n film natuurlijk niet zo boeiend dat je blijft kijken… Ooit was ik in Amsterdam en ik voelde me te moe om naar de toneelvoorstelling te gaan waarvoor ik uitgenodigd was. Ik was te moe voor alles, behalve voor zo’n film, en op die manier had ik toch nog een gezellige avond. Zo ben ik aan de derde strofe van dat lied gekomen.

Over welke harde porno heb je het nu? SM-toestanden, gewelddadige seks?

Neenee, gewoon, het echte spul, niet van dat zweverige Hamilton-gedoe met veel vaseline op de lens. Kijk, romantiek is ook plezant, maar ik vind dat je de dingen evenwichtiger voorstelt als je de andere kant ook aanstipt. Trouwens, de softies met hun zeemzoeterige teksten, dat zijn vaak de ergsten. Af en toe lekt er weleens iets uit over een of andere figuur en dat is dan vaak totaal in tegenspraak tot de boodschap die zo’n mens verkondigt. Logisch ook: als je voelt dat je van de duivel bezeten bent, dan doe je alle moeite om je imago zo braaf mogelijk te houden. De gevierde auteur Reve heeft het over een pot vol, mensen die alles onderdrukken omdat het niet geweten mag zijn. Pas op, ik ga niet de straat op met op een banier “Alle dagen harde porno”, het is gewoon één klein onderdeel van het totaalpakket Van het Groenewoud.

Wat ook opvalt in je teksten is de tweestrijd tussen het genieten van rust en huiselijkheid en de drang naar passie en wilde nachten.

Een mens spreekt zichzelf voortdurend tegen, lijkt voortdurend naast zijn ritme te leven. Niet mét kunnen en niet zonder, daar komt het op neer. Nu heb ik er onlangs zelf voor gekozen om te opereren vanuit de solo-act. Wél gerustgesteld door het aangename vooruitzicht, de wetenschap bijna, dat er op tijd en stond wel iemand bereid zal zijn om haar hoofdje op mijn schouder te leggen. Huiselijkheid, ik heb het nu toch tientallen jaren meegemaakt. Het is moeilijk om het zuiver te dragen, altijd komt het moment dat de vermoeidheid binnensluipt, dat je elkaar als een meubelstuk begint te beschouwen in plaats van als een volwaardig medemens. Een relatie heeft onderhoud nodig, kreeg ik thuis geregeld te horen. Zo klinisch werd dat gesteld. En de volgende dag begint alles opnieuw. Vermoeiend, maar niets aan te doen. Je kunt ook verzanden in een cyclus van gekibbel en klef samenzijn. Er komt niets schoons uit de bus, maar we blijven toch maar samen. En dan een dagje teder zijn en knuffelen, om aan elkaar te bewijzen dat er nog iets is. Maar het ademt niet. En er gebeurt heel veel niét, tenzij je alles kunt kanaliseren naar het land van de verbeelding, waar natuurlijk van alles gebeurt, maar dat lijkt me niet vol te houden.

Het water bij de wijn doen heb ik bij deze opgegeven. Pas op, ik maak daar geen propaganda voor, het is gewoon mijn verhaal. Maar in dit stadium vind ik het de zuiverste weg. Als je zuiverheid betracht, kun je niet anders dan je alleen-zijn onderkennen door warempel ook nog eens alleen te wonen. Daar zullen ook wel nadelen aan verbonden zijn, maar daar ben ik nog niet achter. Ik kan ook redelijk goed alleen zijn. Er zijn nu zoveel mogelijkheden om te communiceren. Aan de andere kant… Soms is er alweer een dag voorbij en vraag ik me af wat ik eigenlijk gedaan heb, buiten wat pseudo-communicatie plegen via gsm en e-mail, tot ik er koppijn van krijg. Dat komt natuurlijk omdat het allemaal zo nieuw is.

Toch klampen veel mensen zich wanhopig vast aan het ideaal van de eeuwige liefde.

Ho, maar de liefde bestaat, echt zoals het beschreven staat in de Grote Boeken. Die is er altijd, maar het is te zien wat je ermee aanvangt. Eerder dan de eenheid tussen twee mensen zie ik liefde tegenwoordig als een soort aanwezig zijn voor wie in je blikveld verschijnt. Mededogen, dat komt ook dicht in de buurt van liefde, denk ik. Snappen dat de ander het ook niet gemakkelijk heeft. En je niet laten misleiden door negatieve signalen die je bij anderen meent waar te nemen. Als ik naar iemand kijk en die lijkt mij defensief te reageren, dan kan ik op mijn beurt verkrampen. Of geamuseerd blijven… Ik zie liefde hoe langer hoe meer als een universele gedachte. En ik heb echt niets gerookt, hoor.

Maar het is al zo moeilijk om met één mens overeen te komen!

Ik denk dat veel problemen juist ontstaan door het opeisen van exclusiviteit. Hoe, ik dacht dat die uiting van appreciatie, liefde en innigheid alleen voor mij gereserveerd was en nu zie ik dat je ook anderen daarvan laat genieten. Dan zit het spel op de wagen. Vroeger was ik altijd bang dat het zover zou komen, en dan kwam het ook zover. Nu kan het me niet meer schelen en daardoor overkomt dit soort dingen me ook niet meer. Jaloersheid pakt niet meer bij mij. Wie zich zo gedraagt, moet maar een tijdje in de wachtkamer gaan zitten en het zelf uitzoeken. Maar als de ander onthecht genoeg is, dan houdt het spel vanzelf op.

Maar ben je dan ook zo onthecht dat je iemand om wie je echt veel geeft met anderen kunt delen?

Ik denk dat ik op dat gebied nog wel wat oefening kan gebruiken. Maar op dit ogenblik heb ik niet het gevoel dat ik iemand claim. Er zijn wel mensen die ik graag zie. Ach, het is allemaal niet zo simpel als ik het nu in halfbakken volzinnen probeer voor te stellen. Want er is natuurlijk het fenomeen verliefdheid, de vlinders in de buik… Ik klink nu misschien alsof ik het allemaal onder controle heb, maar ik kan niet garanderen dat ik morgen nog in dezelfde situatie zit. Ik kon vroeger wel verschrikkelijk kwaad zijn als ik mezelf op jaloezie betrapte. “Stuk verdriet, je maakt er een knoeiboel van…” Onmiddellijk gevolgd door: “Goed, laat het dan maar een knoeiboel zijn, zolang het duurt.” Een psycholoog zou meteen de diagnose stellen: verlatingsangst. Maar dat kun je geen liefde noemen, dat is de drang naar exclusieve aandacht, naar geruststelling en zekerheid.

Over verliefdheid gesproken. Sta je nog even vlug in vuur en vlam, of denk je: nee dank u, ik heb al gegeven…

Ik heb misschien iets meer reserve. Maar je herkent wel het signaal, natuurlijk. Ik zie een vrouwengezicht voor me… Enfin, die vrouw bestaat. Ik ben haar af en toe tegengekomen en als het gesprek wat lang duurt, dan denk ik bij mijzelf: O nee, het begint weer.

Ga je daar dan tegenin?

Ik heb al voorzichtig gesignaleerd dat ik iets ervaar. Voorlopig zitten we nog in dat stadium. En gelukkig reageert die vrouw niet al te gretig. Gelukkig, zeg ik nu. Dat is toch allemaal een beetje anders. Als ik bedenk hoe ik vroeger was… Ik zou niet getalmd hebben: twintig keer telefoneren, tien brieven schrijven. Terwijl ik nu al content ben met dat ene moment van opwinding. Maar op de duur zal ik er toch voor gaan, denk ik.

Maar in de vervulling kondigt zich toch al een zeker verval aan?

Ja zeg, daar denk ik dan niet aan. Er zijn zoveel mooie momenten tijdens de vervulling. Vrouwen hebben in die materie meer beheersing, denk ik. Stel: een vrouw voelt ook wel iets voor een man. Maar als ze op dat moment de situatie niet geschikt vindt, houdt ze de boot af. Spannend, toch. Maar wat ze me niet meer kunnen wijsmaken, is dat een vrouw niet net zo vettig kan denken als een vent. Zo’n typische mannenuitdrukking als: daar zou ik wel eens willen opkruipen… Als je dat vroeger in gezelschap durfde zeggen, dan verhief er zich altijd wel een vrouwenstem: typisch mannelijk, hoe kun je daar nu zo over spreken? Maar kijk, dat is het leuke aan ouder worden en af en toe van sector veranderen. Ik ben nu genoeg vrouwen tegengekomen die niet te beroerd zijn om toe te geven dat er momenten zijn dat ze eens goed gepakt willen worden. En dan hebben ze het ook niet over Hamilton-achtige toestanden, hoor.

Alles op zijn tijd, zullen we maar zeggen. Je heb blijkbaar nooit te klagen gehad over een gebrek aan vrouwelijke belangstelling.

Niet overdrijven. Maar goed, ik schijn een bepaald segment van het vrouwelijk publiek aan te spreken. Waarom? Dat kan ik zelf niet goed verklaren. Ik vind het ook terug bij mijn jongste zoon, het is iets aandoenlijk weeskind-achtigs.

Zeker nu je opnieuw solo opereert.

Sommige mensen zullen zeggen: Die arme Raymond, die zit daar nu alleen. Een tijdlang wou ik daar tegenin gaan, maar dat is het stomste dat je kunt doen. Nu zeg ik zelf: Jaja, het is niet gemakkelijk. Dan heb ik tenminste nog binnenpretjes. Ik beleef leuke momenten met muziek, een vrouw, een goed gesprek met een vriend. Daartegenover staan de klungelachtige momenten die bewijzen dat ledigheid het oorkussen van de duivel is. Ik kan niet lang goed met vrije tijd omgaan, ik verzink dan in een foute lethargie. Weet je wie mij intrigeert? Leonard Cohen. Die zocht altijd al naar verdieping en heeft zijn carrière nu stilgelegd om een of andere vorm van zenboeddhisme te beoefenen. De interessantste mensen zijn sowieso die van wie we niet horen.

Maar als je zo redeneert, gebeurt er niets meer en zijn het alleen de van zichzelf vervulde pseudo’s die de dienst uitmaken.

Ja, dat is een vorm van schijnleven. Maar er zijn nog enorm veel plekken op aarde die niet beschreven zijn, die niet in de folders van de reisbureaus voorkomen, maar waar het fantastisch vertoeven is. Leven is het verborgene, het trekt mij wel, al was het maar om de romantiek.

Vroeger beleefde je toch veel plezier aan optreden.

Spelen vind ik heel plezant en repeteren ook. Want het zijn echt mijn vriendjes, de muzikanten. Als we repeteren, staan we min of meer in een cirkel en spelen we naar elkaar toe. Soms denk ik dan: Bah, straks optreden, dan sta ik weer met mijn rug naar hen. Dan moet ik het weer verkopen… Wat niet wegneemt dat het heel tof kan zijn, met een publiek. Het hoogtepunt voor mij is als ze dansen, of tenminste bewegen op het ritme van de muziek. En het enthousiasme op de gezichten.

Veel mensen houden ook van je liedjes omdat je als geen ander kunt verwoorden hoe het is om met jezelf in de knoop te liggen.

Onlangs nog kreeg ik een kaartje: Je hebt mij altijd mooie momenten bezorgd, ook in tijden dat ik het niet zag zitten. Natuurlijk doet dat plezier. Maar dat gevoel heb ik zelf vooral met boeken. Schrijvers die hun eigen leven uitvlooien en ervaringen en emoties zo vastleggen dat anderen er ook iets aan hebben. Er zijn van die momenten dat je helemaal volloopt omdat er staat wat je zelf had willen schrijven, maar niet durfde omdat je dacht dat je niet goed bij je hoofd was. Ja, als je het zo bekijkt, mag elke creatieve persoon zijn demonen zichtbaar maken opdat anderen zouden kunnen zeggen: “Godzijdank, ik hoef niet opgesloten te worden.”

Wat complimenten betreft: als performer speel je natuurlijk meer dan geregeld voor je eigen parochie. Als íemand je wakker moet houden, dan ben je het zelf wel. Ik denk dat mij dat lukt. Sterker nog: ik vind het nooit goed. Maar als iemand je een compliment maakt, kun je dat alleen aanvaarden. Als je afwijzend reageert, bewijst dat alleen dat je te veel met jezelf bezig bent.

Het godenkind is dus zelf zijn ergste vijand?

Er zijn momenten dat ik mezelf begenadigd voel door de gang van zaken, maar die worden meer dan voldoende gecompenseerd door de klungelmomenten, waarvan mijn teksten ook getuigen. Sommige liedjes zing ik niet meer en terecht, denk ik. “Het einde van de wereld”, bijvoorbeeld, vind ik zelf nogal onhandig verwoord. Ik ging ook eens uitleggen hoe fout het overal ging. Een vrouw die ik kende, en die intussen overleden is, vond dat juist een heel mooi liedje. Maar dat helpt niet, ik moet het zelf oké vinden. Dat is het rare aan appreciatie en kritiek. Als je serieus bezig bent met je werk, dan weet je zelf wel wannneer iets deugt, dan doet de rest er eigenlijk niet toe. Maar de strengheid tegenover je eigen werk brengt je ook in conflict met de wereld. Als ik de radio aanzet en ik hoor een slechte zanger die een slechte tekst zingt, dan vind ik dat erg. En dat die zender dat dan draait, vind ik nog veel erger. Dan word ik dus echt kwaad. Het aantal minuten dat zo’n song duurt, hé, ik laat daar mijn dag niet door vergallen. Maar ik zie daar een samenzwering in, zo van: jij kunt niets, ik kan niets, laten we samen lekker niets kunnen en het elkaar niet kwalijk nemen. Vooral niet boven het maaiveld uitsteken, daar komt het op neer.

Een fotograaf zei ooit over Dora van der Groen: “Wat jammer dat ze zo onderbelicht is.” Ik begreep wel wat hij met dat beeld bedoelde: zij is waarschijnlijk even streng voor de anderen als voor zichzelf en heeft daardoor al op veel zere tenen getrapt. Dan is het vlug: jij mag niet meer meespelen. Enfin, ik kan me vergissen, maar het is een romantisch beeld dat ik graag koester. Als zo iemand haar kaars uitblaast, dan roept natuurlijk iedereen dat het een genie was.

“Je veux de l’amour” heet de verzameling van je liedteksten. Wat nu net geen eigen liedje is, maar een bewerking.

Vroeger stoorde het me wel dat juist dat liedje zo’n succes had. Anderzijds: ik ben Robert Charlebois zeer dankbaar. Wat hij tongue in cheek zong, méénde ik, maar ik had het zelf nooit vlakaf durven zeggen. In wellust durf ik verder te gaan. Neem nu zo’n liedje als Gelukkig zijn. Toen ik het geschreven had, wist ik niet wat ik ermee aan moest. Of de vertaling van A little tenderness. Zo’n song had ik zelf niet kunnen opstarten. “Geef een beetje tederheid”… Als ik zoiets zing, dan kijk ik al angstig over mijn schouder. Bang dat de linkse rakkers hun wenkbrauwen zullen fronsen.

Is tederheid dan een groter taboe dan wellust?

Niet als een zwarte soulzanger erover zingt. Maar als je het in het Nederlands doet, gaan de Bukowski’s in spe over hun nek…

Weekend Knack geeft tien exemplaren weg van het boek “Je veux de l’amour”, met de liedjesteksten van Raymond van het Groenewoud, zijn toelichtingen en een cd met unieke huiskameropnamen (Nijgh & Van Ditmar, 256 p., 1190 fr.). Geïnteresseerden sturen een gele briefkaart naar Weekend Knack/Raymond, Raketstraat 50, 1130 Brussel. Een onschuldige hand doet de rest.

Linda Asselbergs / Foto’s Patrick De Spiegelaere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content