Het is niet ieders idee van een chique villawijk, maar waar mijn reisgezel Tom en ik nu zijn, gaat dit er voor door. Rechts van mij woont de minister van Buitenlandse Zaken. Wat verder woont de minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Openbare Werken en die van Onderwijs. Wij zitten in de wat Frans geïnspireerde villa van een vriend die voor de VN werkt hier in Vientiane, de hoofdstad van Laos. Villa’s zijn villa’s, natuurlijk. De meeste rond me zijn enorme kasten achter hoge hekken met twee, drie dure auto’s op de oprit, bewaakt door drie, vier honden en scharrelende kippen. Het onderhoud is in dit zeer lagelonenland geen probleem. Van ’s morgens tot ’s avonds zie ik tuinlieden en huispersoneel in de weer.

“Huispersoneel werkt hier zeven dagen per week,” vertelt onze vriend, “met één vrije dag per maand.” Zijn eigen huishoudster, een uitstekende kokkin, krijgt één dag per week vrijaf en, totaal ongehoord in deze contreien, één week betaalde vakantie. Zijn tuinman, die met mij het Engels oefent dat hij op de avondschool studeert, geniet van dezelfde ‘sociale voordelen’. De twee zien er niet ontevreden uit. De sfeer tussen baas en personeel lijkt gemoedelijk. Dat is maar goed ook. Hun baas is minstens de helft van de tijd op reis. Hij woont alleen, wat betekent dat hij zijn hele hebben en houden telkens aan hen toevertrouwt.

“Laotianen staan bekend om hun heel traag werkritme”, vertelt onze vriend op een avond terwijl we op zijn terras zitten. Dat kan best zijn, maar in zijn geval kunnen huis en tuin door een ringetje worden gehaald. Mooi meegenomen is ook dat de tuinman het op zich heeft genomen om het huis tegen boze geesten te beschermen. Daartoe brandt hij elke week wierookstokjes in het boeddhistisch kapelletje dat je hier in elke tuin vindt. Baat het niet, dan schaadt het niet. Tuinman en huishoudster zijn ook verantwoordelijk voor de drie honden, moeder Lulu, vader Pluto en zoontje Dengdeng, die het huis met het nodige kabaal bewaken. Pluto heeft de grootste muil. Als hij weer eens totaal onnodig tekeergaat, roepen tuinman, huishoudster of onze vriend, soms alledrie in koor: ” Pruto! Koest!” Het blijft een bron van verwondering voor ons hoe men in Thailand, waar we verleden week waren, en hier in Laos koppig een ‘r’ tegen een ‘l’ zegt en een ‘l’ tegen een ‘r’.

“Je had je hond Pruto moeten noemen,” zeg ik tegen onze vriend, “dan zou iedereen nu tenminste Pluto zeggen.” Maar een mens went aan alles. Welgeteld één dag giechelen Tom en ik telkens er een “Pruto!” door de tuin galmt. De volgende dag spreken we de hond ook al aan met zijn Laotiaanse naam. Elke avond komt een jongen, Son, langs om met de honden te gaan wandelen. Op een avond nodigt onze vriend hem mee uit naar een openluchtrestaurant met uitzicht op de Mekong-rivier.

“Je gaat veel te zachtaardig om met mijn honden”, plaagt onze vriend hem. “Aan de ene kant eten ze honden en aan de andere kant zijn ze niet in staat om ze te straffen”, had hij ons eerder verteld. Heeft Son al hondenvlees gegeten? “Ja”, zegt die zonder gêne. Was het lekker? “Heel lekker. Je begint er helemaal van te gloeien.” Zou hij Pruto opeten? “Natuurlijk niet”, zegt hij verbaasd. “Je eet alleen honden die je niet kent.”

Na het eten wandelen we langs de Mekong-rivier. Aan de overkant twinkelen de lichtjes van Thailand. Een onbekende plek voor Son, hoewel hij er elke dag tegenaan kijkt. Hij studeert hier in de hoofdstad maar is eigenlijk afkomstig van Luang Prabang, de oude hoofdstad, op acht uur rijden noordwaarts van hier. Omdat hij nog steeds officieel ingeschreven is in Luang Prabang heeft hij geen recht op het dagpasje waarmee de Laotiaanse grensbewoners sinds enkele jaren naar Thailand mogen. Denkt hij eraan om naar Luang Prabang terug te keren na zijn studies? “Ja,” zegt Son, “ik mis de bergen en het is daar veel rustiger dan hier.” Alles is relatief, natuurlijk. Hoewel Vientiane de hoofdstad is van het land, is er niet eens een bioscoop. Er rijden, net als in heel Laos, ook veel minder auto’s dan in het rijkere Thailand. De meeste bewoners verplaatsen zich per motor of per fiets. Echte taxi’s zijn er bijna niet. In plaats daarvan zijn er bromfietsen met aanhangwagentjes die plaats bieden aan zes maar dikwijls beladen zijn met tien en meer. Deze taxietjes heten tuktuks die ik koppig tuftufs blijf noemen. Kunnen de Laotianen op hun beurt eens om mij lachen.

Jacqueline Goossens, even niet vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content