Pruttelend naar Peking
De Louis Vuitton Classic China Run bracht tussen Dalian en Peking 48 oldtimers, dubbel zoveel zonderlingen en drie miljoen Chinezen op de been.
Het minste wat je kan zeggen is dat Louis Vuitton en zijn nazaten nijvere baasjes waren met een gezonde portie avontuurlijke spirit, gekoppeld aan een zucht naar elegantie en perfectionisme. Louis zelf was de uitverkoren koffermaker van keizerin Eugenie, de echtgenote van Napoleon III, en zette in 1854 in het centrum van Parijs zijn eigen zaak op. Zijn zoon Georges creëerde het inmiddels vertrouwde logo met de LV-initialen en het gepersonaliseerde slot, en was verder een automaniak die aanwezig was bij de allereerste race tussen Parijs en Rouen in 1894. Louis’ kleinzonen Jean en Pierre ontwierpen een heuse helikopter, dé attractie van de luchtvaartexpositie in het Parijse Grand Palais in 1909. Toch is de naam Vuitton vooral blijven verderleven omwille van de bagagerie, die vaak aangepast werd aan zéér speciale opdrachten. Deze traditie werd al in 1874 ingezet met de combinatie van bed-en-koffer-ineen, ontworpen voor Savorgnan de Brazzas Congo-expeditie. Later voorzag de malletier ook de eerste trans-Afrikaanse expeditie van 1924 en de Croisière Jaune doorheen China van water- en stofdichte bagage.
Meer dan anderhalve eeuw na de stichting van het huis is de omzet verveelvoudigd, maar ook de zin voor buitengewone uitdagingen werd verder uitgebouwd via speciale evenementen met oldtimers. Vijf jaar geleden was er een run van Singapore naar Kuala Lumpur, en elk jaar zijn er de concours d’élégance in het Parijse Parc de Bagatelle en in de Londense Hurlingham Club.
De Louis Vuitton Classic China Run, een regelmatigheidsrit tussen Dalian en Peking, bleek recent het meest tot de verbeelding sprekende evenement. Het bracht 48 historische vehikels bijeen waarvan het oudste 95 en het jongste 38 jaar is. Achter het stuur zaten gepassioneerden en avonturiers uit vijftien landen, lui die van een extra uitdaging houden en niet te beroerd zijn om daar de halve wereld voor af te reizen. Of hoe kan je anders een gezelschap omschrijven waarin een 75-jarige Portugese dokter-vagebond met een schitterende Bugatti Atalante, een 50-jarige archeologe, de grootste verzamelaar van historische Mercedessen, een wat verloren gelopen maar geprezen Italiaanse dichter en een Argentijns-Belgisch koppel met een Mercedes Gullwing elkaar tutoyeren?
Voor het evenement van het jaar is half Dalian bijeengestroomd, lachend en wuivend, de handen uitstrekkend voor een aanraking door de helden-van-één-week. De stad is industrieel lelijk en te snel gegroeid, met hier en daar verfrissend groen, en betonarchitectuur met stalinistische trekjes die de mens verplettert. Immense pleinen en lanen, omgeven door een bouwwoede die Dalian tot de grootste haven van het land wil maken – na Shanghai. We rijden door een vertekend beeld van China: alle wegen zijn afgezet en verkeersvrij, met om de zoveel meter een politieman. Buiten de stad voert de tocht langs rijstvelden met jaknikkers. Er staat een forse wind en de voorovergebogen boeren die tot aan hun kuiten in de velden staan, houden even op met het werk als we voorbijsnellen. Vooral het nummer 1 baart opzien, een Mercedes uit 1903, de eerste moderne auto die er niet als een geëvolueerde koets uitzag.
De rijders zijn geen gewone lui. De Brit Tim Scott is 48, goedlachs en stevig gebouwd. Een beetje excentriek – “gek, maar niet geregistreerd”, zegt hij zelf. Een man die van uitdagingen houdt. Hij zette een bedrijf op dat methaangas uit afval haalt, dat verbrandt tot elektriciteit en die verkoopt. Voorlopig in Engeland, maar straks misschien ook in dit immense land. “Het is een primitief, krachtig en opwindend ding”, zegt hij over zijn voertuig. ” The excitement is about using the car to its full potential. Daar heb je open wegen voor nodig, want het remmen is een beetje een probleem ondanks die twee voetremmen en de handrem waarmee ik het grootste deel van het werk doe. Je kan beter een obstakel proberen te vermijden, want eens op dreef kan Gipsy, die nog slechts drie zussen in leven heeft, een vlotte 120 kilometer per uur halen.”
Scotts maat, de helikopterpiloot Steve Butler, zit voor het eerst aan zijn zijde. Hij is zwijgzamer en wat ongerust. Hij vindt zijn positie als navigator tien keer gevaarlijker dan het vliegen. Daar moet Tim hartelijk om lachen. Is hij ooit met Steve mee de lucht ingeweest? De rijder legt even zijn vork neer en grijnslacht. Do I look stupid?
Naarmate de dagen vorderen, komen meer mensen op de been voor dit hallucinante en anachronistische spektakel. In de mijnstad Jinzhou staat de massa zo dicht opeengepakt dat zelfs de militairen ze niet meer in het gareel krijgen. Overal wuiven vrouwen in zondagse kleren, verweerde mannen en enthousiaste kinderen die zich om de wagens verdringen. Ze staan er sinds uren, maar dat deert hen niet. Hier gebeurt nooit wat en nu passeren voor het eerst oude wagens en vreemdelingen. De rit is een eindeloos feest, arbeiders en scholieren hebben een dagje vrij gekregen en de emoties worden losgelaten. De taferelen lijken recht uit de bevrijding te komen, met dat verschil dat wij niets hebben gepresteerd. We passeren alleen maar en brengen daarmee ongewild de euforie mee. Flessen wijn worden in de auto’s geduwd en duizenden foto’s genomen, iedereen wil een Westerse hand schudden. De fotograaf naast me fluistert dat ik maar even niet moet omkijken want dat hij zijn tranen niet meer de baas kan. ’s Avonds, als we in het tentenkamp zijn aangekomen, weet de burgemeester fier te melden dat op het parcours van pakweg 300 kilometer zo’n twee miljoen mensen bijeenstonden. Het enthousiasme van de bevolking houdt ons nog even warm, maar de nacht in de tent is ijskoud. En ’s ochtends schuiven verkleumde figuren aan voor de geïmproviseerde douches.
Ik bezit zes auto’s, één voor elke dag van de week,” zegt Pia Pierre, “want de zevende dag rust ik. Zes Engelse auto’s, parce que j’aime les petites anglaises. Ik debuteerde op een Morgan, later kwamen daar drie MG’s bij, een Daimler en de Armstrong Siddely waarmee Carla en ik hier rijden.” Pia Pierre is een kettingrookster, een archeologe in lederen broek, en ze komt altijd te laat aan de start. ” Je ne vis que par passion, ik hou van authenticiteit en van auto’s met rondingen, avec des fesses.” Achttien jaar geleden streek de Française in Bangkok neer, waar ze nu een uitzonderlijk huis bewoont, volgestouwd met kunstschatten. Kwatongen beweren dat ze alleen maar een gewiekste commerçante is. Ze zucht en bestelt een biertje, ze kent de commentaren, trekt even de wenkbrauwen op. ” Je ne vends rien, je cède, aan de mensen bij wie ik de enthousiaste lichtjes in de ogen kan zien. Niet aan de hoogstbiedende zonder eerbied. Want ik wil de voorwerpen in goede handen weten. Met Carla reis ik de helft van het jaar het land af per vrachtwagen, op zoek naar objecten waarvan de mensen kunnen houden. En als de wegen te slecht worden, gaan we met de fiets verder.”
In Chengde, een bescheiden stad met acht van de twaalf tempels nog intact, wacht een verrassing na een vermoeiende rit: het diner wordt geserveerd op één van de binnenplaatsen van het zomerpaleis van de Qing-heersers. De moderne stad is lelijk en druk, maar in de paleistuinen en het complex waar de heersers zes maanden per jaar verbleven woont een wonderlijke rust. Het zomerpaleis, dat door de keizers Kangxhi en Qianlong in de zeventiende en achttiende eeuw werd gebouwd, bestaat uit 90 paviljoenen, weggetjes en brugjes, tempels en tuinen, het geheel omringd door een tien kilometer lange muur. Het combineert de verschillende landschapsstijlen, de grootsheid en de eenvoud van het noorden, en de elegantie en het verfijnde van het zuiden. Een eiland van smaakvolle rust, waar we na het diner en een half uurtje Peking-opera met een aangestoken papieren lampion doorheen stappen, over brugjes en plassen, een rustgevende aanloop naar de confrontatie met de Muur ’s anderendaags.
De grote muur oogt als een hoekige vesting, een 5000 kilometer lang bouwwerk dat zijn oorsprong vindt in Hayuguan, in de noordwestelijke woestijn. In Jinshanling, waar we halt houden, werd in 1980 een dertig kilometer lang deel van de muur teruggevonden, dat spectaculair als een slang over de beboste heuvels loopt, met om de vijftig of zestig meter stevige wachttorens. Ondanks de zon is het kil en op de muur staat een ijzige wind. De meeste deelnemers hebben de klassementen weten te relativeren, genieten van het uitzicht, doen zich te goed aan de Veuve Cliquot die uit het niets is opgedoken. Peking ligt op 250 kilometer en bij de meesten heerst de geruststellende gedachte dat het kwaadste achter de rug is en de mechaniek het nu wel zal houden. Alleen de Rolls-Royce Phantom I jaargang 1928 van de Zwitser Jean-Pierre Slavic moet bij elke halte worden hersteld. Terwijl navigatrice Karen Monnier dan haastig champagne aansleept om de moed bij de rijder en bij de onvermoeibare monteurs erin te houden.
Om zelf ook iets van de liefde van deze gepassioneerden te voelen, klimmen we voor de namiddagrit aan Tim Scotts zijde, ingeduffeld met sweater, een donkergroene Barbour en een stevig paar ouderwetse goggles. Het 95-jarige stuk Duitse mechaniek gaat niet alleen opmerkelijk snel, ook het comfort aan boord is beter dan verwacht. De zon staat warm, het contact met de natuur tijdens de rit door de bergen is van een brutale schoonheid. Het oudje stormt gemotiveerd de hellingen op, terwijl Tim in de afdalingen handenvol werk heeft om het vehikel tegen hoge snelheid door de bochten te loodsen, en met de rechterhand de handrem op de achterwielen te bedienen. Opmerkelijk toch dat een kerel die gewoon languit thuis in een fauteuil van zijn centen zou kunnen genieten, nu met een voertuig van anderhalf miljoen Engelse ponden door de bergen van Noord-China jaagt. Op volle snelheid nog wel, terwijl de dorpsbewoners met opengevallen mond toekijken.
“Vorig jaar nam ik een Amerikaan mee als passagier, en die vond zo’n ritje better than sex. Beter misschien niet,” grijnst Tim, “maar het duurt in ieder geval langer.”
De dag eindigt in rust en schoonheid, met een wandeling in Changping, over de heilige weg die naar de graven van de zestien Ming-heersers leidt die tussen 1368 en 1644 regeerden. Er hangt een serene stilte langs het pad. Het wordt geflankeerd door achttien paren van figuren uit steen. Mythische dieren wisselen af met olifanten, kamelen, paarden, leeuwen en krijgers.
De volgende dag worden de motoren voor het laatst aangezwengeld, de hoofdstad ligt op een klein uur rijden, de 1200 kilometer zitten erop. Het Tian An Men-plein is gedurende een uurtje voor de wagens vrijgemaakt, maar de aankomst heeft niets triomfantelijks. Het publiek wordt veraf gehouden. Of de hoofdstedelingen zijn blasé, of de schrik voor samenscholingen zit er dik in. Maar het geeft niet echt, de warmte en de gastvrijheid van het échte China hebben ons een kleine week geleden al overtuigd.
Tekst en foto’s Pierre Darge
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier