Het gebied langs de bovenloop van de Amazone is rijk aan flora, fauna en legenden. Conquistadores gingen vanuit deze oude grensstreek van het Incarijk op zoek naar Eldorado. Nu is het een gebied vol contrasten en mysteries.

Onze prauw snijdt als een fijn mes door het water van de door de nachtelijke regens gezwollen Panayacu. Er hangt een drukkende hitte, maar meer nog dan de temperatuur stelt de luchtvochtigheid ons zwaar op de proef. Alles is klam, nat, doorweekt. Maar wat een aanblik ! Om ons heen ontvouwt zich een spektakel van groen, doorspikkeld met de bonte kleurenpracht van de vogels en het intense blauw van de reusachtige vlinders. Wat een contrast met de Rio Napo van een uur geleden. De Napo, een zijstroom van de Amazone, eveneens ontspringend in het bij ons vertrek nog zichtbare Andesgebergte, is een imposante rivier van gemiddeld 800 meter breed. Ondanks het onstuimige water, de stroomversnellingen, draaikolken en vele andere verraderlijkheden, zoals verzonken boomstronken waar boten zich kunnen op stukvaren, is het een drukte van belang. Motorprauwen, balsavlotten en vooral de motorbootjes van de oliemaatschappijen gaan af en aan.

We hebben ons drijvende hotel, de Manatee, op zijn ankerplaats achtergelaten en varen een rivier op, koers zettend naar de bron. Al bij de monding veranderen de kleuren. Zo wit, troebel en woelig als de Napo er door slib en sedimenten uitziet, zo donker, helder en kalm oogt het water van de Panayacu. Alsof we op een rivier van thee varen. Dit komt door de tannines en humuszuren van de rottende takken en bladeren. Onze gids Raoul legt uit dat er dankzij het zure en zuurstofarme water ook zo weinig muggen zijn. Wat een opluchting ! Maar, vertelt hij er meteen bij, kaaimannen en piranha’s zijn er bij de vleet. “Panayacu”, zo weet hij, “betekent ‘Piranharivier’ in het Quechua !”

Het gepruttel van de motor en een zekere eentonigheid maken de oogleden een beetje zwaar. Ik ga voorin de prauw wat voor me uit zitten staren en kruip in de huid van Francesco de Orellana, de conquistador die 455 jaar geleden met drieduizend man vanuit Coca vijftig kilometer stroomopwaarts een waanzinnige expeditie ondernam, op zoek naar Eldorado en het land van kaneel, een specerij die destijds meer waard was dan goud. Hoewel Orellana onderweg de Amazone ontdekte, liep de tocht voor hem en zijn troepen op een fiasco uit. Eldorado of Goudland werd uiteraard nooit gevonden. Orellana overleefde het avontuur nog wel, maar zijn manschappen stierven bij bosjes, eerst door de koorts, daarna ook door de aanvallen van inboorlingen. Zo doet de kroniekschrijver van de expeditie, de dominicaner monnik Gaspard de Carjaval, verslag van een bloedige aanval door vrouwelijke krijgers, “elk zo sterk als tien indianen”.

Orellana zag ze voor amazones aan. Vandaar de naam die hij aan die imposante rivier gaf die één vijfde van al het zoete water dat over de hele wereld in de zeeën stroomt naar de Atlantische Oceaan voert. Orellana moest het echter niet alleen opnemen tegen de indianen. Ook de jungle, die groene hel, was een geduchte tegenstander en plaagde hem met eindeloze zwermen insecten waar ook nu nog elk jaar honderden nieuwe soorten van worden ontdekt, en met reptielen die zich niet lieten zien, maar wel degelijk op de loer lagen. Zoals de gevaarlijke anaconda, die wel twaalf meter lang en 220 kilo zwaar kan worden, nog veertig andere giftige slangensoorten, de hongerige kaaimannen op de oevers en de talloze vraatzuchtige piranha’s in het stille, donkere water waar we nu op voortvaren.

De rivier herbergt echter nog meer gevaren. Zo wemelt het er van de verdovende sidderalen en komt ook de carnero er voor, een stekelvisje dat in de kleinste openingen van het menselijk lichaam kruipt en alleen met een mes weer verwijderd kan worden.

Onze Ecuadoraanse gids Raoul haalt me uit mijn dromerij wanneer hij me waarschuwt voor laaghangende takken. Achter in de prauw krijgen mijn reisgenoten, een stel vogelgekke Australiërs, uitleg over het leven van papegaaien. Raoul vertelt dat de beesten er verrassende eetgewoonten op na houden. Gek als ze zijn op een giftig soort zaadjes, moeten ze regelmatig hun maag zuiveren door een bepaald type klei te eten, wat we ze ook een paar keer zien doen.

In Ecuador alleen al zouden er 1500 vogelsoorten leven, twee keer zoveel als in de Verenigde Staten, Canada en Europa samen. Daarnaast telt deze vochtige jungle maar liefst 25.000 plantensoorten, meer dan driemaal meer dan in Spanje, toch een van de beter bedeelde landen in dat opzicht.

OP ZOEK NAAR DE KAAIMAN

Onze prauw wint aan snelheid. Het water was ongemerkt gezwollen en van zwart langzaam troebel en groen geworden. Ook was de stroming gekeerd. In het stroomgebied van de Amazone is de waterstand geregeld aan dit soort veranderingen onderhevig. Het woud was rondom ondergelopen. Ruim voor de avondschemering bereiken we onze bestemming, het Panacochameer, waar onze rio ontspringt. Naast een lodge zijn een paar indianen zich in het water aan het wassen. “En de piranha’s ?” “Niets aan de hand”, antwoordt Raoul. Het klopt dat een school piranha’s een beest van 45 kilo binnen een minuut in een stel kale botten kan veranderen, maar, zo legt hij uit, dan moet er wel eerst bloed in het water terecht zijn gekomen, want de geur van bloed maakt ze wild.

Een uur later, in de ondergaande zon, waag ik me samen met mijn drie reisgenoten op een behoorlijk smalle prauw aan het piranhavissen. Raoul geeft ons allemaal een korte hengel met een stuk vlees aan het haakje. “Geen aas,” zegt hij. “De piranha’s zijn er al. Het schommelen van onze prauw trekt ze aan !” Raoul heeft gelijk. Ondanks de invallende duisternis kun je ze in het heldere water rond de boot zien krioelen. Na het uitwerpen van het stuk vlees duurt het geen tien seconden voor een groot aantal kleine piranha’s alles heeft opgepeuzeld.

Ik moet er niet aan denken wat er zou gebeuren als ons bescheiden bootje omsloeg en wij met onze armen vol felrode muggensteken in het water tuimelden. Ineens voel ik iets trekken. Ik reageer meteen en geef een korte ruk. Voor ik het weet, ligt het bijtvisje in de boot te spartelen. “Goed zo”, roept Raoul. “Dat is een serralsamo, een piranha met tanden als scheermesjes. De indianen gebruiken die tanden om hun pijlen te scherpen.”

Dan valt abrupt de duisternis in. “Dit is het moment om op zoek te gaan naar de kaaiman”, zegt Raoul. Anders dan wordt gedacht is de kaaiman bang van mensen, weet hij. Met de duisternis verandert alles. Om te beginnen de geluiden. De papegaaien staken onmiddellijk hun concert, maar andere dieren nemen meteen over. De jungle zit vol mysterieuze geluiden ! Het gezang van de nachtegalen is gemakkelijk te herkennen, maar de rest ! Intussen speuren wij rond op de oevers. Daar gloeien duizenden lichtjes ! Maar waarvan ? Dwaallichtjes ? Nee, glimwormpjes, meer niet. Met de lamp op de prauw heeft Raoul al snel een paar angstaanjagende ogen in het vizier. Dichterbij blijken ze toe te behoren aan een grote boomslang die niemand thuis kan brengen. Even later lichten dan eindelijk de ogen van een kaaiman op, maar het geschrokken beest zoekt snel zijn toevlucht in het water.

Om te voorkomen dat ook de volgende aan de haal gaat, doet Raoul een huilende baby na. Wèèè, wèèè! Het werkt. Het beest, een mooie donkere kaaiman van vier meter lang, laat zich van dichtbij in de lichtstraal vangen. Helaas wordt er op dezelfde manier jacht op ze gemaakt, ook al worden ze met uitsterven bedreigd ! Wij houden er in ieder geval een stel kiekjes aan over.

INDIANEN VERSUS OLIEMAATSCHAPPIJEN

’s Avonds in de lodge doen we ons te goed aan de piranha’s die de indianen hebben gevangen. Zonder hengel. Ze hebben met een groot net een hele school tegelijk binnengehaald. De indianen maken deel uit van de Quechuagemeenschap. Er leven acht etnische groepen in het Ecuadoraanse Amazonegebied, onder wie de taaie Huaroni’s in het Yasunireservaat in het hart van deze streek. Meer naar het zuiden leven de Jivaro’s, een stam die vroeger berucht was omdat elke vijand meteen een kopje kleiner werd gemaakt. De betrekkingen tussen de indianen en de blanken en halfbloeden worden al sinds de zestiende eeuw gekenmerkt door onmin en confrontaties. Het was echter de rubberkoorts in de negentiende eeuw die voor een dieptepunt zorgde. Om te ontsnappen aan de dwingelandij van de rubberzoekers trokken de Huarani’s zich toen terug in de minst toegankelijke delen van de jungle. De afgelopen dertig jaar zijn er nieuwe geschillen gerezen over de oliewinning en vooral over de nieuw aan te boren velden.

De Ecuadoraanse regering heeft tal van ondernemingen haar toestemming gegeven om naar olie te zoeken, ook al zijn de betreffende gebieden eigendom van de inheemse gemeenschappen. De regering heeft ze twintig jaar geleden overigens zelf aan de indianen geschonken. Elke gemeenschap kan duizenden hectare grond bezitten. Omdat privé-eigendom indianen vreemd is, worden de gebieden veelal bestuurd door de stamhoofden of gemeenschapsleiders. Voor gewetenloze oliemaatschappijen is het een koud kunstje om het op een akkoord te gooien met een paar omkoopbare leiders, of de hele gemeenschap met een gul gebaar om de tuin te leiden. Soms wordt er ten bate van een dorp of gemeenschap een school gebouwd, of een polikliniek, komt er een lading zonnepanelen of een kist met prauwmotoren. Mooi toch voor de indianen ? “Niet echt”, denkt Alfonso, een leraar uit de Quechuagemeenschap. “Voor ons is er geen werk in de oliesector, behalve dan als arbeider met een contract van drie maanden. Bovendien worden er naar de olievelden wegen aangelegd. Met de wegen komen vrachtwagens, werknemers en niet in de laatste plaats expats die op ons neerkijken en grond van ons afpakken.”

Toch ziet Alfonso ook wel redenen voor optimisme. “De olie raakt snel op. Bovendien staan we nu sterker, omdat we ons beter hebben georganiseerd. Zo hebben de stammen langs de Napo zich verenigd onder de naam Quechua, mede dankzij de inzet van de missionarissen, kapucijnen uit het stadje Pompeia. We zijn nu minder kwetsbaar dan vroeger.” Ook komen er niet meer massaal expats deze kant op. De Amazone in Ecuador is niet meer het paradijs van vroeger. In Coca, bijvoorbeeld, een stad met tien keer zoveel inwoners als voorheen, is geen werk meer te vinden en loopt het drankgebruik danig uit de hand.

Daarnaast, zo legt Carlos, de manager van Manatee, uit, groeit het toerisme steeds meer uit tot een volwaardig alternatief. Veel indianen zijn wel blij met die goedgemutste en tevreden buitenlanders die zich in hun manier van leven interesseren, kettingen en armbanden kopen of hun sjamaan raadplegen. Volgens onze gids Raoul zijn de gemeenschappen bijzonder ingenomen met de opkomst van sociaal en ecologisch toerisme. “Ze vinden het des te interessanter omdat we ze betalen om hun leefgebied te mogen bezoeken. De inheemse bevolking houdt er al wat werk aan over en sommigen hopen zelf een lodge te kunnen openen of als gids aan de slag te gaan.”

Nooit eerder is er zoveel belang gehecht aan het behoud van flora en fauna, gaat Carlos verder. Dat is deels aan onszelf te danken, maar ook aan de toeristische organisaties en een aantal ngo’s. In sommige toeristische gebieden zijn de indianen gestopt met de jacht op dieren en zitten ze alleen nog stropers achterna. Maar dat is een strijd die nog wel even zal duren. De dierensmokkel is in handen van gevaarlijke maffiabenden en er zijn in dit land nog te veel corrupte ambtenaren om echt doortastend tegen stroperij te kunnen optreden.

De volgende dag begeven we ons naar de Manatee, die al op ons ligt te wachten. Ruiz ontvangt ons met het traditionele vruchtensap. De trotse boot verdwijnt haast in het overweldigende groen van het ondergelopen bos en moet zich door een drukkende hitte worstelen, terwijl wij in onze hutten van een heerlijk bad, airconditioning en vijfsterrencomfort kunnen genieten. ’s Avonds op het dek worden we getrakteerd op een prachtige zonsondergang. Zo’n 150 km westwaarts tekenen zich nog de contouren van vulkanen en van de Andes af, het gebergte waar de Napo ontspringt en de droom van Eldorado ooit is geboren.

Tekst en foto’s Vincent Dudant

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content