Pierre Koenig was een man met een roeping: architect worden. En met een passie: staal. Zijn bijdrage aan de Case Study Houses werd op de gevoelige plaat gelegd door Julius Schulman. Twee boeken brengen deze Californische hoogdagen weer in de kijker.

Er was een tijd, niet eens zo lang geleden, dat het halve universum droomde van Amerika, de betere, nieuwere wereld waar alles rond draaide, terwijl hier: vierkant. En dus gingen we door de knieën voor cola, kauwgom en Frank Sinatra. Ondertussen droomden de Amerikanen zelf ook van een eldorado binnen de grenzen van de federatie. Na de Tweede Wereldoorlog werd Californië de gedeelde droombestemming van talloze gelukzoekers, uit zowel binnen- als buitenland. Tussen 1940 en 1960 zwol het bevolkingscijfer van de staat aan van meer dan zes tot zowat zestien miljoen.

Mythisch Los Angeles groeide op de rug van de filmindustrie en de luchtvaart. En deinde almaar verder uit, een olievlek in de droge woestijn. Zand moest wijken voor highways, parkways, freeways. Bomen en struiken werden geveld om plaats te maken voor woningen. Nieuwbouw was big business. De belangrijkste immobiliënmogol, Louis Boyar, zette in 1950 zijn schouders onder Lakewood Park, een complex van zeventienduizend woningen, langs tweehonderd kilometer straten. Een kwartier volstond om de fundamenten van een huis te leggen. Hout werd gebruiksklaar geleverd. Er waren machines om nagels in de muren te slaan, om materiaal te vervoeren en om deuren in hun voegen te plaatsen.

De constructie van Lakewood Park was als een oorlog, bang, bang, bang. En uitputtend. Honderd nieuwe woningen per dag voor de arbeiders, terwijl de verkopers een topprestatie haalden van 107 huizen per uur.

Tussen het geweld van de klophamers en de betonmolens klonk een ontevreden stem. Die van Pierre Koenig, een architect met een passie: staal. Koenig, zoon van een Franse moeder en een Duitse vader, had zijn prille jeugd doorgebracht in San Francisco. Het gezin woonde aan de rand van het water, in de schaduw van Golden Gate Bridge en de machtige vloot van de US Navy.

Eenzaat als hij was, was Koenig gefascineerd door de bruggen en de schepen en het geloei van de misthoorns – en vanuit zijn geheime schuilplaats, een koepel in een oud tentoonstellingspaviljoen, observeerde hij mensen en gebouwen. Toen hij veertien was, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Enkele maanden later verhuisde het gezin naar Los Angeles. In San Francisco had Pierre Koenig alles oud en vochtig gevonden. Los Angeles was fris en modern, beter. Hij wilde studeren, maar zijn schoolresultaten lieten te wensen over en dus tekende hij voor het United States Army Advanced Special Training Program, een opleiding in recordtempo, de stof van vier jaar herleid tot twee. Maar na amper één semester werden de cursussen geschorst en werd Koenig naar een infanterieschool gestuurd. Gevolg: zestien weken militaire training in Georgia en dan het front. Eerst Frankrijk, later Duitsland. De jonge soldaat bleek getalenteerd in het berekenen van de positie van de vijand – en mocht pas veel later dan de meeste andere soldaten naar huis.

Koenig had een roeping: architect worden. Als oorlogsveteraan was hem voorrang en financiële hulp beloofd, maar de architectuurafdeling van de University of Southern California plaatste hem op een wachtlijst. Of hij over twee jaar nog eens kon proberen? Na een tweejarige opleiding aan een andere school stond Pierre Koenig opnieuw in het universiteitsgebouw, maar weer werd hij weggestuurd. Deze keer liet hij zich niet zomaar afschepen. Samen met een vriend ging hij elke dag van acht uur ’s ochtends tot vijf uur ’s middags voor de deur van het directiekantoor zitten. Een week later mochten ze zich inschrijven.

Van de oorlog had Pierre Koenig geleerd risico’s te nemen. Toen een van de professoren zijn ontwerp voor een stalen huis niet onmiddellijk goedkeurde, besloot hij terstond het huis voor zichzelf te bouwen. Hij schraapte het nodige geld bij elkaar en ging aan de slag. Staal werd op dat ogenblik alleen gebruikt voor de constructie van industriële gebouwen: fabrieken en hangars. Voor het bouwen van een woning werd de voorkeur gegeven aan hout.

Koenig was geïnteresseerd in prefab en in goedkope huizen. Staal was efficiënter dan hout voor het soort woningen dat hij in zijn hoofd had. Bovendien was het economisch verantwoord: vijfduizend dollar voor die eerste stalen bungalow. De werken verliepen niet zonder moeite. Om de kosten zoveel mogelijk te drukken, deed Koenig alles zelf. In de maand juni van 1950 brak de Koreaanse oorlog uit. De bouwindustrie werd prompt zuinig op materiaalreserves en Koenig vond geen staal voor het dak van zijn huis. Na drie maanden zoeken vond hij een oude voorraad bij een telefoonmaatschappij.

Toen Koenig in 1952 afstudeerde, ging hij meteen aan het bouwen: drie stalen huizen volgden elkaar op. Het eerste, in Glendale, haalde de pagina’s van Arts Architecture, met foto’s van Julius Schulman (zie kader). Tijdens de oorlogsjaren was Arts Architecture zowat het papieren evenbeeld van de periode: idealistisch, sociaal bewust, vooruitstrevend. De uitgever en eigenaar, John Entenza, was erin geslaagd invloedrijke medewerkers aan te werven, onder wie Charles Eames, die tussen 1942 en 1944 een tiental voorpagina’s ontwierp voor het tijdschrift. Arts Architecture was ook een etalage, die van de Case Study Houses, een programma van modelwoningen.

Entenza wilde bewijzen hoe moderne technieken konden worden aangewend om woningen te bouwen die zowel goedkoop als aantrekkelijk waren. Hij koppelde architecten aan klanten en ging zelf op zoek naar geschikt terrein.

“Het programma moedigde geen heroïsme aan”, schreef Entenza later. “Wel service.” Er was slechts één voorwaarde: de eigenaars moesten hun woningen zes weken voor het publiek openstellen. Oude meubels en prullen waren tijdens de bezoekdagen verboden, tenzij de architect daar anders over besliste. In de meeste gevallen werd het meubilair geleverd door fabrikanten als Knoll of Herman Miller.

De Case Study Houses waren geen museumstukken. Ze werden ontworpen voor echte klanten. En door echte, nu legendarische architecten, zoals Richard Neutra, Eero Saarinen of Charles Eames. De woning van Eames en zijn echtgenote, Ray, was een van de eerste Case Study Houses, een schoenendoos in Mondriaan-stijl in Santa Monica Canyon. Eames zette, in samenwerking met Eero Saarinen, ook zijn handtekening onder een bungalow van uitgever Entanza, half verstopt in de natuur.

Koenig kreeg het aanbod een Case Study House te ontwerpen in 1957, het jaar dat zijn werk tentoongesteld werd op de Biënnale van Sao Paulo in Brazilië. Hij had ondertussen genoeg ideeën verzameld en begon aan het Bailey House, dat de geschiedenis inging als Case Study House 21. De bungalow, waarvan het geraamte volledig werd opgetrokken uit stalen kolommen en balken, was bedoeld voor een kinderloos echtpaar. Koenig ontwierp de ideale prefab bungalow, en misschien wel de meest ideale eengezinswoning van de twintigste eeuw. Elegant en streng, maar ook licht en ruim. Entenza beschreef het paviljoen als het resultaat van some of the cleanest and most immaculate thinking in the development of the small contemporary house. Binnen en buiten liepen in elkaar over.

Elke belangrijke kamer had zijn eigen terras. Rond en door het huis stroomde water. En dat doet het nog altijd. Het huis werd deze zomer volledig in zijn oorspronkelijke staat hersteld.

Koenig kon nog spectaculairder. Met 22, alias het Stahl House, bouwde hij het bekendste van alle achtentwintig Case Study Houses. De bungalow zit genesteld in de Hollywood Hills, boven Sunset boulevard en de daken in tudorstijl van het Chateau Marmont Hotel. Het Bailey House was een prototype, een huis dat gemakkelijk in serie kon worden geproduceerd. Het Stahl House was uniek. Carlotta en Buck Stahl, de opdrachtgevers, waren al verschillende jaren op zoek naar de geschikte architect voor hun moeilijk toegankelijke, relatief goedkope terrein met een adembenemend zicht op Los Angeles. Hun budget was beperkt, maar het echtpaar was wel veeleisend. Ze wilden een ruim huis met twee grote slaapkamers en een groot zwembad.

“Ik moest mijn eigen werk minimaliseren”, getuigde Koenig later. “Ik moest het idee verdrukken iets egoïstisch te bouwen.” En: “Los Angeles ligt in het verlengde van het huis en vice versa. Het huis is een onderdeel van de stad.” Paul Goldberger, de oude architectuurcriticus van The New York Times, vond dat modernisme en elegantie, privacy en openheid in het huis werden verenigd als nooit tevoren. En op een manier die geheel ondenkbaar was in de oude steden van de oostkust.

Noem het een gedematerialiseerd huis: een vloer, een plafond, en daartussen niets dan lucht en panorama. Of noem het een ruimteschip – de eerste indruk die je krijgt als je naar het huis zit te staren op de beroemde foto van Julius Schulman. Een ruimteschip dus, of beter nog: een glazen doos, stil en gewichtloos, een beetje dreigend zelfs, boven de in duisternis gehulde straten van Los Angeles. Staar langer, en je wordt je gewaar van een stukje heuvel waarin het huis verankerd zit. Je blik dwaalt naar twee vrouwen, een moeder en een dochter, in elegante witte jurken. Op andere foto’s zie je een cocktailparty zich rond een zwembad materialiseren. Een schilderij van David Hockney tot leven gebracht.

De Case Study Houses droegen bij tot de kortstondige reputatie van Los Angeles als het Mekka van vernieuwende architectuur. Ze waren het ultieme bewijs van de manier waarop de Internationale Stijl en de modernste constructietechnieken aangepast konden worden aan de ontspannen Californische levensstijl. Er was veel belangstelling voor de huizen. De eerste zes werden bezocht door maar liefst 368.554 mensen, en er was nogal wat aandacht in de binnen- en buitenlandse pers. Maar het enthousiasme bleek slechts van korte duur. Net als de kwaliteit van de ontwerpen. Het laatste huis, 28, gebouwd in 1966 door Buff, Straub en Hensman, had vijf slaapkamers en drieëneenhalve badkamers: niet echt meer een economisch verantwoorde modelwoning. En modern ook al niet: het metalen frame zat verstopt onder een laag van baksteen en plaaster – het Stahl House lijkt daarentegen wel super-de-luxe, maar was destijds een relatief goedkoop project.

Entanza verkocht Arts Architecture in 1962. Het laatste nummer verscheen in september 1967. The Style That Nearly, zoals de stijl door een vooraanstaand architectuurcriticus werd genoemd, geraakte in ademnood.

Koenig wilde huizen bouwen als auto’s. Hij benaderde een staalbedrijf dat tijdens de zomermaanden veel minder zaken deed met de autofabrikanten in Detroit dan tijdens de rest van het jaar. Maar het bedrijf was niet geïnteresseerd. De directie was ervan overtuigd dat goedkope, geprefabriceerde stalen huizen slechts een tijdelijke oplossing waren, en dat na de crisis iedereen weer zou overschakelen op hout. Het staalbedrijf had gelijk. Maar Pierre Koenig bleef dapper zijn boodschap uitdragen, als architect en als professor. “Toen ik pas begon te werken, stelde ik voor mezelf een aantal voorwaarden op. Wat ik zou doen en wat ik niet zou doen. Ik zou me niet verlagen, dan nog liever honger lijden – en vaak kwam het bijna daarop neer. Maar ik hield vol, ondanks alles.”

Twee boeken over de Case Study Houses werden onlangs uitgegeven: Een monografie van architect Pierre Koenig, uitgegeven door Phaidon, Londen, ong. 2400 fr. En “Julius Schulman: Architecture and its Photography”, uitgegeven door Taschen, Keulen, ong. 1250 fr.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content