Niet alleen het landschap trekt ons naar Polen, ook de mensen. Elke ontmoeting voegt iets toe aan de bestemming, achteraf meestal datgene wat je niet meer vergeet. Aan elk verhaal zit iets bizars, zelfs in Engeland is de humor niet zo zwart, en zelden kun je een Pool erop betrappen doorsnee te zijn.

W itold heeft niets met kajakken te maken. Toch moet ik, voor we naar het Mazurisch Merenplateau afzakken, het verhaal met hem beginnen. Want hij typeert perfect het randje waanzin dat elke Polen-reis omlijst. Een gouden randje overigens, voor mij de reden om nog vaak naar het oosten af te reizen.

We willen onze kanotocht laten voorafgaan door twee nachtjes in Gdansk, een van de mooiste steden van Polen. Het is na zessen als we arriveren en het VVV, waar we ons onderdak willen regelen, is net dicht. Op de deur prijkt een aanplakbiljet, waarop in het Duits en het Engels ten stelligste wordt ontraden in te gaan op voorstellen van mensen die je op straat logies aanbieden. ” Gutenabend!” klinkt het achter ons. “Ik wed dat u een kamer zoekt.” Een man in slechtzittende nette kleren kijkt ons uitdagend aan. “Ik heb er te huur, meerdere zelfs, maar dit is de laatste die nog vrij is.” Hij stelt zich voor als Witold. Onze ogen schieten heen en weer tussen hem en het aanplakbiljet. Wat een locatie om een kamer aan te bieden! Hij pakt een ringmap uit zijn versleten schoudertas en slaat die open op een foto van zijn huis, die eigenlijk niets laat zien. Dan leest hij ons een brief voor van een vorige klant, die reuzetevreden was. “Ik geloof dat we ons eerst nog even wat verder willen oriënteren”, zeg ik. “Doet u dat dan niet te lang, want daar komen twee rugzakkers die eveneens een plek voor de nacht zoeken.” Met stijgende verbazing zien we hoe hij wacht met hen aan te spreken tot ze het waarschuwende pamflet gelezen hebben. In het gesprek dat volgt, neemt het wantrouwen zo snel toe, dat het tweetal zich uit de voeten maakt vooraleer in de VVV-etalage over de alternatieven gelezen te hebben.

“Begrijpt u dat nu?” vraagt hij ons. “Een prachtige kamer, spotgoedkoop in jullie westerse ogen, waarschijnlijk de laatste die vanavond nog beschikbaar is.” In zijn ogen merken we echter geen spoortje teleurstelling, eerder spottend plezier. “Kom, ik loop met u mee naar de plek waar uw auto stond.” “STOND?!” “Tja, ik zie het, u kent Gdansk niet. Een prachtige stad, daar niet van, maar een auto als de uwe, vol bagage, is al na een kwartier verdwenen. Russische maffia, weet u wel, en de Polen werken er driftig aan mee.”

Snel lopen we terug. Witold herkent onze opluchting als we de auto zien. “Die witte daar? U hebt geluk! Ik zal u naar mijn huis begeleiden, daar kunt u de auto veilig neerzetten, zelfs met alle spullen erin.” Mick, mijn reisgenoot en van geboorte half-Pool, ziet mijn wantrouwen groeien en fluistert: “Maak je niet druk, dit is zo’n Pools karakter, waarvan ik je er al zoveel beschreven heb. Er schuilt niets kwaads in.” Zijn fascinatie voor de kamerverhuurder wint het van mijn wantrouwen. Bovendien willen we wat zien deze avond, en niet nog uren verder zoeken.

We stappen zijn huis binnen. Een type met duistere oogopslag in glimmend trainingspak gunt ons een keurende blik. “Mijn zoon. Aardige knul! Werkt bij een autosloper.” Hij toont ons de kamer. Keurig netjes, met goede bedden. We doen het.

Voor we weer vertrekken, schiet Witold ons nog even aan. “Laat u de auto hier staan? Nee? O, dan zal ik u zeggen waar exact u hem moet parkeren, dat is tegenover een vriend van mij, dan kan die er een oogje op houden.” Ik barst bijna van achterdocht, het liefst zou ik er onmiddellijk vandoor gaan. Dan tovert hij twee gratis tramkaartjes te voorschijn. “Ik zie dat u het maar niets vindt, die auto in de stad. Weet u wat, hij mag in de garage.” Zoonlief komt aangesloft en opent de garagedeur. Weer staan we op het punt te vertrekken als Witold vraagt: “U gaat toch niet al die fotospullen meesjouwen? Het is bijna donker. Kunt u gerust op de kamer laten liggen. En stop uw portefeuille met paspoort en kredietkaart onder de matras, en neem alleen het geld mee dat u echt nu nodig heeft. Er lopen zoveel zakkenrollers rond.” Mét fotospullen én portefeuille stappen we op de tram.

Ontspannen van het diner genieten is er niet bij, en vroeg keren we weer terug. Direct gluur ik de garage in. De auto staat er nog. En niet eens overgespoten! Witold onthaalt ons hartelijk in de deuropening. “Alweer terug? Dat snap ik nu niet. Het is zo’n gezellige studentenstad. Maar met zo’n fotorugzak om kun je natuurlijk niet dansen.” Zijn ogen glinsteren.

Ik realiseer me dat ik nu de wens zou moeten voelen opkomen om hem te wurgen, maar net als Mick begin ik Witold aardig te vinden. Hij kan het gewoon niet laten die bange, met spullen overladen vakantiegangers de stuipen op het lijf te jagen. Degenen die volharden en niet al voor het ontbijt afreizen, blijken aangename lieden te zijn, valt ons tijdens het ontbijt op. En Witold laat zich plagen met zijn eigenaardigheid.

Uiteindelijk blijven we zelfs een dag langer.

Bij het vertrek zwaait Witold ons uit: “Misschien kunnen jullie thuis wat reclame voor me maken. Zelfs in de zomer zit het huis vaak niet vol, weet je. En pas op, daar in Pojerzierze Mazurskie. In het oosten heb je overal Russische markten en…” “Dag Witold, we hadden een onvergetelijke tijd. We sturen je nog wel een brief, voor in je ringmap.”

Ook de kanoverhuurder op het Mazurisch Merenplateau is een Pools karakter. Bij ons zou een ondernemer trachten zijn klanten te behagen, maar hij zegt bij het zien van de hoeveelheid bagage: “Dat wordt een Titanic in het klein; jullie zinken als een baksteen!” “Het lot van een fotograaf”, verzucht ik. “Aha? Je hebt tegenwoordig van die plexiglazen camerabehuizingen voor onder water, weet je dat?”

Een zwaargedeukte rammelbus van Russische makelij brengt ons van camping en kanoverhuurplaats Kamien naar Spychowo, vijf dagen stroomopwaarts langs de Krutynia. De twee kajaks liggen niet op een speciaal daarvoor bestemd dakrek of op een trailer achter de auto maar gewoon stuiterend in de laadruimte, met de punt uit de open achterdeur. Later die dag, op het water, verbaas ik me er dan ook niet over dat ik steeds meer nattigheid voel. “Titanic, ja ja”, zeg ik tegen Mick, die zijn schouders ophaalt.

Zo krijgt elke dag een verplichte lange lunchpauze, om de kajak leeg te kieperen en te drogen te leggen. Maar eerlijk is eerlijk: het maakt onze onderneming er nog meer ontspannen door dan een tocht over de Krutynia van zichzelf al is.

De Krutynia is het mooiste riviertje van het Mazurisch Plateau, het land van de 3300 meren. Een dik dozijn ervan rijgt het riviertje op zijn loop aaneen, grotendeels gelegen binnen een beschermd landschapspark. Delen ervan zijn nog strenger beschermd – natuurreservaten – en door twee daarvan slingert het riviertje. Het zijn de meest imposante stukken van de tocht. Maar ook daarbuiten, waar de Krutynia door de velden slingert, is kajakken aangenaam. Direct al bij het PTTK-station van Spychowo, waar we te water gaan, oogt het landschap als de Kempen, maar dan vijftig jaar geleden. We horen het kleppen van ooievaarsnavels en even later zien we het nest, op het dak van een boerderij. We ontdekken ook ooievaars in de vochtige weilanden langs het riviertje. En waar het wat bossiger wordt, schiet een ijsvogeltje over het water. Water dat tot onze verbazing zo helder is, dat je de waterplanten in de bodem kan zien wortelen en de vissen tussen de rietstengels ziet zwemmen.

We bereiken een voormalige stuw en moeten de kajaks een stukje dragen. Aan de andere kant staat het water hòger. Dat klopt natuurlijk niet; we zouden de Krutynia àfvaren. Dus wees het bordje bij Spychowo de verkeerde kant op, of sloeg de afkorting ‘R’ niet op Ruciane-Nida, het eindpunt van de route. Mick haalt zijn schouders op, met een blik die ik ondertussen ken. “Dit is Polen…”

De andere kant op is het minstens zo mooi. Dat we ongemerkt stroomopwaarts konden varen, kwam door de bries die riet en waterplanten met ons mee boog en drijvende bladeren stroomopwaarts blies. Nu we goed onder water kijken, zien we dat zwevende deeltjes inderdaad de andere kant op gaan.

Onder een bruggetje na een meer passeren we een heuse stroomversnelling, waarna er over de vaarrichting geen verwarring meer mogelijk is. Zelfs zonder peddelen behouden we nu wandelsnelheid. In onze Duitse en dus grondige kanogids staat dat er een paal in het water staat. Een paal die je al honderden meters aan ziet komen. “Kijk uit en vaar eromheen”, lees ik. Hoe is het toch mogelijk dat twee buurvolkeren, de Polen en de Duitsers, zo wezenlijk verschillen?

We bereiken het prachtige Sdruzno-meer, omzoomd door woud met een eilandje in het midden. De zon staat laag, een gouden licht scheert over het water, de temperatuur is zomers: dit vraagt om wild kamperen. Op het eilandje is wel een stookplaats maar geen plek voor een tent. Op de oever, dertig meter het bos in, achter de rietkraag, vinden we echter ruimte, met tussen de stammen door zicht op het water. De tent staat er snel, twee oranje zonnen beschijnen ons pruttelende pannetje met ragout. Wat een plek!

De zonnen naderen elkaar op de waterhorizon en verdwijnen. En daarmee de idylle: plotseling stijgt een wolk van muggen op in het bos. Snel trekken we lange broek en lange mouwen aan, maar het helpt niet. De tent in dan maar, met de luifel dicht. In het donker lepelen we de maaltijd naar binnen.

De grote boodschap de volgende ochtend – bij een mooi uitzicht in de natuur altijd een meditatieve bezigheid, vind ik – biedt geen vreugde. Het blanke vlees werkt als een rode lap op de nog altijd aanwezige muggen. Wat een plek! Weg hier, we gooien de tent halfafgebroken in de kajaks en racen het meer op. En daar… is geen mug te bekennen. De moraal: kampeer niet wild in de bossen maar op campings of speciale bivakplaatsen. Dat zijn open velden, en daar houden muggen niet van.

Op het meer waait een bries. We doen een experiment. Wie bereikt het eerst de plek waar het riviertje uitmondt in het meer? Hij die uit de wind de slingerende oever volgt of hij die kaarsrecht op het doel af gaat? De wind blijkt belangrijker dan de afstand. Zodoende is Mick eerder bij de sklep, het winkeltje dat naast het bruggetje blijkt te staan, dat het riviertje overspant.

Denkend aan de duisternis waarin we gisteren hebben zitten eten, heeft hij kaarsen gekocht. Nu ja, kaarsen? Halfopgebrande exemplaren, wat stompjes en een aangebroken pakje waxinelichtjes. Ik verwacht dat Mick zijn schouders weer zal ophalen – dit is Polen – maar hij doet het niet. Het winkeltje verkocht helemaal geen kaarsen, vervolgens doorzocht de eigenares haar hele huis en deed het gevondene cadeau. Ook dat is Polen: ongekende gastvrijheid en goedgeefsheid.

Later bereiken we een enorm meer, Jezioro Mokre. Het loopt zuid-noord, de warme wind waait uit het oosten, dus passen we de uit-de-wind-langs-de-oever-tactiek weer toe. Sowieso is een groot wateroppervlak op zijn mooist aan de randen. Je merkt dat je je voortbeweegt, vogels ritselen in het riet, tussen de stammen op de helling erachter stapt een groepje herten rustig voort, zich niets aantrekkend van die voorbijdrijvende knaloranje boomstammen. We wanen ons in Canada, alle sporen van menselijke beschaving hebben we achter ons gelaten. Hier begint het landschapspark Mazurski Krajobrazowy, met desondanks op de oevers en de eilandjes verschillende bivakplaatsen.

Waar het meer haar water loost in het volgende riviertraject en we weer vanzelf meegenomen worden op de stroom, bereiken we het eerste natuurreservaat binnen het park. De volgende ochtend besluiten we dit traject domweg nogmaals te varen, eerst tegen de stroom in, wat vier keer zo lang duurt, en dan weer als vanzelf. Dit hebben we geen van beiden ooit in Europa meegemaakt. Bomen zijn links en rechts in het water gevallen en maken het manoeuvreren tot een avontuur. Door de obstakels is de vaargeul soms smal, en de stroomsnelheid is navenant toegenomen. Opnieuw kruist een ijsvogeltje ons pad. Op een tak van een omgevallen boom die zich boven water weet te houden – en gewoon ook deze lente weer nieuwe blaadjes gekregen heeft – zit hij stil in de heldere stroom te turen. Maar de vissen die passeren zijn misschien te groot; zelfs wij zien ze.

Krutyn, aan het andere eind van dit schitterende traject, is een toeristisch dorpje. Maar vanaf het water is daar weinig van te merken, tenminste niet in mei. Sfeervolle aanlegsteigers voegen zich passend in het waterlandschap, bruggetjes zweven over onze hoofden voorbij. Een watermolen blokkeert verderop de stroom. Twee jongetjes helpen ons enthousiast met hun kanokarretje om de honderd meter over land te overbruggen, zo een paar zloty’s bijverdienend. In mei zal dat hen geen vetpot opleveren. Ten slotte laten we het bos achter ons en omgeven de golvende velden ons weer, het land van de ooievaars.

Bij Wojnowo wijken we even van de route af en varen het Dus-meer op. In het zicht van een begraafplaatsje met ongewone achthoekige kruisen leggen we aan, bij een kerkje met een dubbel kruis op de torenspits. Verloren in het landschap, vergeten in de tijd, leeft hier al bijna twee eeuwen een Russisch geloofsgemeenschapje. Deze Filipponen vormen sinds de 18de eeuw een sekte binnen de Russisch-orthodoxe kerk. Zij wilden niet meegaan in een reformatie en gewoon alles bij het oude laten. De vervolgingen begonnen al snel. In 1825 mochten ze naar het Mazurisch Merenplateau komen, dat toen deel uitmaakte van Pruisen en ontvolkt was door de Napoleontische oorlogen. Een voor Pruisen zinvol besluit, want de Filipponen bleken zeer ijverige lieden, voor wie wodka taboe was.

Een oude man laat ons het kerkje zien, dat vol 19de-eeuwse iconen hangt. In het aangrenzende nonnenklooster zijn nog twee vrouwen over, van wie er één in een rolstoel zit. Maar warempel, ze stapt eruit en harkt onbeholpen wat in de moestuin rond, een bloemenrijke oase. IJverige lieden, tot het bittere einde! Maar binnenkort zullen de bescheiden kloostergebouwtjes leeg zijn en ook deze vrouwen op het kerkhofje liggen, het orthodoxe kruis aan hun voeten, gericht naar het oosten. Ooit mocht daarvoor alleen hout gebruikt worden, dat men niet renoveerde als het wegrotte. In de 20ste eeuw is de symboliek van de cirkel van het leven verlaten, en mag steen benut worden. Straks zal het ’t enige zijn dat nog overblijft van de Filipponen.

We glijden het Dus-meer weer op, dat wordt geroemd om zijn vogels, en keren terug naar de Krutynia. Het landschap wordt tijdelijk vlak, alleen de kerktoren van Ukta steekt boven het riet uit. Dan zijn er opnieuw glooiingen en op een mooie grashelling ligt de camping van Ukta. Die is in privé-handen en de baas maait het gras. We maken een praatje en hij ontpopt zich als een rasecht Pools karakter. Hij is blij met zijn recente leven als kleine ondernemer, maar moeilijk is het wel. Neem nu dat grasmaaien. Drie dagen doet hij erover. En dan kan hij eigenlijk weer aan de andere kant beginnen. We overschouwen zijn niet-geringe oppervlakte en kijken dan naar het machientje, elektrisch, bedoeld voor een tuintje van tien vierkante meter. Tja, dat schiet niet op. Plus eindeloos gehannes met dat honderden meters lange verlengsnoer waar hij, als hij even niet oplet, overheen maait.

Plakkerig na een warme dag peddelen, informeren we naar de douche. “Een douche, verdorie, dat vraagt nu iedereen! Terwijl ik een schitterende sauna gebouwd heb!” “Aha, dus daar zijn de douches?” “Nee, je giet het warm water over je heen.” “Er is dus wel warm water?” “Natuurlijk moet je eerst het vuur stoken. Maar na maximaal een uur heb je een authentieke houtgestookte sauna. Wat wil je nog meer?” We vinden een veel te laag koudwaterkraantje op het binnenhof van zijn boerderijtje, in het zicht van de vensters. Geen vrouw die zich hier lekker gaat staan wassen. Dan zie ik de fundamenten van washokken liggen. De baas: “Er zijn mensen die onmiddellijk weer vertrekken. Maar na de sauna was het geld op. Ik ben blut. En ik heb geen tijd, want er moet gemaaid worden.”

Voorbij Ukta duiken we het tweede natuurreservaat van onze tocht in. We zouden er in één dag doorheen kunnen peddelen, maar nemen er twee voor. Overal kun je zijmeertjes op, we nemen de tijd om zwanen en andere watervogels op hun nest te bekijken. Het kajakken is ondertussen een tweede natuur geworden. Eigenlijk willen we niet meer ophouden. Slapen in de natuur, picknicken waar en wanneer je wil, het geluid van de peddels in het water dat uiteindelijk je hoofd volledig schoonspoelt. Toekomst en verleden verliezen hun betekenis, alleen het hier en nu telt, het heldere water, de weerspiegelde bomen, de vogels, herten, een bruggetje soms, af en toe de onderbreking van een stuw of watermolen.

“En?” vraagt de kanoverhuurbaas van Kamien bij onze terugkeer. “Is het een mooie onderwaterreportage geworden?” “Het had niet veel gescheeld, die boot van u is zo lek als een zeef.” Spotten is leuk, maar nu wordt de Pool ernstig. “Serieus? Daar ga ik mooi op m’n neus met m’n Titanic-verhaal.” De boot gaat direct apart, voor nadere inspectie. “Toch nog een beetje leuk geweest?” Ik verkneukel me al op het antwoord, want langzaam begin ik de Poolse humor een beetje onder de knie te krijgen. “Een beetje? Meneer, je vergeet gewoon dat je zinkt, zo mooi is het hier!” De campingbaas kijkt me doordringend aan, met een grijns die steeds groter wordt. Dan overkomt ons het hoogste wat je in Polen kan bereiken: broederschap. “Kom mee, ik heb een heel bijzondere wodka koud staan.”

Paul Smit

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content