Crisis over de hele wereld. De euro aan de rand van de afgrond. Occupy Wall Street. Occupy overal. De bankiers verdienen nog steeds geld als slijk. De kleine man blijft ploeteren. Dat moet tot een vloed van protestsongs leiden. Of toch niet ?

Het moet van de sixties geleden zijn dat er wereldwijd nog zoveel geprotesteerd is. De soundtrack van toen galmt nog steeds na. Bob Dylan. Joan Baez. Neil Young. Kon je toen een gitaar vasthouden, dan ging je in het verweer. Wat opvalt bij de huidige protesten, is dat een duidelijke soundtrack ontbreekt. Hij is er wel, maar hij bestaat niet uit muziek. Het karakteristieke geluid van de Occupy-protesten is de People’s Microphone, de van het New Yorkse Zuccotti Park (waar elektrische versterking verboden is) overgewaaide gewoonte om speeches te declameren in stukken en brokken die dan door het publiek unisono herhaald worden, zodat iedereen het kan horen.

Waar blijven de protestzangers ? Je spitst de oren en je hoort nauwelijks wat. Of het zou het gekwetter op de sociale netwerksites moeten zijn. In ieder geval : er is vooralsnog geen hedendaagse Public Enemy of Rage Against the Machine. Popsterren bieden zich nochtans wel aan op Occupy Wall Street. Jay-Z en Kanye West, bijvoorbeeld, sprekend genoeg twee steenrijke rappers die pas nog samen Watch The Throne op de mensheid loslieten, een heel album over hoe het is om een steenrijke rapper te zijn. Jay-Z (meneer Beyoncé voor de vrienden) bestond het zelfs om met zijn kledingmerk Roca Wear T-shirts met het opschrift Occupy Every Street te verkopen en van de opbrengst geen rooie duit aan de manifestanten over te maken. Dan is mei ’68 wel heel ver weg.

Geitenwollen sokken

“Het probleem tegenwoordig is : als je een protestsong maakt, vinden mensen dat belachelijk”, zegt vaderlands rockicoon Axl Peleman. “Protestsongs, dat is niet meer iets van deze tijd. Zonde, want ik ben altijd een fan geweest van de grote protestzangers : Woody Guthrie, Bob Dylan, Rage Against the Machine. Als mensen muziek gebruiken als meer dan entertainment, en ze doen dat nog goed ook – dat wil zeggen : ze worden ook ondanks de boodschap gedraaid – dan vind ik dat een bonus. Maar blijkbaar zijn er niet veel mensen meer die dat ook vinden. Ik vrees dat wie nu met een protestsong komt gewoon vlakaf wordt uitgelachen.”

“Dat is grotendeels waar”, zegt Eppo Janssen, programmator bij Studio Brussel en Pukkelpop. “Maar wat waren dat eigenlijk, protestsongs ? Ik heb niet in de sixties geleefd en ik weet niet hoe het toen aanvoelde, maar als je daar achteraf op terugkijkt, dan zeg je : die songs waren de soundtrack bij wat er toen allemaal gebeurde.”

Terugkijken doe je natuurlijk vanuit alziend vogelperspectief, niet noodzakelijk de beste manier om te vergelijken met de wereld van vandaag, waar we met beide voeten in staan. Je kunt ook niet om de overdosis romantiek heen waarmee men de sixties achteraf bekleed heeft. Bijgevolg : zou het kunnen dat we de rol van muziek in dat tijdperk overdrijven ? Dat het er veertig jaar na dato allemaal veel heldhaftiger uitziet dan het eigenlijk was ?

“Dat denk ik wel”, zegt Janssen. “Het is niet Bob Dylan die ervoor gezorgd heeft dat de oorlog in Vietnam is gestopt, hé. Maar het hangt wel allemaal samen. Muziek is niet de gangmaker van de protesten, maar het was wel een van de krachten die meespeelden.”

“Protestsongs worden tegenwoordig geassocieerd met geitenwollen sokken en hippietoestanden”, zegt Peleman. “Mensen vinden dat niet cool meer. Maar je moet de songs van de sixties in hun context plaatsen. Dat was de eerste keer dat het grote publiek meteen de volgende dag al op televisie zag dat er bommen gevallen waren in Vietnam, maar alles ging nog wel veel trager dan vandaag. Ook de oorlog zelf ging trager. Als ze vandaag een doelwit hebben, sturen ze er een vliegtuig heen en patáát, dat is kapot. Toen was dat niet. Toen duurde dat een paar maanden en had je de tijd om er een plaat over te maken. Als Neil Young toen op tv rellen in Ohio zag en hij schreef daar een nummer over, dan was dat weken en maanden later nog relevant. Als je een nummer schreef tegen Vietnam, dan was dat een paar jaar later ook nog relevant. Maar met het internet gaat het tegenwoordig zo snel dat alles na een paar dagen al yesterday’s news is. Pas op, ik doe daar zelf ook aan mee, hé. Maar een protestnummer komt nu per definitie altijd te laat.”

Niks choqueert nog

Daarmee is het hoge woord eruit. Het internet betekent, zo heet het, de dood van de protestsong. Muziek is niet meer de eerste reflex. Mensen hebben geen rock-‘n-roll meer nodig om hun woede een stem te geven. Daarvoor grijpen ze vandaag naar sociale media.

Peleman : “Facebook en Twitter brengen met zich mee dat je het binnen de minuut weet als er iets gebeurt aan de andere kant van de wereld. Als je daar op dat moment een nummer over maakt, is er een dag later alweer iets anders dat een hype is. Tweehonderd jaar geleden duurde een hype vijftig jaar. In de jaren zestig en zeventig was dat twee jaar. Tegenwoordig heb je hypes die maximaal zes dagen duren. Protesteren op een populaire manier, zodat iedereen het kan volgen, dat gebeurt nu op sociale media. Muziek komt altijd veel te laat. Vroeger was muziek cutting edge. Nu is dat niet meer zo.”

En niet alleen dat : muziek gaat mee verloren in het overaanbod aan informatie. Peleman : “Wij zijn opgegroeid in de jaren zeventig en tachtig. Toen was politiek iets waar je niks van wist. Alleen de slotsom kwam in de pers en daar vormden onze vaders en moeders dan een mening over. Maar tegenwoordig staat het al in de pers als er ergens iemand een scheet laat, zelfs al is er nog geen besluit genomen. Je kunt uitgebreid lezen welke das iemand aanhad, en ook, by the way, wat hij verklaard heeft. Het heeft geen impact meer op de mensen. Hetzelfde met muziek. Neem nu de ramp op Pukkelpop. Ik zie op internet een paar gasten die daar een song maken, maar dat wordt gewoon weggelachen. Alleen als je Shakira bent en je maakt voor het WK voetbal een liedje over Afrika, dan krijg je gehoor.”

Bovendien : niks choqueert nog. Nu ze bij het canon horen en hun fans van het eerste uur zestigers zijn, vergeten we het weleens, maar lui als Bob Dylan en Neil Young waren in hun tijd behoorlijk controversieel. Evenveel stof doen opwaaien, is vandaag zo goed als ondoenbaar.

“Denk maar eens in de punk van de jaren zeventig”, zegt Janssen. Als je ouders toen platen van de Dead Kennedys of Bad Religion in de winkel zagen liggen, met hoezen waar, pakweg, de honger in Afrika op afgebeeld stond, waren ze geschokt. Dat was natuurlijk dubbel reden om naar die plaat te willen luisteren. Maar de beeldcultuur is compleet veranderd. Nu we het internet hebben en een paar honderd televisiezenders is er niks dat nog choqueert. Denk aan M.I.A : haar vader is een Tamiltijger, ze staat op haar hoezen met wapens en ze heeft met Born Free een zeer gewelddadige clip ( waarin een genocide op roodharige mensen gefingeerd wordt), maar daar kijkt niemand van op. Probeer dan maar eens om een protestzanger te zijn à la Billy Bragg, die met zijn gitaar op het podium staat en politiek geladen teksten brengt.”

Occupy avant-la-lettre

De samenleving versnelt. Voor een niet onaanzienlijk deel gaan de wereldwijde Occupy-protesten – en de onder het oppervlak borrelende onvrede waarop ze teren – over de kwalijke resultaten van dat proces. De wereld is plat, zoals de vermaarde York Times-columnist Thomas Friedman stelt. Op dat vlakke speelveld doet iedereen mee, zolang hij maar een computer en een internetverbinding heeft, of hij nu in New York, Brussel, Bangalore of Peking woont. Op die manier zijn er her en der heel snel hele grote fortuinen vergaard, maar tegelijkertijd zijn hele industrietakken gedecimeerd. En een daarvan is de muziekbusiness.

“Daarom is men vandaag een heel stuk voorzichtiger”, zegt Janssen. “Neem nu het geval met de Dixie Chicks een paar jaar geleden. Zij uitten kritiek op president Bush en zagen hun verkoopcijfers instorten. Ze werden nauwelijks nog gedraaid of geboekt. Iets soortgelijks overkwam in België Milo toen hij zijn mening gaf over de N-VA en Bart De Wever. Ik weet niet of dat invloed heeft gehad op zijn verkoop, maar het heeft zijn fans wel verdeeld. Hetzelfde met Tom Barman en zijn 0110-concert. Die zal nu altijd de stempel van linkse artiest krijgen. De muziekindustrie, waar de platenfirma’s in verval zijn, is nu voorzichtiger met dat soort uitgesproken artiesten. Die krijgen niet meer even gauw de kans om een plaat op te nemen.”

Maar toch. Rock-‘n-roll was altijd al een uitlaatklep voor woede en er is vandaag meer dan genoeg om kwaad over te zijn. Waar blijven ze, de hedendaagse Public Enemy en Rage Against the Machine ? “Ze zijn er wel, maar ze komen niet meer zo makkelijk bovendrijven”, zegt Janssen. “Ze verzuipen niet alleen in het aanbod, maar ze krijgen ook nog eens evenveel tegenkanting als ze medestanders hebben. Vroeger kón je niet reageren. Vond je iets niet goed, dan luisterde je er niet naar, punt. Nu kun je het neersabelen op het internet. Er is veel meer interactie tussen artiesten en publiek.”

Maar niet getreurd, als er geen nieuwe Rage of Dylan is, dan doe je het gewoon met de oude. Zo valt op dat mensen op Facebook gretig uit het poparchief putten wanneer ergens te velde iets gebeurt dat een soundtrack behoeft. Een betoging ? Public Enemy’s Fight The Power volstaat. Een explosie ? U grijpt naar Bombtrack van Rage Against The Machine. Wie de slimste van de klas wil zijn, het jongetje/meisje dat altijd een groepje kent dat nog net iets obscuurder is, kan altijd een nummer van The The oprakelen. En Dylans The Times They Are A-Changing is goed voor zowat alle maatschappelijk relevante gebeurtenissen.

“Da’s natuurlijk omdat Rage Against the Machine profetisch was”, stelt Peleman. “Zij hebben ooit een clip opgenomen op Wall Street. Dat was Occupy avant-la-lettre. Kijk ook maar naar de hoes van Nevermind van Nirvana. Da’s een kleine die geboren wordt en wat wil hij hebben ? Een Amerikaanse dollar. En op het moment dat hij die dollar heeft, krijgt hij een vishaak door zijn lip. Die plaat was haar tijd zeventien jaar vooruit, want wat op die hoes stond is in 2008 werkelijkheid geworden.”

Dat voortdurende opgraven van muzikale archeologie is onvermijdelijk volgens Peleman. “Ondertussen zijn we weer twintig jaar verder in de popmuziek en zit de catalogus zo vol voorbeelden van dingen die je kunt toepassen op eender welke situatie. Maar tegelijkertijd krijgt iets nieuws niet meer de kans om relevant te worden.”

Vechtersgevoel

Je kunt dus zeggen : rock-‘n-roll is zijn tanden kwijt. Controverse kan hij sowieso haast niet meer uitlokken en zijn megafoonfunctie heeft hij verloren aan de sociale media. ” I hope I die before I get old“, zong The Who in 1965. Misschien is het wel zo ver voor rock-‘n-roll zelf.

“Vind ik dat spijtig ? Bwah, ja”, zegt Peleman. “Waarom ? Omdat het zonde is dat mijn helden – John Lennon en Bob Dylan – geen equivalent meer hebben in deze tijd.” Wat overigens niet wil zeggen dat hij niet weet op wat een glibberig pad hij zich begeeft door dat sentiment te uiten. “Tegenwoordig hoor ik mezelf bezig en denk ik steeds vaker : ‘Als ik dat vroeger van iemand had gehoord, had ik gedacht : wat een ouwe zak.’ Maar sinds ik een kleine heb van tien, voel ik me ouder als ooit tevoren. Je kúnt niet meer mee zijn.”

Het is natuurlijk naïef om te verwachten dat rock-‘n-roll de weg bereidt voor de revolutie. Muziek is koopwaar, net zoals het altijd al geweest is, maar heeft de pretentie verloren dat het meer is dan dat. Er iets anders van verwachten, is nostalgie voor lui die niet meer mee zijn. Toch ?

Janssen : “Als ik nu naar mijn platenkast kijk, dan ga ik ervan uit dat de beste platen die ik hier staan heb, degene die ik nog steeds draai, allemaal een vechtersgevoel hebben als voedingsbodem, niet zo van : ik ga even een gratuit popnummertje maken. Die platen komen allemaal voort uit een soort gedreven, oprechte woede. Dat hoeft niet eens politiek te zijn, dan kan net zo goed in de liefde. Dat zijn platen die gemaakt moésten worden, omdat die artiest er anders bij wijze van spreken aan ten onder zou gaan. Dat moét je blijven recycleren.”

Door Tom Vandyck

“I hope I die before I get old”, zong The Who in 1965. Misschien is het wel zo ver voor rock-‘n-roll zelf.

Eppo Janssen : “Het is niet Bob Dylan die de oorlog in Vietnam heeft gestopt, hé.”

Axl Peleman : “Wie nu met een protestsong komt,wordt gewoon vlakaf uitgelachen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content