Begin dit jaar opende ‘le couturier de ces dames’ een salon in de chique Triangle d’or. Met zijn aanstekelijk enthousiasme maakt hij ons wegwijs in ‘zijn’ Parijs en meteen ook in zijn levensstijl.

Ik ontwerp kleren voor vrouwen die zo rijk zijn dat ze het niet hoeven te tonen.” Uit de mond van ieder ander zou het pretentieus klinken, maar niet uit die van Gerald Watelet. Veertig is hij intussen, maar hij heeft nog altijd iets branieachtigs ; zou er in zijn elegante olijfkleurige pak en roze hemd als een dandy uitzien, ware er niet die ironische oogopslag onder dat peentjeshaar. “Je kunt er niet kwaad op zijn”, ik hoor het zijn marraine al zeggen. Van marraine erfde Gerald niet alleen de opvallende zegelring aan zijn rechterringvinger, maar ook haar ideeën over elegantie en stijl. Dat schoonheid vergankelijk is, maar allure niet. Dat je beter om de vijf jaar een dure hoed koopt en er op tijd en stond een nieuwe applicatie op laat zetten dan dat je elk jaar een nieuwe fluthoed aanschaft. Toen ze hoogbejaard was, weigerde marraine haar leven met chemotherapie te rekken omdat ze per se elke week naar de kapper wilde. Haar kleinzoon is minstens even eigenzinnig.

Meer Rolls dan Jaguar

“U hoort nog van mij”, voorspelde hij, toen hij in 1996 de boeken van zijn Brussels couturehuis neerlegde. Watelet hield woord. In ’98 lanceerde hij zijn Almost Couture-lijn, maar voor trouwe klanten bleef hij op bestelling couture maken. Tot die klanten behoorden de koninklijke families van België en Luxemburg. Vorig jaar kreeg hij de onderscheiding van Officier in de Orde van Leopold II uitgereikt. Haute couture is zijn ware passie : “Het ambachtelijke aspect ervan boeit mij enorm. Je kunt haute couture vergelijken met een Rolls-Royce. Dat is ook een van de redenen waarom ik in januari naar Parijs gekomen ben. Niet dat er in België geen mensen zijn die zich een Rolls kunnen veroorloven. Integendeel zelfs. Maar ze rijden liever met een Jaguar of een Mercedes, dat is sociaal acceptabel. Met haute couture is het net zo. Zeker in Vlaanderen zijn er genoeg vrouwen die er de middelen voor hebben. Maar ze zien haute couture puur als een spektakel. Niet voor hen dus. De vrouwen die voorbestemd waren om bij mijn Maison terecht te komen, zijn gekomen. Diegenen die niet gekomen zijn, zouden wel nooit komen. En buitenlandse haute-coutureklanten komen niet naar Brussel, maar wél naar Parijs. Ze logeren in een grand palace, gaan naar het theater en chic uit eten. Meteen een mooie gelegenheid om zich ’te kleden’ en hun juwelen boven te halen. In België gebeurt dat nog nauwelijks, toch niet op dat niveau. Nee, om te doen wat ik wilde doen, moest ik wel naar Parijs komen, het was de juiste beslissing.”

De erfenis van Philippe Venet

Op het nummer 62 van de Rue François I zit Watelet ook op het juiste adres, pal in het midden van de Triangle d’or tussen de Avenue Montaigne en Avenue George V en omringd door klinkende namen als Balenciaga, Dior, Céline en Givenchy. Het pand heeft geschiedenis : vroeger behoorde het aan de eerbiedwaardige couturier Philippe Venet, misschien nog het best bekend van de oranje mantel die hij bij het huis Givenchy ontwierp voor Audrey Hepburn in Breakfast at Tiffany’s. Watelet heeft een band met Venet : “Hij was het die mij de techniek van het werken met double face-stoffen leerde. Toen hij zich terugtrok uit de couture heb ik een deel van zijn personeel overgenomen.” Het toeval speelde ook een grote rol. “Op een woensdag in november 2002 had ik voor mezelf uitgemaakt dat ik het in Parijs wou proberen. Tien minuten later liep ik voorbij dit huis en zag dat er op de eerste verdieping geen licht brandde. De volgende morgen wist ik dat het inderdaad vrij was en een uur later heb ik toegezegd om het te huren. Op 3 januari 2003 zijn de verbouwingswerken begonnen en op 21 januari hebben we hier voor het eerst gedefileerd. Zo’n grote beslissingen moet je impulsief nemen, anders neem je ze helemaal niet. Als je je begint af te vragen of het wel het juiste moment is, of de economische toestand het wel toelaat, vind je altijd wel een reden om het niet te doen. Ik heb de sprong in het ijle gewaagd, ook al omdat ik voelde dat ik er klaar voor was.”

Niet voor heel jongevrouwen

Het appartement op de eerste verdieping van 62, Rue François I ziet er helemaal uit zoals een leek zich een haute-couturesalon voorstelt. Sober, intiem, in gedempte kleuren geschilderd. Aan rekken de pas geshowde wintercollectie. “Geen themacollectie, du Watelet pur et dur. Vrouwe-lijk, elegant en comfortabel zijn de trefwoorden. Veel jurken en broeken, lange jassen. In chocolade, grijs en zwart, aangevuld met toetsen beige, oranje en roze. Avondjurken in dezelfde kleuren, maar andere materialen. Ik ontwerp niet voor heel jonge vrouwen, daarvoor is de markt oververzadigd. En het werkt : de dag na het eerste défilé van deze collectie had ik al zestig stuks verkocht. Aan twee klanten. Eén ervan is een New Yorkse zakenvrouw die elke morgen om vijf uur opstaat, om halfzeven in de gymzaal is en om acht uur aan haar bureau. Onberispelijk, in een haute-couturemantelpak. Als Amerikaanse vrouwen chic zijn, zijn ze héél chic. Zoals Babe Paley destijds. Met bijpassende schoenen, accessoires en juwelen. Mensen denken vaak dat haute couture bestemd is voor vrouwen die niets uitvoeren. Het tegendeel is waar. Bijna altijd zijn het vrouwen die geen tijd hebben om te winkelen. Ze bestellen hun garderobe in één keer, met alles erop en eraan. Daarvoor ‘doen’ ze Parijs. Dan worden meteen de afspraken voor de pasbeurten gemaakt. Eind oktober trek ik naar New York. En vanmorgen belde er een klant uit Madrid. Ook zij komt graag naar Parijs. En ik zorg ervoor dat ze goed ontvangen wordt. Met een klein maar bijzonder mooi boeketje, bijvoorbeeld. Ook vrouwen die alles kunnen kopen wat hun hart begeert zijn gevoelig voor zulke kleine attenties. En voor een vlekkeloze service uiteraard. Een rok in plaats van een broek, twee identieke blouses bij een tailleur, alles moet kunnen. Dat is het wat haute couture zo bijzonder maakt.”

Met twee voeten op de grond

Of hij altijd al een speciale binding met Parijs had, wil ik weten. We zijn intussen voor de lunch naar Ladurée in de Rue Royale getrokken, een nostalgische tearoom/restaurant met een interieur als een antieke muziekdoos. Watelet is hier kind aan huis, de dienster in haar lange zwarte rok weet precies waarmee ze hem kan verleiden : een stevige tonijnsteak op een bedje van kort gestoofde groenten, begeleid door een frisse Sancerre. “Dat is één van de dingen die ik zo apprecieer aan Parijs : de mensen eten niet zo maar snelsnel een broodje aan hun bureau, maar trekken echt tijd uit voor een plat du jour met een glas wijn in een leuke bistro. Ze ontmoeten er vrienden, verzetten hun zinnen en werken daarna gewoon wat langer door. Ik vind dat een heel prettige gewoonte.”

Watelet was veertien toen hij voor het eerst naar Parijs kwam. “Een regelrechte openbaring was het. Die grandeur, die savoir-vivre… Ik ben in Namen geboren en voor een Waal is Frankrijk toch een beetje het moederland. De geschiedenis, de literatuur die je leert op school, alles is op het zuiden gericht. Als kleine jongen al was ik gefascineerd door het theater en de Franse cinema. Mijn smaak is heel Latijns, ik heb dan ook geen enkele moeite om mij hier aan te passen. Parijs is mijn tweede thuis. Maar tegelijk ben ik ook een echte Belg : relaxed, twee voeten op de grond. De Fransen zijn meer tralala, meer m’as tu vu. Wat mij amuseert, maar ik ben er niet van onder de indruk. Dat brengt de Fransen enigszins uit hun evenwicht : het is een oude natie en ze beelden zich graag in dat ze het monopolie hebben op alles wat het leven mooi maakt. Gedeeltelijk is dat ook waar natuurlijk, zeker op het gebied van de mode. Als buitenlander waag je je dan ook op gevaarlijk terrein : je moet een zekere nederigheid tonen, maar toch niet op je kop laten zitten. Ik los dat op door in mijn werk te tonen wie ik ben. Ik speel niet het spel van het Parijse snobisme, ik blijf gewoon wie ik ben.”

Of hij zich geaccepteerd voelt door de Parijse couturiers, wil ik weten. “Min of meer. Er is altijd dat fijne lachje : ‘Ah, vous êtes Belge’. Het is sterker dan henzelf. Mais je m’en fiche. Misschien is wat op het eerste gezicht een meerderwaardigheidscomplex lijkt in werkelijkheid wel een minderwaardigheidscomplex. Altijd maar willen bewijzen waarin je allemaal goed bent. Maar door de mondialisering worden de monopolies op heel veel gebieden alsmaar diffuser. Misschien hebben de Fransen wel gelijk als ze hun savoir-faire proberen te beschermen. Als ik destijds voor mijn Maison in Brussel personeel ben gaan zoeken bij Yves Saint Laurent, dan is dat omdat het in België niet te vinden is. En ook hier in Frankrijk moet men oppassen dat die oude ambachten niet verloren gaan. De mentaliteit van de arbeiders is hier trouwens helemaal anders. Ze staan veel meer op hun strepen. En het gewicht van de Franse administratie is loodzwaar. Dat gaat goed samen met de tralala (lacht). Wat een Belg in een kwartier gezegd krijgt, daar doet een Parisien een uur over, met mooie, ingewikkelde zinswendingen.”

Kijken is leuker dan bezitten

Na de lunch lopen we samen langs bij Le rideau de Paris in de Rue du Bac, specialist in handgeborduurd linnen en doorstikte Provençaalse spreien. “Naast mode zijn binnenhuisinrichting en tuinieren mijn grote passie. Ik ben ook een groot liefhebber van antiek en brocante, maar ik snuister meer dan ik koop. Pour faire plaisir à l’oeil. Ik heb geen grote behoefte om dingen te bezitten. Kijken is ook leuk. Antiek is hier trouwens duurder dan in Brussel of Antwerpen. En als ik dan bij een brocanteur op de Rive Gauche voor vijf euro iets opduikel dat mij echt aanstaat, dan doet mij dat evenveel plezier als een echt duur stuk bij een antiquair, mocht ik dat al kunnen betalen. Parijs is dan ook een echte flaneerstad, ik leg hier kilometers te voet af, wat ik in Brussel nooit doe. Er valt altijd wel iets te ontdekken. In het 16de arrondissement bijvoorbeeld, zijn er van die smalle, doodlopende kasseistraatjes, waar je je nooit in het centrum van een wereldstad zou wanen. Saint-Germain is nog altijd vol charme. Naast de boetieks heb je er de bakker, de slager en een echte, ouderwetse kruidenier. En in elke straat drie cafés, natuurlijk. Wat mij ook geweldig aanstaat, is het terrasleven het jaar rond. Zelfs in de winter zit iedereen bij het minste sprankeltje zon op een terras ; er wordt hier veel meer buiten geleefd dan in België. En dan is er nog het overweldigende cultuuraanbod. Helaas kan ik niet zo vaak naar het theater gaan als ik zou willen, dat is het nadeel van tussen twee steden te pendelen. Tentoonstellingen dan. Naast de grote kleppers als het Louvre, le Musée d’Orsay en het Centre Pompidou heb je hier nog een resem kleinere, wat obscure museums waar je soms echte ontdekkingen doet. Het Musée de la Chasse et de la Nature, bijvoorbeeld, waar op dit moment een overzicht van het werk van Janine Janet loopt die decors ontwierp voor de Ballets Russes en hele mises-en-scène creëerde voor de etalages van grote couturiers als Balmain, Balenciaga en Ricci. Jean Cocteau was een groot bewonderaar van haar en ik ook.”

Geen mannequins in het restaurant

Op culinair gebied is Watelet een man van traditie. “Ik ben een heel trouwe klant, ik verander niet gemakkelijk mijn gewoonten. En ik heb een bloedhekel aan zogezegd hippe eettenten, waar het eten meestal slecht is en je bediend wordt door een pseudo-Elle McPherson die geen bord kan vasthouden. Ik hoef geen mannequins in een restaurant, die zie ik toch al de hele tijd. En niet te veel flauwekul op mijn bord, de nouvelle cuisine is totaal aan mij voorbijgegaan. Als ik foie gras bestel, dan hoeft daar geen bazar rond te liggen, dat leidt toch maar af van de smaak. Eén van mijn favorieten is Chez André, in de rue Marbeuf. Je eet er simpel en lekker, maar ik ga eerlijk gezegd vooral voor de diensters. Er is daar een gemoedelijke blonde die ik heel sympathiek vind. Mijn vaste stek is het tafeltje naast de bar, daar kan ik met haar en de barman kletsen en commentaar geven op de andere klanten. Een echte klassieker is Le Voltaire. Chic en tegelijk heel gewoon. Ik vind het helemaal niet erg om alleen uit eten te gaan. Ik observeer graag en omdat ik gemakkelijk met iedereen aan de praat raak, ben ik nooit lang alleen.”

Liefst drie dezelfde broeken

Voor shoppingadressen ben je bij Watelet helaas aan het verkeerde adres. “Winkelen ? Ik mag er niet aan denken. Bij het begin van het seizoen koop ik twee, drie pakken. Het derde passen is er al te veel aan. En als ik een hemd zie dat mij aanstaat, koop ik er meteen vier stuks van. Ik ben graag goed gekleed, maar ik wil daar niet te veel over piekeren. Volgens mij zouden vrouwen kleren moeten kopen zoals mannen. Deze broek zit mij als gegoten ? Bon, ik neem er drie identieke. Deze chemisier past er goed bij ? Ik neem er vier, in verschillende kleuren. Je bent niet per se mooier als je vaak van kleren verandert. De grote iconen van de mode, de hertogin van Windsor, Grace van Monaco, Audrey Hepburn, Jacqueline Kennedy, hadden eigenlijk altijd hetzelfde aan. Altijd simpel, altijd ‘proper’. Het moet meteen kloppen. Als mode gecompliceerd wordt, als je er moet over nadenken, dan is het geen luxe meer. Le vrai luxe, c’est se faire plaisir. En Parijs is een stad waar dat heel goed lukt. n

Linda Asselbergs I Foto’s: Michel Vaerewijck

Haute-coutureklanten zijn bijna altijd vrouwen die geen tijd hebben om te winkelen.

Saint-Germain is nog altijd vol charme. Naast de boetieks heb je de bakker, de slager en een echte ouderwetse kruidenier.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content