Al vele jaren brengen de veilinggiganten Christie’s en Sotheby’s monumentale tuinornamenten onder de hamer. De trend om daarmee een gewone tuin tot een echt park te herscheppen, waait over naar onze contreien.

We geven grif toe dat het van enige durf getuigt om een tuin te verfraaien met metershoge beelden of een marmeren fontein. Maar smaakvolle voorbeelden uit Engeland bewijzen dat het resultaat niet kitscherig hoeft te zijn. Wie er plaats voor heeft, creëert daar een park met antieke theehuisjes, ijzeren bruggen, marmeren tafels en riante beeldengalerijen. Zulke folies kosten een flinke duit en voor de fraaiste stukken moet je grondig speuren, want de markt wordt overspoeld met smakeloze rommel. Erger nog: veel van die tuinornamenten zijn nagelnieuw, antieke zijn moeilijk te vinden. Je diept wel iets op bij de lokale handelaar in oude bouwmaterialen, maar voor een ruim aanbod moet je het Kanaal over: England is the place to be.

In Engeland zijn onder meer Christie’s en Sotheby’s actief. Dat laatste venduhuis verkoopt al jaren zijn antieke tuinornamenten op een vaste plek: het landgoed Billingshurst in West Sussex, ongeveer 20 mijl van Gatwick Airport. Maar in Groot-Brittannië zijn ze lang niet als enige actief op dat terrein. Loop de Londense antiekwijken af, en je botst op tal van groothandels in tuinantiek en oude bouwmaterialen. Hun gegevens zijn te vinden op internet of in magazines als The World of Interiors en House & Garden, waarin de meeste van die groothandels adverteren. Wij gingen ons licht opsteken bij de oudste handelszaak in tuinantiek van het Verenigd Koninkrijk: de firma Crowther die behalve een winkel aan Pimlico Road, even buiten het centrum van Londen, ook een landhuis met een tuin vol oudheden heeft, namelijk de Syon Lodge (Busch Corner, Middlesex). Crowther heeft een typisch aanbod van de Romeinse sarcofaag tot en met replica’s van loden watercisternen.

Waarom is er zoveel te vinden in Groot-Brittannië? De Britten zijn niet alleen dol op alles wat met de Oudheid te maken heeft, ze houden ook van rijke tuinen, met mooie doorzichten die telkens een beeld, een fontein of een prieel laten zien.

Vroeger werden kale plekken in een tuin beschouwd als een teken van armoede. Dat gold zowel voor de landschapstuin van een landhuis als voor de simpele stadstuin. Toen eind achttiende eeuw de industriële revolutie zich doorzette en de middenklasse enorm aangroeide, kwamen er in de verkavelingen rond het centrum van de grote steden opeens veel nieuwe – kleine – tuinen bij. Iedereen wilde zijn lapje groen decoreren met een ornament. Toen de industrie tal van nieuwe materialen produceerde zoals kunststeen, zink en gietijzer, was er ook een veel groter aanbod aan tuindecoratie: van die overvloed profiteren we tot op de dag van vandaag.

Wat hoort er zoal thuis in een romantisch park? In de eerste plaats een zonnewijzer, liefst in combinatie met een armillairsfeer: een globe die de banen van de sterren en planeten voorstelt. Zulke wijzers stonden al in de zestiende eeuw in de warande van sommige edellieden, die met dit symbool hun status en eruditie onderstreepten. Maar de meeste zonnewijzers stammen uit de achttiende en vooral de negentiende eeuw. Volledige wijzers – meestal van tin, lood of zink – op een stenen voet zijn zeldzaam. In de antiekhandel tref je soms wel losse wijzerplaten aan, zonder sokkel. Een volledige antieke zonnewijzer met voet kost makkelijk 100.000 fr. of meer.

Ook vroeger waren tuinen dus statussymbolen. Door klassieke beelden uit te stallen, bewezen bewoners dat ze bereisd waren: een teken rijkdom en geleerdheid. Voor gefortuneerde Britten was een tocht – de Grand Tour genoemd – naar de wortels van de Europese beschaving in Italië iets wat moést. Thuis demonstreerden ze deze ervaring door hun tuin vol te stouwen met klassieke beelden. Dat was geen nieuw fenomeen, want deze trend werd eerder ingezet door de nieuwe rijken die in Italië de Renaissance introduceerden. Vanaf toen was het bon ton om zowel de tuin als het interieur op zijn Romeins te tooien: met het hele pantheon van de Oudheid, aangevuld met sensuele torso’s, brullende leeuwen, sfinxen en obelisken. In Engeland werd dit pas in de achttiende eeuw een rage. Lang niet alle beelden werden door lokale beeldhouwers vervaardigd; veel marmersculpturen werd uit Italië ingevoerd. In West-Europa werden weinig tuinbeelden van marmer gemaakt, omdat dit materiaal voor ons klimaat te poreus is en vrij duur was. Engelse beeldhouwers verkozen de zachte portlandsteen, een kalksteen vol fossielen; bij ons viel de keuze op blauwe hardsteen. Maar veel West-Europese antieke tuinsculpturen zijn niet van natuursteen, maar van terracotta, lood of gietijzer. Deze materialen kregen wel een afwerkingslaag: ze werden beschilderd met imitatiemarmer, dat was decoratief én beschermend. Jammer genoeg werden veel antieke beelden geloogd, en is die laag verdwenen.

In de antieke tuindecoratie bestaat er dus een heel gamma van materialen. Dat resulteert in grote prijsverschillen en kan een indicatie zijn voor de ouderdom. Natuursteen werd en wordt nog vaak gebruikt. Het houwen van een beeld gaat trouwens sneller dan vroeger, dankzij beter gereedschap zoals pneumatisch aangedreven hamers. Bovendien komen de meeste steensculpturen van buiten Europa: India is dé leverancier van natuursteen en sculpteerwerk. Natuursteen is natuurlijk een edel materiaal dat mooi veroudert. Kijk maar naar onze detailfoto’s van enkele negentiende-eeuwse beelden, amper anderhalve eeuw oud en toch al prachtig verweerd.

Veel tuinornamenten zijn echter van kunststeen. Dat materiaal minderwaardig noemen, is voorbarig. Aanvankelijk werd natuursteen vooral in terracotta nagebootst, gewoon rood aardewerk dat naderhand werd beschilderd. Het maken van aardewerk is behoorlijk arbeidsintensief, ook al werden veel tuinvazen in mallen gevormd. Maar grote ceramische voorwerpen bakken blijft een kunst: in de oven trekt de klei vaak krom. Daarom werd er al heel lang geleden gezocht naar de ontwikkeling van een kunststeen die koud kon worden gegoten.

In 1759 bracht de Engelsman John Smeaton de oplossing: hij produceerde een mortel waarin hydraulische kalk vermengd werd met vulkanische as. In 1817 werd de formule verbeterd door de Fransman Louis Vicat die het eigenlijke cement uitvond. Geen tien jaar later werd er in Engeland op industriële schaal cement gemaakt, de beroemde portlandcement die qua kleur en hardheid gelijkt op de portlandsteen uit Zuid-Engeland, vandaar de benaming. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden massaal veel tuinornamenten van kunststeen vervaardigd. Soms is het verschil tussen het natuurproduct en ersatz nauwelijks te zien. De antiekhandel maakt natuurlijk een duidelijk onderscheid: natuursteen blijft veel kostbaarder dan kunststeen. Zo is een grote tuinvaas van kunststeen al te koop voor een paar duizend frank, maar een natuurstenen exemplaar vind je niet onder de 25.000 frank. Dan spreken we nog enkel over vrij jonge vazen, oudere stukken kosten daar een veelvoud van. Doorgaans veroudert kunststeen minder goed, want eenmaal aangetast door vorst en vocht verpulvert dat materiaal. Dat neemt niet weg dat sommige oude stukken toch een behoorlijk mooi patina hebben. De moderne kunststeen is wel duurzamer dan de oude. We merken nog op dat ook ceramiek veel duurder is dan kunststeen. Een urne van terracotta of een harde Engelse ceramieksoort kost al snel 30.000 tot 50.000 frank.

Behalve steen werd er ook veel lood gebruikt voor de vervaardiging van tuindecoratie. Maar in de loop van de negentiende eeuw werd dit materiaal verdrongen door zink: dat is niet enkel lichter, maar ook soepeler te vormen. Zinken tuinornamenten van vóór 1870 zijn vrij zeldzaam, omdat dit metaal na verloop van de jaren bros wordt, waardoor het verbrokkelt. Zinken ornamenten hebben ook maar een geringe waarde, in tegenstelling tot objecten van lood of brons. Maar brons werd zelden gebruikt voor de tuin, omdat er een goedkoper alternatief bestond: gietijzer. Dit metaal werd minder toegepast voor beelden dan voor afsluitingen en banken. Momenteel is oud gietijzer net zo gegeerd als smeedijzer. Druk versierde gietijzeren banken uit de Victoriaanse tijd kosten algauw tussen de 50.000 en de 100.000 frank. Echt zeldzaam zijn ze niet: wegens het vochtige klimaat werd in Engeland gietijzeren tuinmeubilair verkozen boven houten meubels. De belangrijkste producent was de gieterij van Coalbrookdale die tussen 1850 en 1900 honderden verschillende modellen uitbracht. In Coalbrookdale werden vooral banken gemaakt voor privé-tuinen en openbare parken. Ze werden over de hele wereld verspreid. Dit gietijzer is vrij goed te herkennen aan de overladen, typisch Victoriaanse stijl. Antiek gietijzer dat op het continent werd gemaakt, is meestal eenvoudiger van decor en minder duur. Maar in de handel zijn er een massa kopieën. Wordt het als nieuw verkocht tegen een redelijke prijs, dan is er geen vuiltje aan de lucht.

De Britten waren in het verleden niet alleen de grootste producenten van tuindecoratie, ze liggen ook aan de basis van de rage en de handel in antieke spullen. Al jaren geleden trokken antiquairs uit heel Europa over het Kanaal, omdat het aanbod in Engeland het grootst was. Bovendien was het Britse pond goedkoop, waardoor Engels antiek nog aantrekkelijker werd. Vandaag de dag is dat anders: de prijzen liggen veel hoger dan bij ons. De Britse invloed is ook duidelijk te merken in het aanbod op het vasteland. Sommige ornamenten, meubels en objecten vond je hier vroeger niet. De gietijzeren banken en tafels van Coalbrookdale zijn een eerste voorbeeld. Maar even Brits en erg in trek, zijn de loden watercisternen. Ze kwamen al voor in de zeventiende eeuw en dragen meestal een jaartal en de initialen van de eigenaar. Londen was het belangrijkste productiecentrum ervan. Maar veel waterbekkens zijn kopieën uit de negentiende eeuw: ook toen werden ze al sterk gewaardeerd door tuinarchitecten. Tegenwoordig worden ze weer nagebootst, meestal in een kleiner formaat dan vroeger. Aan het patina merk je meteen het verschil, omdat oud lood doorgaans fraai geoxideerd is.

Deze voorbeelden zijn slechts het topje van de ijsberg, want het aanbod aan antieke tuinornamenten is nog veel groter. Er zijn zelfs echte ruïnes te koop. Wie antieke tuinornamenten zoekt, of wil weten hoe ze in een tuin te integreren, reist het best naar Engeland, waar je de fraaiste voorbeelden kan bewonderen. Schrik niet van de hoge prijzen, en leer echt van vals te onderscheiden. In ons land is er natuurlijk ook veel te vinden, maar dat is vooral nieuw gietijzer en kunststeen. Nieuwe spullen kopen is oké, zolang de prijzen ervan niet die voor antiek zijn.

opening

pag 60

pag 61

Details van een 19de-eeuws beeld. De onregelmatigheden in de afwerking wijzen op handwerk. (Crowther collectie).

62

63

Piet Swimberghe / foto’s Jan Verlinde en Christie’s

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content