Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

De Deep South, de trechtervormige punt van Zuid-Amerika beneden de Rio Negro, is een morsig groot stuk land meteen overweldigende natuur. De mens is er maar spaarzaam aanwezig, en daardoor solidair.

TEKST EN FOTO’S : PIERRE DARGE

Misschien had ik niet naar Ushuaia moeten komen. Het kleine, intieme nest waarover ik zoveel gelezen heb, bestaat niet meer. Sinds de Argentijnse regering in 1972 een programma startte om de meest zuidelijke stad ter wereld nieuw leven in te blazen, is het aantal inwoners van 7000 naar 41.000 geklommen. Maar het leven zelf lijkt wel weggerend. In het centrum, vier parallelle straten langs de zee, verdeeld over veertien blokken, staan kleurrijke winkelpanden, maar die ogen leeg, als in een filmdecor waaruit de figuranten zijn weggevlucht. De meeste bewoners blijven ook maar kort. Ze bouwen huizen op boomstammen zodat ze later kunnen worden weggerold, strijken de vette premies op, en trekken na drie jaar weer weg. Hun afgedankte koelkast, auto en ledikant worden op het gazon gedeponeerd.

Het regent zachtjes in Ushuaia, de wolken hangen laag en alle regenpijpen lekken. Het regenwater stroomt ongehinderd door de onverharde straten de berg af, de rotsachtige eilanden ogen mosgeel, de zee ziet bijna zwart. Het is hoogzomer in Vuurland, maar kil. Het stoomtreintje dat ik in de buurt neem, bolt over rails die ooit door de gevangenen uit het strafkamp werden aangelegd. Alleen de beverdammen in het bos en de desolaatheid van het Beagle-kanaal zijn echt. De indiaanse stammen die hier eeuwenlang rondzwierven, kwamen in 1521 voor het eerst in contact met blanken. Vier eeuwen later zijn zelfs de laatsten van de Yahgan van de kaart geveegd, maar niet nadat de Engelse predikant Thomas Bridges vlak voor zijn dood in 1892 een encyclopedie van hun taal had weten te voltooien. Het origineel bevindt zich in het Londense British Museum. Er staan meer dan 32.000 woorden en uitdrukkingen in. Ze verraden het groot gevoel voor poëzie. Zo omschreef dit volk depressie als de periode waarin de krab zich van zijn schaal heeft ontdaan en geduldig wacht tot de nieuwe zich heeft gevormd.

Vandaag zit het kanaal in de greep van de mist, en er staat een forse wind. Wie een paar minuten op het dek staat om naar de rotsen te kijken die alleen door zeeleeuwen en pinguïns worden bewoond, haast zich snel terug binnen. De vochtige ontreddering maakt ’s avonds plaats voor warme menselijkheid als we met een gehuurde Opel Corsa noordwaarts over een brede strook bijeengeharkt grint bollen, het laatste eind van de Panamerican Highway. Even na het bord Buenos Aires 3015 km draai ik rechtsaf naar Las Cotorras, een restaurant waarachter een half dozijn blokhutten ligt, een mager bos en een snelstromende beek. Het lijkt Lapland wel, maar binnenin leeft een stukje Italiaanse traditie, en staan lange tafels voor de gasten gedekt. Uitbater Juan Carlos Lovece, bijgenaamd El Mono (de aap), loodst ons meteen naar de schuur, tot bij de drie opengehakte, gekruisigde lammeren die daar al vijf uur worden geroosterd. In de hoek staan grote steelpannen op het vuur met champignons en kip, waaraan voor het opdienen wat bier zal worden toegevoegd ons diner voor vanavond. Aan tafel wordt flink wat gedronken, steken de verhalen van immigranten en de nostalgie de kop op. Het hoogtepunt breekt aan als Juan Carlos met ceremoniële gebaren de pruttelende koffie opwaardeert tot een eigen brouwsel dat op een lange familietraditie mag terugblikken. Eerst strooit hij wat suiker op een gloeiende blok in het vuur, vervolgens laat hij de gesmolten suiker in de ketel druppelen en deponeert hij ook het hout in de koffie. Vervolgens wordt de schil van een in het vuur gelegde sinaasappel toegevoegd, en ook een scheut crème de cacao, wat tequila, whiskey, Pisco Control, cognac, caña en zestig jaar oude grappa, die door zijn grootvader persoonlijk werd gedistilleerd. De man met de apenkop glundert, en voegt ten slotte kaneel aan zijn creatie toe. Een ogenblik blijft het stil, en dan drinken we op de gezondheid en het welzijn van allen die ons lief zijn de zachtste koffie van het zuidelijk halfrond. Daarna zouden we het liefst opgerold in een deken bij het vuur ingedut zijn.

Pas na de landing in Rio Gallegos, waar de ijzige wind de opengeslagen portieren van de auto’s rukt en de wijdse schoonheid van het land zich openbaart, voelen we Patagonië voor het eerst. Oneindige vlakten met korte grassen, een staalblauwe hemel met een paar kleine wolkjes als accent, zeer zuiver, Provençaals licht dat warmgeel kleurt tegen de avond. De asfaltweg loopt keurig rechtdoor, maar met hier en daar een venijnige put. Volgens het roadbook moeten we westwaarts, bevindt het eerstvolgende leven zich 260 km verder, in een tankstation en een gelagzaal. Onderweg probeert de wind de auto uit het spoor te krijgen, maar de leegte werkt ook rustgevend. Om de zoveel tientallen kilometers verwijst een klein bordje naar een afgelegen, onzichtbare estancia. Aan het café staan pick-ups, binnenin zitten vrolijke, gezondheid uitstralende families. Kloeke maar sportieve mannen, sterke en toch elegante en fiere vrouwen, en opgewekte kinderen eten er broodjes met vlees en drinken sterke Argentijnse koffie. Als we de gelagzaal verlaten, voelen we ons in deze door de wind geteisterde vlakte helemaal thuis.

Dit is het Patagonië van de zoekers, van de met opzet verloren gelopen reizigers, van al diegenen die zo hun eigen reden hadden om uit de reguliere wereld weg te blijven en zich hier vastbijten in een nieuw leven. Een plek waar de meest vreemde creaturen neerstreken : revolutionairen, anarchisten, zieners en dromers. En Robert Leroy Parker natuurlijk, die op zijn achttiende tot het besluit was gekomen dat het recht het voorrecht van een handvol mensen was, zoals spoorwegeigenaars en bankiers, en daar op zijn eigen manier een mouw aan wilde passen. Op een dag in juni 1884 vertelde hij zijn moeder dat hij in een mijn ging werken. Maar kort daarop dook hij onder de naam Butch Cassidy weer op. Met zijn Wild Bunch plunderde hij banken en organiseerde hij hold-ups om arme lui geld toe te schuiven en weduwen in bescherming te nemen. Volgens de overlevering doodde Cassidy zelf nooit één man, en dat was alleen mogelijk omdat hij altijd over de snelste volbloeden beschikte. Maar het westen raakte beter en meer georganiseerd, de wijdse vlakten volgebouwd. De tijd van gaan was gekomen. In de herfst van 1901 ontmoette Cassidy in New York de Sundance Kid en diens vriendin Etta Place. De heren kochten voor het meisje een gouden uurwerk bij Tiffany’s, stapten aan dek van de Soldier Prince, en zeilden naar Buenos Aires, waar ze een flinke lap grond kochten en een nieuw leven begonnen. Gedurende vijf jaar bleef dit ménage à trois in Cholila, waar ze een stenen huis en een winkel bouwden. Maar toen ze geld nodig hadden, begon het te knagen : in 1905 gingen ze weer op pad en overvielen ze een bank in Santa Cruz, en nog één, en nog één. Twee jaar later verkochten ze hun eigendommen en vluchtten ze in de richting van de Andes, waar het verhaal zich opsplitst in gissingen en speculaties. Butch Cassidy dook overal en nergens op. Boeken zijn volgeschreven over zijn andere levens, en de talrijke plaatsen en manieren waarop hij om het leven werd gebracht.

Tegen de avond bereiken we El Calafate tegen een decor van de onwaarschijnlijk spitse, besneeuwde toppen van de Andes. ’s Anderendaags vervolgen we onze weg in een witte Peugeot 504, een wagen waarmee we zovele avonturen hebben beleefd. Het is koud en vroeg als we de zandweg naar de Andes inslaan. Boven de 80 km per uur zeilt de auto zo van de weg af. Maar de beloning is groots : na 60 km, kort na de ingang van het nationaal park, vangen we in de verte een streep verblindend wit licht op die op het Lago Argentino drijft. In een overdekte rubberboot leggen we het laatste deel van het traject af naar de Perito Moreno-gletsjer. Argentijnen hadden ons van een wereldwonder gesproken, en dat hadden we natuurlijk niet geloofd. Nu worden we stil als het bootje in het melkwitte water op de zestig meter hoge, door de elementen gegeselde muur van ijs afvaart. Een verzameling van samengedrukte, puntige sneeuwtoppen. Tussen de ruw ineengebokste wanden is ruimte genoeg om hele voetbalvelden te laten verdwijnen, hier en daar verlicht een blauwig schijnsel de spleten.

Via de rotsvlakte die het natuurwonder omkneld houdt, gaan we aan land, en we laten ons door de gids crampons onder de schoenen binden. De wandeling op de eerste hellingen van de 35 km lange en 5 km brede gletsjer is een openbaring. Al snel zijn we alleen maar door ijs omringd, en we wachten op gezette tijden om van de stilte te profiteren. Nu en dan kraakt in de verte een doffe slag die we eerder al in Groenland hebben gehoord : het lawaai van zich losscheurende ijsstukken die in het meer een eigen weg zoeken. Tussen de twee gletsjertongen hoopt het ijs zich op tegen het land aan de overzijde, en daardoor houdt het het water van de rivier op. Om de vier jaar, als de druk te groot wordt, bezwijkt de ijsmuur die als een dam fungeert, een verschijnsel dat tot in Calafate, 80 km verder, te horen is. We willen graag nog wat blijven, maar die tijd is ons niet gegund : 30 km verder hebben we een afspraak voor de lunch bij Sandra Balfour.

Met vuile handen en bestofte knieën komen we op de Hosteria Alta Vista aan : de rechtervoorband waarop elke tekening sinds lang verdwenen was, heeft de helse rit naar ’s werelds meest zuidelijk gelegen Relais & Châteaux niet overleefd. Maar in dit soort contreien worden de oude instincten weer wakker : in zes minuten wisselen we het wiel en stormen we in een wolk van stof de laan naar het knusse buitenhuis op. Het wat rudimentaire uitzicht van de hostellerie, waar rozen en gladiolen in bloei staan, laat weinig vermoeden van de gesofisticeerde eenvoud van het interieur, crèmekleurige muren met houten, antieke meubeltjes, groene stoelen en een houten vloer. De muren zijn bezet met gekleurde tekeningen van planten, ingelijst in kaders met een gouden biesje.

?Ik hou van de natuur, van de vrede en van de eenzaamheid ook”, zegt de dochter van een Schotse vader en een Duits-Spaanse moeder. ? I can live with myself, ik wil alleen naar de mensen gaan als ik daar behoefte aan heb niet omgekeerd. Ik ben op een boerderij opgegroeid, 500 km van Buenos Aires, 11 km van de naaste buren, zonder telefoon en zonder televisie, en dat laat sporen na. Vroeg of laat zoek je die afgelegen geborgenheid terug op. Toen ik hier vorig jaar als gerante neerstreek na een welgevulde carrière in het toerisme, beschouwde ik dat als een voorrecht. Op mijn 39ste leek een vaste stek een logisch vervolg op al mijn gereis. Tijdens het seizoen, van half oktober tot half april, werk ik keihard, want ook de techniek eist veel aandacht. We beschikken over drie generatoren en drie waterpompen die perfect onderhouden moeten worden omdat slordigheden in het gebruik hier zwaar worden afgestraft. Na het seizoen blijf ik nog een maandje opruimen, en dan vertrek ik naar Schotland of Italië.”

Het hotel telt zes kamers, elk met een eigen kleur, en één suite. Eenvoudig gemeubileerd, huiselijk zoals het fraaie salon waar we het aperitief nemen. De hostellerie is een hobby van een baron die op een zestig hectare groot stuk land 40.000 schapen heeft.

?De dienstverlening staat in het teken van de vijf c’s,” zegt Sandra, ? charm, calm, cuisine, courtesy and character. Het bezoek dat zich hier nestelt, neemt de tijd om van de tijd te genieten, te wandelen of paard te rijden. Gasten komen zowel uit Argentinië als uit Duitsland, Italië of Spanje en vinden de eerste dag alles een beetje vanzelfsprekend. De tweede dag maakt dat gevoel plaats voor een zekere verwondering. Na drie dagen slaat dat vaak om in bewondering, omdat de fax en de telefoon en de hele organisatie het aan het eind van de wereld feilloos blijken te doen.”

We eten preitaart, filet mignon met bacon en geraspte wortelen, en een peer in rode wijn. Voor de koffie verhuizen we naar het salon, waar de tijd stilstaat. We bladeren in een drie maand oude Newyorker die door één van de vorige gasten is achtergelaten, en moeten beloven terug te komen. In een ander leven en in God weet welk gezelschap.

We verlaten Alta Vista in high spirits, maar niet voor lang : op de grintweg naar het vliegveld gaat ook de rechterachterband voor de bijl. In Patagonië hoeven twee lekke banden in een paar uur nog geen ramp te zijn. We parkeren de wagen aan de kant van de weg, laden de bagage uit, sluiten de Peugeot af, en stappen over in de eerstvolgende langskomende auto. Twintig minuten later vliegen we oostwaarts naar Los Gallegos ; bij het invallen van de nacht landen we in Buenos Aires.

Wie wat van de spirit en de verknochtheid van de Argentijnen aan hun wijdse land wil begrijpen, moet naar een estancia. Bij Guillermo en Martha Staudt bijvoorbeeld, die 168 km benoorden de hoofdstad op 2200 hectare een veebedrijf runnen en daar op gezette tijden ook betalende gasten ontvangen.

?Tot in 1885 was hier niets”, zegt de gastvrouw, het haar in een onberispelijke permanent, de vervlogen schoonheid nog op het gezicht. ?Dat jaar werd het probleem met de indianen opgelost, een ommekeer die in de geschiedenisboeken als la pacificacion is omschreven. De estancia zelf is er pas met de eeuwwisseling gekomen, toen tuinarchitect Charles Thais begon met de aanplanting van bomen.” We staan voor het witte hoofdgebouw met de Dorische zuilen waarachter de zon al laag hangt. ?Vergeet niet dat het woord pampa van indiaanse oorsprong is en niets betekent, de perfecte omschrijving voor de vlakte zoals die er toen uitzag, met alleen wat schaarse ombu-bomen. Mijn schoonvader kocht het landgoed in 1938, liet het huis naar eigen smaak verbouwen, maar bleef van de buitenmuren af. Onder zijn leiding werden 20 km door bomen beschaduwde paden aangelegd, zodat wandelaar en ruiter nooit door de brandende zon gehinderd worden.”

De Staudts houden 1800 stuks vee, verbouwen maïs en zonnebloemen, en fokken ook nog 200 polopaarden die klein en taai ogen.

?Een grootoom van mijn man had drie passies. Hij verzamelde azulejo’s, liet de door indianen in hout gesculpteerde deurkaders uit de leegstaande jezuïetenkerken uitbreken en hierheen brengen, en was dol op pre-Columbiaanse kunst.” De oudere dame trekt een kast open als om haar woorden kracht bij te zetten. Er rust een zilveren masker in, aardewerk, en een merkwaardig doodshoofd uit één stuk bergkristal, één van de drie die in de hele wereld bekend zijn. Ze werden in 1924 in Brits Honduras ontdekt, en door sommige wetenschappers werd geopperd dat ze weleens uit Atlantis konden komen. Als we van onze verbazing bekomen zijn, worden we voorgesteld aan Carlos Reutemann, vice-wereldkampioen formule 1, nu senator en tot voor twee jaar gouverneur van de provincie Santa Cruz. In de tuin, waar we het diner gebruiken, vervoegt de gastheer met de indrukwekkende bakkebaarden ons. Hij is een groot jager, en loopt in traditionele klederdracht.

?Ik ga nauwelijks naar de stad”, zegt hij. ?De pampa is mijn leven, ik heb het hier geheel naar mijn zin. Het kan hier ’s winters behoorlijk fris zijn, maar gemiddeld kennen we maar 21 nachten per jaar met nachtvorst. En van zodra de zon opkomt, zit het weer goed.”

We willen meer weten over Im Poncho auf die Pirsch, een boek dat hij schreef over de jacht en dat bekroond werd. ?Toen het wat te technisch dreigde te worden, maakte ik er een roman van, waardoor het een stuk leesbaarder werd. In wezen gaat het over het jachtgevoel, en over het feit dat onze voorouders niet zeer omzichtig met de wildstand omsprongen. Ooit draafden één miljoen herten over de pampa’s, nu blijven er welgeteld 14 stuks van over, zeer beschermd natuurlijk. Als ik dan bedenk dat mijn vader, die de grootste exporteur van leder van het land was, ooit in één jaar tijd de huid van 60.000 dieren liet verschepen, krijg ik het even moeilijk. Maar laten we over mijn vrouw praten. Ze is een befaamde hortologe, en brengt ’s winters elke week een paar dagen in de hoofdstad door.”

?Ik vind het leven op de pampa buitengewoon intens, maar ik kan niet zonder Buenos Aires. Omdat het zo’n levendige stad is”, valt zij in. ?Alle grote Europese artiesten treden er op. Als kind zag ik er Anna Pavlova dansen, hoorde er Maria Callas zingen en Lily Pons. Het publiek van het Colon-theater wordt zeer gevreesd : het bestaat uit sceptische kenners. Maar de stad is meeslepend mooi en gevarieerd, de kinderen van vertrekkende diplomaten huilen dagenlang, en komen nooit over hun verdriet heen.” En dan opkijkend, met fiere, vlammende ogen : ?Wie Buenos Aires beu is, meneer, is het leven beu.”

Oog in oog met een wereldwonder : de 60 m hoge Perito Moreno- gletsjer.

Met de klok mee : melkwit water, grootse rust : het Lago Argentino ; bewoners van het Beagle-kanaal ; grillig landschap rond El Calafate ; wandeling op de gletsjerrug ; mosgeel, verlaten Vuurland.

’s Werelds meest zuidelijke Relais et Château : Hosteria Alta Vista (boven). Guillermo (in nationale klederdracht) en Martha Staudt : De pampa is ons leven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content