Paul Smith supermarkt van goede smaak

Naar Britse normen heeft hij een meer dan doordeweekse naam, maar verder is er niets middelmatigs aan Paul Smith. Van alle Engelse ontwerpers is hij veruit de bestverkopende, Tony Blair vraagt hem op het ontbijt en in Japan heeft hij nog net geen fanclub.

Peter De Potter

In ’95 wijdde het Londense Design Museum een groots opgezette tentoonstelling aan zijn werk van de afgelopen 25 jaar. Onder de titel True Brit reist de expositie Engeland nog steeds rond, onlangs nog naar zijn geboortestad Nottingham. Hij vindt dat de benaming nog steeds opgaat.

?Die twee woorden staan voor traditie en vakmanschap,? zegt hij, ?maar ook voor humor en openheid. Vooral op straat zie je de ruimdenkendheid waarmee veel Engelsen zich kleden. Helemaal anders dan in Italië bijvoorbeeld. Daar vallen ze en masse voor dezelfde trend. Bij ons is verscheidenheid bijna een wet. Alles kan. Het mag ook allemaal wat onnozeler. We zijn niet voor niets de natie die Benny Hill, Monty Python en Mr Bean hebben voortgebracht.?

De vraag of hij zich een True Euro zou noemen nu z’n nieuwe premier wat schoorvoetend Europeser is gaan denken, wuift hij lachend weg. ?Die vlag zou de lading niet meer zo goed dekken, denk ik. Het klopt wel dat veel Britten wat meewarig tegen de Europese idee aankijken. Juist omdat ze zich zo vrij in hun hoofd voelen, worden ze nerveus bij de gedachte ‘maar’ een onderdeel van iets te zijn.?

Londen ’97. De rest van de wereld, van Botswana tot Belgrado, heeft willens nillens het lesje van buiten moeten leren : London rules again, als allesoverschaduwend epicentrum van muziek, design en mode. De overwinning van Labour dit voorjaar maakt de hoerastemming alleen nog maar groter. Een overijverig reclamebureau diende zelfs een nieuw ontwerp voor de vertrouwde Union Jack in. Designer Paul Smith zal de laatste zijn om te klagen over al die aandacht voor zijn heimat. Al vanaf het begin van zijn lange carrière is Engeland zijn trademark, inspiratiebron en uitvalsbasis. Bekijk zijn collecties en het lijkt een overzicht van de vele, typisch Britse looks : de mods, de maatpakken van Saville Row, de romantische dandy, de ijzervretende kantoorklerk, de paardenfokkende lord en de rebelse rocker à la Mick en Keith. Allemaal elementen die hij in zijn ontwerpen met gevoel voor humor door elkaar gooit en maar al te graag op hun kop zet. Zijn fascinatie stopt niet bij Schotse ruiten en Engelse tweed. Toen hij in ’87 een winkel in New York opende, decoreerde hij de shop met een lading boeken eerste druk van Cecil Beaton, speciaal overgevlogen uit Londen. Ook zijn favoriete films documenteren zijn geboorteland : Blow Up, My Beautiful Laundrette, Withnail & I.

We zijn ervan overtuigd dat hij zijn lach niet kan inhouden als hij de verwaterde anglomanie in de etalages van iemand als Ralph Lauren ziet. ?Mja…,? begint hij diplomatisch, ?hij is duidelijk iemand van een bepaalde achtergrond die aspireert naar iets wat hem niet in de genen zit. Hij is heel sterk in het promoten van die look, met foto’s en styling. Het tilt zijn product naar een hoger niveau, maar het is absoluut niet Brits. Ik vind dat hij humor mist. Ik heb altijd zin om een snor te tekenen op die statige portretschilderijen in zijn shops.?

Toch bekijkt Paul Smith ?zijn? Verenigd Koninkrijk niet enkel door een rozegetinte bril. Tot vijf keer toe werd hij door collega-ontwerpers voorgedragen voor de prestigieuze Designer of the Year-prijs, die hij evenveel keren weigerde, uit protest tegen de onverschillige houding van de overheid aldaar voor de mode-industrie en -opleiding. ?Het talent hebben we,? zegt hij, ?maar er worden gewoon geen fatsoenlijke jobs gecreëerd. Resultaat : ze trekken allemaal naar het buitenland, waar ze met open armen ontvangen worden. Die hele scheefgetrokken situatie klaag ik luidop aan, ja. Tony Blair lijkt me al wat meer geïnteresseerd in cultuur, maar algemeen krijg je al vlug de indruk dat ze gewoonweg niet weten welke kant ze moeten uitgaan. Neem de architectuur. Moet er ergens een nieuw gebouw komen, dan laat men dat over aan de lokale burgemeester die de opdracht aan een plaatselijke architect geeft, gewoon omdat die de goedkoopste is. Het gevolg is dat Engeland er als één groot Lego-land bijligt. Zonder verbeelding, zonder afwisseling.?

De gevestigde industrie in Engeland staat nog steeds niet open voor de wilde fantasie van de jonge kunststudenten, vindt hij ; aan de andere kant staat hij soms versteld van de absurde verwachtingen die sommigen koesteren. ?Onlangs kwam een meisje naar me toe,? vertelt hij, ?en ze wou haar eigen zaak starten omdat ze geen andere job vond. Ze had geen geld, geen fabrikant, geen plan. Wat ze van mij wilde weten was hoe ze een persattaché kon krijgen. Dat was voor haar het belangrijkste. Ongelooflijk is dat toch. Zoiets zie je ook in Amerika. Daar leren modestudenten eerst hoe ze hun kleren moeten presenteren, en dan pas slaan ze aan het ontwerpen. Foute boel dus.?

Zelf heeft hij nooit een naai-opleiding gevolgd. Op z’n vijftiende werkte hij als hulpje in een klerenzaak in zijn geboortestad Nottingham ; hier en daar verdiende hij wat bij met verstellingen. ?Ik nam alles aan, soms te veel om op tijd klaar te krijgen. Zo heb ik wel veel over snit, stoffen en afwerking geleerd.? Een paar jaar later, eind jaren ’60, ontmoette hij Pauline Denyer, nog steeds z’n levenspartner. Naast een hele waslijst nuttige tips, gaf ze hem vooral het zelfvertrouwen om zelf iets te ondernemen. In ’70 opende hij een eigen winkel die hij, heel chique toen, een Franse naam meegaf : Vêtements pour Homme. Later volgden zelfontworpen mannenkleren : eerst hemden, daarna broeken en jasjes. Om z’n ?collecties? te presenteren, huurde hij een piepkleine studio in Londen ; z’n klanten ontving hij in de kamer waar ook zijn bed en tafel stonden. Het bedrijfje begon te lopen, en eind de jaren ’70 kwam er een heuse Paul Smith-winkel in de Engelse hoofdstad.

Het was vooral in de eighties dat de ontwerper naam maakte met zijn mannenkleding. Zijn aanpak bleek een internationaal succes : draagbare, goedzittende mode met traditionele inslag, maar met genoeg subtiele details en grappige ideeën om niet te verzanden in wat de grote winkelketens aanboden. ? Classic with a twist?, noemde hij het, een omschrijving die hij sindsdien vast al duizend keer heeft moeten uitspreken. Er kwamen nog meer shops, volgens een concept dat nu ook bij andere ontwerpers is ingeburgerd. Als in een supermarkt van de goede smaak verkocht hij naast z’n kleren allerhande spulletjes, van tandenborstels en notitieboeken tot tijdschriften en ingelijste platenhoezen.

Vandaag de dag kan je gerust van een Paul Smith-imperium spreken : hij levert aan 35 landen, en in Japan alleen al heeft hij tweehonderd shops. Naast de hoofdlijn voor mannen is er ook een voor vrouwen bijgekomen ; verder zet hij zijn naam op kinderkleding, een jeanscollectie, tassen, horloges, zonnebrillen en toiletartikelen. In de jaren ’80 heerste er ook even een koortsachtige Londen-obsessie, net als nu. Nieuwe bladen als The Face, i-D en het nu opgedoekte Blitz gaven de toon aan, en de mondiale modepers stond vol bewondering te kijken naar excentrieke merken als Body Map, Scott Crolla en Georgina Godley die alle conventies aan hun tevens vreemdgevormde laars lapten. In schril contrast met de verkoopbare lijn van Paul Smith. ?Plots werden mijn kleren als yuppie-wear bestempeld?, herinnert hij zich. ?Ik schrok me een ongeluk. Beangstigend gewoon, want dat was allesbehalve mijn bedoeling. Als tegenwoord organiseerde ik een defilé in de Parijse galerij van Andrée Putman. Een strenge, kil aandoende ruimte dus, en niet meer de gezellige hotellobby waar ik voorheen zat. Ik toonde felgekleurde outfits op uitsluitend zwarte jongens, en ik liet enkel zware dubmuziek draaien. Heel wat vaste klanten haakten toen geschokt af, maar ik kreeg er hopen nieuwe bij. Ik besefte toen nog maar eens dat je in dit vak steeds bij de pinken moet zijn. Ik vind trouwens dat je je nooit te veel mag isoleren van de rest. Je moet volstrekt gek zijn om vanachter je bureau te krijsen : ‘Dit moet het worden ! ‘, terwijl je de rest van de bevolking een andere kant ziet uitlopen.?

Toch zijn zijn laatste collecties terug als reactie bedoeld ; deze keer is hij het die een pijl op een heersende modemalaise richt. ?Sinds een tijdje zie je veel te veel retrospectieve mode. Onder invloed van Prada is alles supersimpel. Komt er nog eens bij dat al die V-halsjes en simpele jassen met een drieknoopssluiting gretig door de massa-industrie nagemaakt worden. Daarom wil ik bewust een andere richting uit. Terug meer uitbundigheid, kleuren, motieven.?

Dat hij zijn woord hard maakt, is vooral te zien in zijn collectie voor zomer ’98, die hij Aristocrat Deluxe doopte. Banaal kan je de kleren daaruit niet noemen : luxueuze zijden hemden en oogverblindende bloemenprints in knallende pasteltinten, gedragen door adellijke wijsneuzen.

De reclamecampagne die tot eind deze zomer liep, had een boodschap. ?Ik was die hele modellencultus hartgrondig beu?, verduidelijkt hij. ?Daarom namen we gewoon een foto vanop de catwalk en maakten er een simpele lijntekening van.? Weliswaar in de stijl van de Yellow Submarine-film van The Beatles ; het moet tenslotte stijlvol en Engels blijven.

Het enige onderdeel van zijn concern dat zijn handgeschreven logo niet draagt, is de R. Newbold-lijn. Deze collectie loopt nog steeds onder dezelfde naam als de fabriek die indertijd zijn mannenhemden maakte. Zes jaar geleden ging het bedrijf over kop en Paul Smith kocht het op.

?R. Newbold is ons letterlijk in de schoot geworpen. Eerlijk gezegd hadden we er toen niet zo’n zin in. We hadden werk genoeg met de rest van de bijlijnen. But it was so sad. Al die ervaring die verloren ging. Toen we hun archieven indoken, ontdekten we de meest fascinerende dingen. Patronen, prototypes van stukken die ze al van voor de oorlog produceerden. Al die zaken zitten nu nog steeds in de huidige R. Newbold verwerkt. Elk stuk eruit is gebaseerd op utility wear, maar dan in heel nieuwe stoffen uitgevoerd.? Het is zijn meest wisselvallig project ; sommige seizoenen is het hele verhaal erachter boeiender dan de kledingstukken zelf. De andere helft van de tijd mag het gerust wedijveren met alle Carhartts van de wereld. In de R. Newbold-winkel kan Smith zich uitleven, en niet alleen met jassen en broeken in de rekken te schikken.

?In de kelderverdieping organiseren we regelmatig tentoonstellingen van jonge Londenaars. In de lente nog hadden we het Tomato-collectief. De shop zat vol skateboarders en goatees.? Hij licht helemaal op als hij het vertelt. ?Eigenlijk zouden we er nog meer moeten doen. Het is leuk dat al dat jong volk over de vloer blijft komen. I’m old, you know. Ik ben blij als een tiener als ik hoor dat de Chemical Brothers of Kula Shaker bij mij winkelen. Hun muziek vind ik fantastisch.? Paul Smith volgt alles wat beweegt, leeft en ademt op de voet.

Interieur, kunst, fotografie, architectuur. Hij zou een tijdschrift moeten beginnen, suggereren we. ?Zwijg stil?, roept hij. ? Dylan Jones en Nick Logan ( The Face– en Arena-bonzen, red.) zeuren me al jaren de oren van het hoofd om er eentje op te zetten. Maar ik vrees dat ik nu wel echt volgeboekt ben !? Begin dit jaar kon hij het toch niet laten. Als gastredacteur overzag hij het design-magazine Blueprint ; de volledige inhoud werd aan één hamvraag gewijd : What is sexy ? Sindsdien weten we wat Paul Smith opwindend vindt. Een beetje te voor de hand liggende dingen : een zijden kimono, linnen lakens. Maar ook : lichtjes dronken worden in een vliegtuig en Israëlische vrouwen in een legeruniform.

De Engelsman heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij evenveel voldoening krijgt van handeldrijven als van het loutere ontwerpen. ?De zakelijke kant van mode vind ik geen last,? klinkt het, ?alles wat ermee te maken heeft : de verkoop, de service, de winkels…? Vindt hij zichzelf een goede baas ? ?Dat moet je misschien aan m’n personeel vragen. Ik weet het niet… Soms vind ik mezelf te zwak, niet standvastig genoeg. Ik wil altijd dat mensen me graag hebben. Het gaat al beter de laatste tijd, dat wel.? Gedecideerd : ?Ik maak wel nooit ruzie. Ik zweer het je. Elk meningsverschil dat ik in mijn leven had, heb ik kunnen uitpraten. Ik probeer altijd de twee kanten van een probleem te zien. Zo kom je er ook uit, sneller zelfs.?

Het Victoria & Albert Museum in Londen heeft een vroege outfit van hem in hun permanente kostuumcollectie opgenomen : een klassiek kostuum gecombineerd met tennisschoenen. True Brit is een regelrechte hommage. Japanse modefreaks lopen hem met een boekje achterna voor een handtekening. Zijn verkoopcijfers blijven stijgen. Maar wil Paul Smith herinnerd worden als een groots merk, een Fred Perry of een Levi’s zeg maar, of als een baanbrekend ontwerper, à la Gaultier of Yamamoto ? Voor het eerst tijdens het gesprek valt een korte stilte. ?Dat is inderdaad iets wat me al een hele tijd bezighoudt?, antwoordt hij glimlachend. ?Het klopt dat je mijn naam zelden of nooit ziet als magazines of boeken een opsomming geven van de grote ontwerpers van onze tijd. Ze weten niet hoe ze mij moeten labelen. Waarschijnlijk omdat ik vooral mannenmode heb gebracht. Als ik mijn trots en ego laat spreken, beschouw ik mezelf toch wel als een designer. Aan de andere kant was ik misschien liever de geschiedenis ingegaan als de architect van een adembenemend mooi gebouw of de bedenker van een supersonische fotocamera. Eén product in plaats van heel veel kleren.?

Plots werden mijn kleren als yuppie-wear bestempeld. Ik schrok me een ongeluk.

James Dean Bradfield van The Manic Street Preachers : Classic with a twist.

De R. Newbold-collectie : Elk stuk is gebaseerd op utility wear, maar dan in heel nieuwe stoffen uitgevoerd.

De jongens van Supergrass in Paul Smith : Het is leuk dat dat jong volk over de vloer blijft komen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content