Met zijn zware barolo- en barbarescowijnen, zijn beruchte truffels, zijn rijke kaastafel en exquise keuken, en met zijn pittige heuvels is Piëmont veeleer geschikt om per draagstoel te bereizen. Maar wij hadden voor de fiets gekozen, zij het met gps-sturing.

Of we Belgische euro’s op zak hebben ? De vrouw blijkt op wacht te staan bij Hotel Savona met een zak vol muntjes, één tegen één om te ruilen voor exotische euro-exemplaren. Voor onze Albertjes, bijvoorbeeld. Pas aangekomen in het Noord-Italiaanse Alba en we hebben al l’Uomo van Da Vinci, de Venus van Botticelli en het strenge profiel van Dante op zak. Da’s pure winst.

Hotel Savona wordt de komende dagen onze uitvalsbasis. Het is een comfortabel hotel aan de rand van de oude stad, met uitzicht op een parkje en op de verre alpentoppen. Geregeld wordt er een buslading toeristen gelost. De ene dag buitenmaatse Zwitsers, de volgende dag balletdanseressen. Kiezen kun je niet, maar je merkt het verschil aan wat rest van het ontbijtbuffet. De danseresjes zullen overigens ons pad nog kruisen deze week. Hier start morgen de Piëmont-fietstocht, een van de vele actieve vakanties uit het SNP-aanbod. Wat deze trip bijzonder maakt, is de gps-assistentie op de fiets. De hele route is voorgeprogrammeerd en laat zich aflezen van een kleine display. Het apparaat lijkt op een knalgele zaktelefoon en zit op het stuur gemonteerd. De bediening is uiterst simpel, is ons verzekerd : “Zo eenvoudig als een gsm.”

Maar eerst een echte caffè op de Piazza Rossetti, met uitzicht op een van de resterende torenhuizen. Net als in zoveel Italiaanse steden bouwden de rijke middeleeuwers tegen elkaar op, zo hoog en indrukwekkend en onaantastbaar mogelijk. In Alba herinneren nog een paar torens aan die rage, maar lang niet zoveel als in het Toscaanse San Gimignano.

Met een stel reservebatterijen op zak voor de satellietontvanger (“Fietsen op batterijen” klinkt natuurlijk nog lulliger dan “Fietsen met de satellieten”) staan we klaar voor de eerste rit, een opwarming van 57 kilometer met een duizend meter klimmen en evenveel dalen, want de etappe heet Alba-Alba. Het gele speeltje heeft een halve minuut nodig om de vier dichtstbij zwevende satellieten op te sporen, pas dan is onze positie op de aardbol correct bepaald. ” Satelliet Suzy,” neuriet Stijn Meuris intussen achter mijn oor, ” telkens als ik u zie…” Het deuntje zal me de komende week niet meer loslaten, telkens als ik de gps raadpleeg, zorgt Noordkaap voor de muziek. De juiste etappe uit het roadbook kiezen, inzoomen op de routekaart, het is inderdaad kinderspel. Onderweg kun je de hightech gids op twee manieren consulteren. Ofwel kies je voor een soort kompas waarop een forse pijl aanwijst welke richting je uit moet, ofwel klik je in op de route zelf. Een ter plekke trappend mannetje (ik doop hem Stijntje) ‘wandelt’ op het parcours, dat langzaam onder zijn voeten doorschuift. Rij je fout, dan zie je dat Stijntje van de weg afdwaalt. Dat loopt allemaal vrij exact, de afwijking schommelt tussen zeven en vijftien meter. Op een rotonde kan die speling net groot genoeg zijn om een verkeerde weg te kiezen. Maar SNP zorgde ook voor een ‘ouderwetse’, gedrukte wegbeschrijving en een kaart. Het gps-apparaat bevestigt dus in de meeste gevallen wat je al weet, tweemaal bewijst hij zijn batterijen waard te zijn door ons terug te loodsen naar een gemiste zijweg.

Alba is niet alleen het historische centrum van de streek (in grote lijnen lijkt het stadsplan nog op wat de Romeinen hier indertijd opbouwden), maar ook economisch speelt het de hoofdrol. De jaarlijkse truffelfeesten in oktober en de handel in gerenommeerde wijnen lokken lekkerbekken uit alle windstreken. Het is bovenal een gezellig slenterstadje. In de winkelstraat, de Via Vittorio Emanuele, beperkt het flaneren zich niet tot het passeggiata-uurtje in de vooravond. Van ’s morgens tot ’s avonds flirten de Italianen er op hun elegantst met hun spiegelbeeld in de etalageruiten. De stad heeft ook een aandeel in het succes van het slow food. De steeds populairder wordende eetcultuur (producten van het seizoen, geteeld op een correcte manier en zonder additieven, bereid volgens de regels van de kunst, dus zonder gastronomische goocheltrucs, opgediend en gegeten met plezier) ontstond in Bra, van hier zestien kilometer westwaarts, en heette aanvankelijk arci gola (in hoge mate begeerlijk), maar onder haar nieuwe naam kiest de gastronomie resoluut voor de strijd tegen het fastfood. In Alba vind je een van de toonaangevende restaurants : Osteria dell’Arco. Hier bekeert het trio Daniele Sandri, Mauricio de la Piana en Paola Pelerino de toevallige passant in één avond tot overtuigde slow-foodaanhanger.

In een wijde bocht door de glooiende wijngaarden van Serralunga en Monforte leidt Stijntje ons naar Barolo, een klein dorp op een heuveltje van nauwelijks 310 meter, maar voor wijnkenners heeft de naam de weerklank van een metropool. Centraal staat het kasteel, dat al in 1240 bewoond werd door de markies van Barolo. Onderzoek wees uit dat er op deze plek al een burcht stond in de tiende eeuw. Nu herbergt het wat plompe gebouw enkele musea en diensten. Er huist een eeuwenoude meubelcollectie, een etnografisch museum, een toerismebureau en vooral de Enoteca Regionale Barolo. De elf buurdorpjes die samen het gebied van de barolowijn vormen, presenteren er hun oogst en hun geschiedenis. Op de proeftafel staan enkele flessen klaar. De Vigna Case Nere 1998 heet een ‘lichte’ barolo, omdat hij van La Morra komt, waar de bodem meer zand bevat. ‘Licht’ is in deze streek echter relatief, maar in een optocht van giganten moet uiteraard één reus de kleinste zijn. De Mosconi 1998 van Monforte daarentegen is een typische barolo : een paukenslag tegen het verhemelte. Ik beperk me tot twee proefglaasjes, want de weg is nog lang, de zon genadeloos en mijn fiets heeft geen steunwieltjes.

Misschien ligt het aan de vorige hellingen of aan de glaasjes barolo, in elk geval lijkt de laatste klim van de dag, die naar La Morra, de taaiste. Wat volgens het SNP-boekje niet klopt. Hoe ook, het prachtige dorp ligt hoog genoeg om zich een plein met een fenomenaal panorama te kunnen veroorloven. Een prima plek om uit te blazen en niet aan morgen te denken : een etappe van boven de zeventig kilometer met langere klimpartijen.

Serravalle heet het eerste richtpunt van die tweede rit. Op de flanken links en rechts van de weg staan almaar meer hazelaars. De notenteelt is na de wijn en de truffel een derde Piëmontese specialiteit. De bomen die in onze contreien meestal ergens een verloren hoekje van de tuin vullen, staan hier in rechte rijen aangeplant. Hun aanblik blijft echter dezelfde : ze lijken te veel en te grote bladeren aan te weinig takken te dragen. Als een vracht donkergroene lappen die slodderig te drogen hangen.

Boven in Serravalle blijkt de enige bar-trattoria gesloten op dinsdag. Dit is overigens een probaat middeltje om de dagen van de week te leren in het Italiaans. Ga op een maandag naar een slow-foodrestaurant en wat meldt een bordje ? Chiuso il lunedì. De bar ’s anderendaags ? Chiuso il martedì. Een wijnkelder bezoeken op woensdag ? Chiuso il mercoledì, kun je voorspellen, enzovoort. Doorrijden dus naar Bossolasco, een stadje dat de ‘parel van de Langhe’ en de ‘stad van de rozen’ wordt genoemd, omdat elk huis minstens één rozenstruik voor de deur heeft staan, een initiatief van het lokale bestuur. Maar bij het binnenrijden valt een andere bijzonderheid op : dit is zonder twijfel een centrum van de notenindustrie, de mooie stad ruikt als een pot Nutella. Het dringt zelfs door tot mijn neus, en die kan niet eens een parel van een roos onderscheiden.

Het wordt heter en heter en er staan nog twee serieuze hellingen op het programma. Net voor de laatste klim vind je in Borgomale een gezellige bar- tabaccheria, belooft de SNP-gids. Chiuso il martedì ? Inderdaad, maar de ronde bazin heeft medelijden met die twee bezwete, naar lucht happende fietsers. Ze laat het café netjes gesloten en brengt de drank naar buiten. Dat is de ware Italiaanse interpretatie van de wet. Salute.

Barbaresco is een wijn die iets jonger gedronken kan worden dan de barolo. Van die laatste wordt wel eens gezegd dat hij pas het bekijken waard is na tien jaar. Dat klinkt streng, maar zijn groei op de fles is toch wettelijk op minimaal 62 maanden vastgelegd. De barbaresco kan al na 48 maanden een DOCG-etiket krijgen. Slechts drie gemeenten (Neive, Treiso en Barbaresco zelf) mogen van de nebbiolo-druif barbarescowijn maken. Het dorpje Barbaresco maakt een verlaten indruk. De lokale enoteca is vandaag uiteraard gesloten. De twee torens, die de meeste wijnetiketten sieren, slaan hun schaduw over het dorpsplein, waarvan de vorm aan geen enkele geometrische figuur refereert. Neive, het buurdorp, blijkt al eeuwen een begeerd juweel te zijn. Het Castello dei Signori werd in 1000 gebouwd als bescherming tegen de Saracenen. In de Middeleeuwen vielen de Barbaren binnen, later konden Alba en Asti hun ogen niet van het stadje afhouden. De laatste ongenode gast was Napoleon Bonaparte, maar ook hij kon niet lang standhouden. In 1796 verloor hij in een slag de heuvel van Neive aan het huis van Savoie.

De straatjes die naar het vierkante dorpsplein leiden, zijn op sommige plaatsen zo steil dat je zou geloven dat de kasseileggers ladders gebruikten bij hun werk. Dat plein wordt gedomineerd door de kerk van Sint-Michaël, naar verluidt valt die zeer in de smaak bij liefhebbers van Piëmontese barok. Zij zullen dan weer geen aandacht hebben voor de rest van Neive : de statige huizen met een oude tuin, hoekhuisjes met onwaarschijnlijk spitse façades, de rust, de kleuren. Bij het uitrijden van het dorp valt me opnieuw op hoe drastisch de wijnboeren hier de snoeischaar hanteren. De stokken mogen vrij weelderig bladeren dragen tot twee meter of hoger, maar druiventrossen zie je alleen onderaan de stok, tot een halve meter van de grond. De rest wordt rigoureus weggegooid. Op die manier worden de druifjes geregeld beschaduwd.

Vanuit Neive gaat het ongeveer in rechte lijn naar Rocca d’Arazzo, het eindpunt van vandaag. Op de kaart ziet het er toch vrij recht uit. De weg loopt op en af, over de heuvels waar telkens een dorp op rust, steevast met een dominante toren en een niet te onthouden naam : Castagnole Lanze, Costigliole d’Asti, Castiglione, Castagnito. Veel verbeelding had de Grote Naamgever hier niet. In zo’n omgeving zou je verwachten dat Bianca Castafiore eens Satelliet Suzy zou overnemen, maar Stijn Meuris wijkt niet : “… ik maak me geen illusie, jouw snelheid ligt voor mij veel te hoog, zoals je daar vliegt…”

Rocca d’Arazzo ligt net boven de Tánaro, een bijriviertje van de Po, op enkele kilometers van Asti. Midden in het dorp wijst een pijltje schuin omhoog het laatste klimmetje aan : Albergo Villa Conte Riccardi. Graaf Riccardi mag het me niet kwalijk nemen, maar dit vind ik een merkwaardige vaststelling : zowat overal in Piëmont hebben we goed gegeten, en uitgerekend nu we te gast zijn in een villa, compleet met park, oprijlaan en sterren op de rode loper, uitgerekend nu valt de keuken wat schraal uit. Het openluchtzwembad doet uiteraard veel vergeten, en in het park staan echt prachtige oude bomen.

De volgende dag heet voor het gps-apparaat heel prozaïsch ‘Route D’, iets meer dan vijftig kilometer van Rocca d’Arazzo naar Vignale Monferrato. Wie alleen de routebeschrijving leest, concludeert meteen : een tussenetappe, niet te lang, nauwelijks steile beklimmingen en geen grote trekpleisters onderweg. Misschien is dat de reden waarom we rijkelijk laat voor het zadel kiezen, de zon heeft al een kwartslag voorsprong. Op weg naar Calliano rijden we door een land dat zijn middagdutje houdt. Een dorsmachine staat achtergelaten op een half afgewerkt veld, de boer moet ergens in de schaduw liggen soezen. Het asfalt gaat zachtjes op en neer, als de ademhaling van een slaper. Alleen de krekels blijven wakker in deze hitte, ze dansen de hele dag op hun springveren matrassen. En de gierzwaluwen foerageren schreeuwend van kerktoren naar kerktoren, maar die vliegen zelfs als ze slapen en paren, weet ik van mijn vrouw.

Daar moet ik even over nadenken tijdens de daaropvolgende afdaling. Misschien gaat het dalen te snel, waarschijnlijker is dat het denken te traag gaat, want voor ik me goed en wel in de psyche van een gierzwaluw kan inwerken, begint al de volgende klim. Nijdiger dan de routebeschrijving had voorspeld, naar Moncalvo. Boven op de kale heuvel ( monte calvo) ligt het dorp dat eeuwenlang werd bevochten. Soldaten willen immers altijd het hoogste plekje van de streek innemen. Fietsers ook. Het allerhoogste punt van de dag houden we echter voor het laatst : Vignale Monferrato.

De stad, die op bronnen uit 880 kan bogen, heeft alles om de ontdekking van de reis te worden. Vignale Monferrato blijkt niet alleen de gaststad te zijn van een internationaal balletfestival (de hele zomer lang lopen er groepjes danseressen op straat, er zijn balletlessen, workshops en voorstellingen), er wordt ook lekkere wijn gemaakt en SNP-fietsers overnachten er in een prachtige agriturismo, een smaakvol ingerichte herenhoeve met veel antieke decoratie en plafondschilderingen (ook al zijn die nauwelijks ouder dan honderd jaar, ze bladderen al een beetje af als in een renaissanceklooster). In de slaapkamer trekt een collectie oud vlechtwerk alle aandacht. Manden in alle maten en vormen hangen quasi ongeordend tegen de ruw gepleisterde muur, het klinkt kitscherig, maar het oogt authentiek.

De stad heeft nog een bijzondere troef. Ristorante Universo heeft bij slow-foodadepten (nog) niet dezelfde naambekendheid als Osteria dell’Arco in Alba, maar dat kan alleen op een vergissing berusten. Achter een saaie gevel waar zelfs een uitgehongerde niet zou aanbellen, wordt elke avond een culinaire hoogmis voorbereid. Wie gereserveerd heeft, kent het geheim of is uit op een verrassing. Er klinkt geen muziek in het restaurant, er is geen dresscode, wel sfeer. Een kaart is er niet, enig idee over de prijs heb je dus niet. Iedereen eet hetzelfde, iedereen is gelijk voor de wet van Marco Marenco, de jonge keukenchef. Rond halfnegen begint de zaal vol te lopen, tegen negenen komen de eerste voorzichtige aanzetten uit de keuken. Algauw wordt duidelijk dat we toeschouwer en medespeler zijn in een soort bezwerende happening.

Vergeef me de opsomming, maar dit blijkt een stuk in twaalf bedrijven. Eerst verschijnen een paar plakjes salami en ham op het bord – op fijne vleeswaren wordt in Italië niet neergekeken. Dan volgt versgemalen vlees. Met gehakt heeft carne crudo niets, maar dan ook niets gemeen, dit smaakt veeleer naar engeltjes, al vind ik daarvan in geen enkele culinaire gids een bevestiging. Daar verschijnt al de truffelsalade : schilferdunne plakjes parmezaan, truffel en courgette. En nog meer truffel : ditmaal gecombineerd met konijn en salade. Tussendoor is er nauwelijks tijd om aan de huisgebakken grissini te plukken, die liggen in nonchalante stapeltjes op tafel. ” Faraona“, zegt de ober. Parelhoen, bedoelt hij, vanavond voorzien van een spinazievulling. Tot daar de koude voorgerechten. We hebben nog twee warme te goed : een quiche met allerlei paddestoelen en paprika met tonijn- en ansjovisvulling.

Tijd voor de grote borden : een risotto zoals die destijds hier iets verderop in de Povlakte bedacht werd, gevolgd door gnocci in een kruidige vleessaus. Dan komt Marco Marenco zelf de zaal in voor de apotheose. Hij maakt een lichte buiging (niets theatraals, veeleer een verlegen knikje), wet zijn vleesmes en snijdt vier gebraden aan. Rund, kalf, eend en ezel, meldt de ober. Ezel ? ” Yes, donkey“, lacht hij, ” asino, easel.” De vier vleessoorten worden samen op de borden geparkeerd, met wat beetgaar gestoofde groenten als garnituur. Het blijkt om een perfect harmonieus kwartet te gaan, een feest voor de papillen. Intussen staan ook de glazen niet stil, na de chardonnay van het dorp ( Nuova Cappelletta) als aperitief, zijn we overgeschakeld op een dolcetto d’Alba van de fratelli Oddero uit La Morra. Zo’n dolcetto is een geschikt alternatief voor wie achteruitdeinst voor echte barolowijn. Bij het dessert (de desserten) wordt een glaasje kersenzoete Brigantino geserveerd, dat is een Malvasia di Casorzo d’Asti. Kiezen van de langsrijdende dessertenkar wordt een stukje slapstick. “Dat is bosbessenflan”, zegt de ober, “en dit hier flan met amaretto, en deze is torrone met amandel en hier zitten appeltjes in…” Voor je het beseft, kun je het hele assortiment zelf aanwijzen in je eigen bord. Plots valt me op dat de keukendeur op een kier staat, met zichtbaar genoegen staat Marco Marenco het schouwspel gade te slaan : regisseur, hoofdrolspeler en toeschouwer. Na de koffie komt de rekening : 65 euro voor twee, alles inbegrepen. Onbegrijpelijk dat dit restaurant nog niet onder de voet is gelopen.

’s Anderendaags hebben we tot onze eigen verbazing geen moeite met de verwerking van het twaalfgangensouper. De rondrit met de eeuwenoude stad Casale Monferrato op het programma en een tocht langs de Po wordt alleen lastig gemaakt door de vochtige hitte, die wordt stilaan ondraaglijk. Casale Monferrato was vanaf 950 acht eeuwen een onafhankelijke stadsstaat. Monumenten uit die hele periode, van de kathedraal uit de twaalfde eeuw tot de synagoge uit 1595 en de vele barokke paleizen, zijn allemaal bewijzen van de rijkdom die de stad wist te vergaren aan de oever van de Po.

Terug in Vignale Monferrato willen we ook de keuken van de agriturismo zelf proberen, “omdat het na gisteren wel iets soberder mag”. We worden op onze wenken bediend, er passeren geen twaalf, maar slechts negen gerechten. Na de koffie zak ik voor een sigaret af naar de binnenplaats (rokers worden almaar vaker vriendelijk wandelen gestuurd in Italiaanse restaurants), maar maak er live mee hoe vochtige hitte kan omslaan in een hete plensbui. “Het zou wel eens dagen kunnen blijven regenen”, weet iemand van de dansers die hier overnachten. Dat betekent ook een algemene afgelasting van de balletvoorstellingen, die vinden allemaal in de open lucht plaats.

De volgende ochtend stort het water nog altijd met bakken neer. Dit moet de laatste etappe van de SNP-toer worden, naar Asti. Nog geen vijftig kilometer, maar wel over onverharde wegen en ‘zandweggetjes’, dat zijn nu gegarandeerd slijkstromen. Met hangende schouders breng ik de bagage naar beneden en besef plots wat ik vertikt heb mee te brengen van thuis : een regenjas. Lichtjes euforisch raak ik als de man van het bagagevervoer, een stevige Italiaan met walrussnor, een galmende lach en een Mercedes-busje, ons een lift aanbiedt. Bagage en fietsen kunnen achterin en door de bewasemde ruiten van het busje zien we het doorweekte Piëmont voorbijschuiven. Zo moet dat er ook uitzien vanuit een draagstoel. n

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content