MARK GIELEN

FOTO’S : ROBERT GORIS

I JIMI HENDRIX

Berken, oranje korenvelden tot aan de verste einder en al in het eerste dorp klappert een ooievaar op het dak van een hoeve. Toch is de eerste indruk ekonomisch : verbluffend hoe de oprukkende vrije markt zich langs de weg naar Warschau heeft genesteld. Vroeger verkocht een boer champignons of bosbessen, nu prijzen handige jongens Camels en Marlboro’s aan. Overal groeien inderhaast ineengetimmerde hokken langs het asfalt : nightbar, 24 hours non stop klinkt het weinig uitnodigend. Het aantal geïmprovizeerde wisselkantoren is even inflatoir als de zloty’s die ze je voor harde valuta toeschuiven. Een boerderij staat te koop, het opschrift in het Nederlands en in een wegrestaurantje kan je “essen wie bei Mutti”. Walgelijk. Op weg naar het lege oosten heeft een dorp rock’n’roll ontdekt, op de muren staan de namen van Deep Purple, Jimi Hendrix en The Doors gespoten. De tijd holt in Polen zichzelf voorbij, overbluft de geschiedenis die zolang is weggeroest in kommunistische en katolieke inertie.

II IN DE HEMEL

Windmolens in een impressionistisch schilderij van klaprozen lijken weggeglipt uit een postkaart. Vrouwen met voorschoot en sjaal wieden het veld, hun knieën in de aarde geperst, hun ruggen geschroeid door de zon. Rond een boerderij met rieten dak en waterput grazen koeien, achter het houten venster zit een naakte pop met blonde lokken en opengesperde ogen. Een betoverend beeld van een breekbaar Polen waar de tijd nog moet ontwaken. Een dorp waar niets gebeurt, toen niet en nu niet. Terwijl stof rond het kerkje waait, opent de pastoor in zwart hemd de deur voor de zeldzame bezoeker. Een interieur vol kitsch en miniaturen. Overal lacht de Heilige Maagd je toe, niet zwart zoals in Czestochowa, maar vereerd in goud en zilver te midden van de heiligen die het Poolse vaderland dierbaar zijn : Nicolaas en Beno, Kazimierz en pater Kolbe, slachtoffer van de nazi’s. We houden ons gesprek moeizaam overeind met woorden uit een godsdienst die ons beiden bekend is. In deze kleine hemel heeft Polen nog iets vreedzaams en vertederends, hier is het land nauwelijks veranderd.

III BRUINE AARDE

Langs de Wisla, voor ons de Weichsel, die het land doormidden snijdt, is de aarde troosteloos. Brakende fabrieken, nummers op de gevels van de woonblokken, met buizen verbonden aan een stalen long die ’s winters de warmte van de bruinkool door de huizen jaagt. De hemel stinkt, alles heeft de kleur van roet. Aan de andere oever van de stroom blakert een middeleeuws decor van torens, stadswallen en gotische gevels die aan Duitse hanzesteden herinneren. Maar hoe troosteloos oogt de winkel-wandelstraat, hoe vervallen zijn de herenhuizen van Torun, de geboortestad van Copernicus. De barok, die met veel jubel ruïnes koestert, is hier bedekt met droefenis, met de weemoed van het verval. Voor de kerk houdt de sterrenkundige een model van het zonnestelsel in de hand en het vingertje leerstellig omhoog : Nicolaus Copernicus thorunensis terrae motor solis caelique stator staat op het voetstuk. De aarde hield op het middelpunt van alles te zijn.

IV KLEINE OPSTANDELINGEN

Warschau boven de daken, vanop de toren heb je een panorama over het oude en nieuwe verleden. Voorbij de Marszalkowskalaan doemt de stalinistische praal van het Kultuurpaleis op, een lugubere kopie van de Moskouse tempel. Ideologie in beton. Aan de horizon de Weichsel, die te ver buiten het hart van de stad ligt om haar diepgaand te beïnvloeden. Daar achter de Wisla begint Azië, zeggen de Polen. Opnieuw fabrieksschoorstenen met daartussen de koepels van het koninklijk paleis en de intimiteit van de oude stad. Aan de voet van de Zygmunt-zuil oefent een tenor zijn stembanden in ruil voor wat zloty’s. De katedraal is overvol, mensen zitten tot op de straat geknield te bidden. De Koninklijke Route van weleer is nu een weg voor bedelaars uit Roemenië en Rusland, terwijl antiquairs voor duur geld het verleden verpatsen. Astrologie viert hoogtij in deze tijden : in elke nis van een toeganspoort schuilt een pseudo-wereldverbeteraar. Uitgelaten wordt de sfeer pas op de markt als een jazzorkest wilde klanken over de kasseien jaagt. Op het terras voor het befaamde restaurant Krokodyl worden stijlvol drankjes geserveerd. Dat was ooit anders, toen iedere bestelling er voor de staatsambtenaren-kelners één te veel was. Plassen water op het plein weerspiegelen de statige huizen van de markt, na de vernietiging van de Poolse hoofdstad helemaal heropgebouwd naar plannen van Canaletto. Het is een geslaagde rekonstruktie, maar ze doet niet vergeten dat Warshawa na de opstand van ’44 door vlammen is verteerd. Het is zoals op het lege plein waar vroeger het joodse getto stond : een gedenkteken herinnert aan de vermoorde opstandelingen en het half miljoen mensen dat naar Treblinka is gevoerd. Verscholen in een hoekje vind ik het schrijnend Monument voor de kleine opstandeling, een naakte moeder zonder armen met een kind tegen zich aangedrukt, beiden ten dode opgeschreven. Dat is geschiedenis die niet mag vergeten worden. Waarom dan toch was het museum van de stad en de Tweede Wereldoorlog gesloten ?

V DE KLEUR VAN DE NOCTURNES

Zijn hart zit ingemetseld in een muur van de Heilige Kruis Kerk : de komponist voor de doden. De levenden trekken langs de Koninklijke Route die in een zee van groen de stad ontvlucht naar het Lazienki-park. Onder het bombastische beeld van een in gedachten verzonken Chopin regent het klanken in het park. Klokslag twaalf uur, iedere zondag opnieuw komen ze bijeen, de dames met witte handschoenen, ouderen met strohoed en jongeren die zich in jeans neervleien in het gras. Alle stoelen zijn volzet. De pianist maakt een diepe buiging, krijgt fanatiek applaus en de Fantasie in f tintelt door de lucht. Mazurka’s en polonaises, het zijn zwerftochten door landschap en verleden van Polen, door de ziel van de mensen. Je ziet aan hun glimlach en gesloten ogen dat ze van hun komponist houden.

Vijftig kilometer buiten Warschau staat in Zelazowa Wola het geboortehuis, aan de ingang de buste van een lelijkaard met kromme neus. Binnen is niet veel te zien : een piano, een brief en tekeningen, een partituur en een vaas met bloemen, het symbool van het dorp. Maar in de tuin waait mijn ontgoocheling weg. Lelies op de vijver, een riviertje dat murmelt zoals de pianomuziek door de bomen tokkelt. Vinken fluiten preludes en citroenvlinders fladderen dartel door de wind op het ritme van een impromptu. Een standbeeld verraadt de getormenteerde ziel die ik in de muziek te weinig vind. Een meisje in zwarte kleren tekent het huis in het donkerblauw van de schemering, de kleur van de nocturnes.

VI EEN GEUR VAN BIGOS

Muntjes liggen in de fonteinen, het geurt naar zuurkool in de stad die het decor was voor de Buddenbrooks van Thomas Mann en De blikken trommel van Günther Grass. Waarom klinkt haar Duitse naam zo wreed, waarom snijdt Auschwitz zoveel harder door onze herinnering dan Oswiecim, toch een statie van de georganizeerde waanzin uit de Tweede Wereldoorlog ? Van Dantzig werd negentig procent verwoest. En toch is Gdansk, met haar Leninwerf de baarmoeder van Solidarnosc, al van ver een imposant silhouet met 650 gotische, renaissance en barokke gebouwen, allemaal heropgebouwd zoals ze ooit hebben geschitterd. Met de smalle, fraai geschilderde gevels en rondbogen daken is Gdansk een beetje Amsterdam. Ik had graag het geboortehuis van Schopenhauer bezocht, maar ook dat is voorgoed verdwenen.

VII DE HERHALING VAN HETZELFDE

Oostelijk Polen is een eindeloze schakering van groen. Er komt geen eind aan de afwisseling van bossen, weilanden en velden met lupinen of tapijten van vlammende klaprozen langs de wegkant. Het geurt naar lange zomerse zonnedagen. Een ossespan zweept het stof de hemel in, het stuifmeel is op zoek naar toekomstig leven. Een vreemdsoortig welbehagen dringt zich stilaan op. Ik stap door de Biebrza-moerassen en hoop een baltsende poelsnip te verrassen, maar wordt alleen geplaagd door honderden muggen. Op een stuk weiland wordt gehooid. Een jonge vrouw met rapperspet en frivool openstaand hemd harkt lankmoedig het gras bijeen. Tussen haar borsten bengelt een houten kruis. Ze heeft mooie zomersproeten en lacht.

Maar nog heeft de bekoring geen naam. Rivieren en kanalen, de 1600 meren en plassen met hun rietkragen en eilandjes, de lanen door nooit eindigende bossen of de zwaan die met opengevouwen vleugels als een zilveren streep over het water drijft : het is maar een flits van Mazurië. We kamperen in de roerloze stilte van een droomvijver waar een wijfje brilduiker haar jongen koestert in de wijnrode avondzon. Het water is glad, zwoele warmte trilt op het ritme van de koekoeksroep. Traag wordt duidelijk wat die bekoorlijkheid precies is : Polen is een groot land waaraan je moet wennen. De eindeloosheid van de velden, die Mazurische variant van de vlakte die zich uitstrekt van de Noordzee tot de Oeral, de welving van de landbouwgronden, bloemenvelden en bossen, de zinderende lucht, paradoksaal ligt de verleiding van dit vaak vervelende landschap in de herhaling van altijd hetzelfde, in de letargie van groene vlekken en bomenrijen. Ik heb het gevoel dat we de Russische literatuur tegemoet rijden met haar vrolijk melancholische verhalen over de vibraties van zomerse landschappen. Hoe langer je door deze wereld reist, hoe intenser dat gevoel van weemoed in je binnendringt : waar zijn de korenvelden en ooievaarsnesten, de berken en kraanvogels, de houten dorpen vol vergetelheid ?

VIII DE LAATSTE WISENTEN

Ze bestaan, de dorpen zonder tijd, de dorpen die niet op de kaart staan en toch herkenbaar zijn : huizen met beschilderde vensterluiken, een hekken dat een moestuintje vasthoudt en een dode Trabi voor het erf. Een oud vrouwtje is weggelopen uit een sprookje van de gebroeders Grimm, anderen dommelen op de bank alsof er nooit iets is gebeurd. Een orthodoxe kerk met ajuinkoepel en Maria-ikonen is met gele verf opgesmukt. Kippen hollen over de straat, de boerin verkoopt eieren en nodigt ons uit voor een kop koffie. Zwijgzaam staart een man me aan. Opnieuw is er die lusteloosheid van het laagland. Polen zoals het altijd geweest is en niet lang meer zal zijn.

Ook Bialowieza sluimert aan het eind van de lange dreef naar de Witrussische grens in zonnige behaaglijkheid. Met haar nationaal park is dit de laatste thuis van in het wild levende wisenten. Een late wandeling door het koele woud levert een hert, zogende everzwijnen en hoefsporen van de Europese bizon op. Maar de speurtocht in de vroege ochtend blijft vergeefs. Dertien jaar geleden stond ik hier oog in oog met een machtige stierekop die z’n schouders door het lover wrong en op de vlucht sloeg. Nu krijg ik er niet één te zien. Een Duitser heeft een groepje van acht langs de bosrand zien trekken. Hij heeft meer geluk gehad.

IX HEILAND OF DUIVEL

Ze is de koningin van de Poolse kroon, de godsmoeder met het kristuskind op de arm. Overal kom je de madonna tegen, in een nis of kapel langs de weg, versierd met kleurrijke wimpels en linten, op een schilderij of ikoon. Een bedevaart naar de zwarte madonna van Czestochowa, een pelgrimstocht naar het graf van priester Popieluszko of de laatste zondag van de maand een mis voor het vaderland, voor veel Polen is het katolicisme een tweede huid, een stuk nationale identiteit die diep in de plattelandsbevolking wortelt. Het is Sakramentsdag als we Kazimiersz Dolny binnenrijden. Over het dorpsplein trekt langs oude gevels een processie voorbij. Zwarte nonnen dirigeren met vaste hand de stoet. Priesters lopen in soutane en dragen een hoedje met in het midden een vederkwast. Witte sprookjesmeisjes met een kroon, gelakte schoenen, een kanten kleed en bloemen in het haar dragen een korf met rozeblaadjes en korenbloemen die ze als onschuldige engelen uitstrooien over de stenen van het plein. Een zee van vaandels, banieren en standaarden met heiligen en pater Kolbe op golft door de straten, misdienaars verbergen hun gezicht achter een ikoon terwijl het geüniformeerde brandweerkorps pronkt met z’n medailles. In het midden schittert de monstrans. Mensen vallen neer op hun knieën en bidden, er wordt vals maar vol overtuiging gezongen. Op de gezichten staat gehoorzaamheid en onderdanigheid gegrift, verinnerlijkte devotie. Voor de kerk houdt de priester een donderpreek vol verbetenheid : de heiland, duivel en vagevuur, vaderland, dagelijks brood, wie zonder Kristus leeft, is geen mens. Dit Polen is onwrikbaar. Ik voel me in het Vlaanderen van mijn grootouders.

X KRAKOW

Paarden sjouwen karren met bruinkool door de straten van trieste woonkazernes. Het staalcomplex van Nowa Huta spreidt een laken van stank en roet over de stad, het zuur vreet aan de huizen. Opnieuw kruisen we de Wisla, waar de omtrekken van de Wawelburcht en het mooiste marktplein de plaats van Krakow op de “Erfgoed van de Mensheid lijst” van de Unesco rechtvaardigen. Rond de hallen bruist de vrije markt. Overal straathandeltjes. In de winkelstraat Grodzka wordt duidelijk dat postkommunistische tijden vooral konsumptie en vooralsnog onbetaalbare luxe betekenen : modieuze boetieken, high tech, hamburgertenten en overal wisselkantoren. Het Oosten wordt vrij.

XI DARMENSOEP

Voorbij Zakopane, het Sankt Moritz van Polen, hangen nevels over het warme wegdek. De stortbui houdt ons niet af van een fikse wandeling door de Tatra, het bergmassief dat de grens vormt met de Slovaakse republiek. We klimmen door de stilte, in een panorama dat almaar gigantischer wordt, langs het ijsgroene zilvergladde water van Morski Oko waarin forellen zwemmen, langs bossen met flirtende notekrakers en rotswanden voor zeldzame dieren. Boven op de bergkam kijk je naar een ander land. Voor de terugkeer eten we als versterking een kom bratsch, een hete darmensoep met een kroket.

XII ZWARTE MELK

De reis eindigt waar de geschiedenis is gestopt. Oswiecim zeggen de wegwijzers naar het stadje waar de mensen hebben leren vergeten om überhaupt verder te kunnen leven. Zoals Poolse schoolkinderen een verplicht bezoek brengen aan deze tragische plaats, zo mag ze niet ontbreken in het reisschema. Toch denk ik : ik wil niet nog een keer naar Auschwitz, ik wil niet nog eens binnen gaan. Waarom het einde van de beschaving een tweede keer onder ogen zien als de herinnering aan het eerste bezoek jaren geleden nog gruwelijk aanwezig is ? Nu ik hier ben, aarzel ik en raak niet verder dan de toegangspoort met die wrange leuze. De leugen dat arbeid vrij maakt. Maar ik ga niet binnen, want ik weet en voel wat me wacht. De duizenden foto’s van verdoemde mensen in gevangenisplunje, de ogen van kinderen die voorvoelen wat hen wacht, de kamers vol lijden in onvatbare beelden : brillen en haar, koffers en protesen, de busjes Zyklon B. Barakken, de martelkamer en de executieplaats waar alles te veel werd en we in hulpeloos huilen uitbarstten. Vandaag nog doet het pijn : de erfenis van verloren generaties in ere houden, zoals Benjamin ons daarom smeekt, hoe kan dat ? Eén bezoek is voldoende, denk ik en ga weer weg. Maar wat me vandaag opvalt, is het krassen van de kraaien dat klinkt als de echo van zwijgende slachtoffers. Misschien was de onwezenlijke stilte tussen de bomen destijds wel het verschrikkelijkste geluid. Ik rijd naar de poort van Birkenau, die meer dan alles het grenzeloze, onuitspreekbare lijden symbolizeert : de poort naar de hel, het treinspoor naar de dood, de desolate leegte van gaskamers en crematoria. “Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends wir trinken sie mittags und morgens wir trinken sie nachts. ” In een bries hoor je de verzen van Celans Todesfuge wenen onder een onrechtvaardige hemel.

Links : hooitijd in de streek van de Biebrza-moerassen. Rechts : een naamloos dorp langs de weg naar het Oosten.

Oude vrouwtjes in Trzescianka : weggelopen uit een sprookje van Grimm.

Sakraments- dag in Kazimiersz Dolny : de priester maakt zich klaarvoor een donderpreek, meisjes strooien rozeblaadjes.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content