Over bloedbanden en taaie clichés

Je krijgt ze niet zelf te kiezen. Maar je hangt er wel levenslang aan vast, want niets zo sterk als bloedbanden. Familie : nu eens zegen, dan weer gesel. Maar bovenal onmisbaar. Zeven familieclichés doorgelicht.

1. Zo d’ouden zongen, zo piepen de jongen

“Dat is inderdaad in grote mate zo : de gezinssituatie heeft bijzonder veel invloed op de persoonlijkheid”, zegt psychotherapeut en docent aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen Claire Wiewauters. ” Een kind ontwikkelt zich vanaf het prille begin via en door zijn relaties met anderen. Het bouwt zijn individu uit, net dóór samen te leven. In die zin heeft de gezinssituatie dus een bijna rechtstreekse invloed op de persoonlijkheidsontwikkeling. ” Ook het hele verhaal van de geboortevolgorde eist daarin zijn aandeel : doorgaans heeft de oudste de meeste verantwoordelijkheidszin, is de middelste een kei in netwerken, en hopt de jongste, de bon-vivant, zorgeloos en bijzonder creatief door het leven.

Behalve de gezinssituatie schemeren uiteraard ook genetische factoren door. “Op basis van familieonderzoeken en tweelingstudies hebben we gezien dat veertig tot zestig procent van onze persoonlijkheidskenmerken genetisch bepaald is”, zegt geneticus aan de Universiteit Gent Bart Loeys. “Het is daarbij wel belangrijk te beseffen dat genen niet de informatie bevatten voor de uiteindelijke concrete gevoelens, gedachten of gedrag op zich. Wel voor de aanmaak van eiwitten die biologische systemen beïnvloeden. Je kunt het vergelijken met een computer : afhankelijk van de programma’s die erop terechtkomen (ervaringen, opvoeding, gezinssituatie, sociale contacten) zal zich een verschillend gedrag of persoonlijkheid ontwikkelen. Maar die erfelijke voorbeschikking kan natuurlijk wel verklaren dat een karakter of persoonlijkheidskenmerk meer voorkomt binnen één bepaalde familie.”

2. Eigen kind, schoon kind

“Let op met al te trotse ouders”, waarschuwt Bart Soenens, psycholoog aan de Universiteit Gent. Hij schreef een doctoraat over psychologische controle door ouders. ” Een té uitgesproken trots kan soms een té voorwaardelijke basis hebben : ‘Zolang je bent en doet wat wij willen dat jij bent en doet, dan zijn we trots en zien we je graag. ‘ En dat terwijl ouderlijke liefde als geen ander onvoorwaardelijk moet zijn : ‘Wat je ook doet, we blijven je graag zien. ‘ Vaak is dat helaas niet zo en oefenen ouders psychologische controle uit op het kind om het strak uitgestippelde parcours te volgen. Dat gebeurt heel subtiel en manipulatief, vaak door in te spelen op de schuld- en schaamtegevoelens van het kind. Iets wat het kind van zijn kant dan weer heel moeilijk kan doorprikken, want in de meeste gevallen zijn die ouders net bijzonder zorgzaam en schermen ze met het argument dat ze ‘alleen maar het beste met het kind voor hebben’.”

De tragiek van het verhaal is dat het vaak om een onomkeerbare dynamiek gaat die bovendien van generatie op generatie wordt doorgegeven. “Er zijn twee belangrijke oorzaken voor die psychologische controle. Ofwel schuilt ze in scheidingsangst bij de ouders waardoor ze het kind via schuldgevoelens aan het nest willen binden. Ofwel wortelt ze in een overdreven perfectionisme dat nauwelijks mislukkingen toelaat. Het opvallende is dat dat perfectionisme er vaak gekomen is via psychologische controle door hún ouders. Ze hebben zelf gevoeld dat ze de liefde van hun ouders moesten ‘verdienen’ en zo gedragen ze zich onbewust ook tegenover hun eigen kinderen.” Of er een halt aan toe te roepen is ? “Een goede partner kan al veel goedmaken en een en ander rechttrekken door net dat gevoel te geven van onvoorwaardelijke liefde. Al laten zo’n opvoeding en gezinssituatie wel altijd hun sporen na, vrees ik.”

3. Bloed trekt

En hevig. Kijk naar de eeuwigdurende zoektochten van kinderen naar hun biologische ouders, of naar de hardnekkige strijd die sommigen leveren om officieel erkend te worden door hun biologische vader. Wiewauters : “Ik krijg vaak een vraag als de volgende : ‘Mijn zoon was vier maanden toen zijn vader ons verliet. Hij weet niets beter dan dat mijn tweede man zijn vader is. Heeft het nog nut om hem te vertellen dat dat niet zo is ?’ Mijn antwoord : ‘Ja, natuurlijk heeft dat nut. ‘ Het gaat over de identiteit van een mens. Daarbij vind ik het wel geen goed idee om in zo’n context van ‘echte vader’ te spreken, dat is zo’n gevaarlijke term. Want wie is in zo’n situatie zijn echte vader ? ‘Biologische vader’ is dan beter en veiliger. Ik ben er voorstander van om een kind van bij het prille begin de waarheid te vertellen : wél op de manier die zijn of haar leeftijd toelaat. Ook al is het niet simpel en het vergt het heel wat tijd om die bloedband een plaats te geven in de nieuwe gezinssituatie : maak er hoe dan ook geen geheim van. Als iemand pas op zijn twintigste te horen krijgt dat zijn wortels elders liggen dan dat hij tot op dat moment dacht, dan riskeert die een gigantische identiteitscrisis. Een mens heeft bovendien recht op de waarheid.”

4. Elk huisje heeft zijn kruisje

De eerste zin van Leo Tolstoy’s Anna Karenina : “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” Kristien Hemmerechts dan weer in haar jongste boek Als een kinderhemd : “Ik ken niet één familie waar vrede heerst. Maar ik ken ook niet één familie waarvan de leden radicaal met elkaar gebroken hebben. Misschien is dat onbegonnen werk. Het kost meer energie om met je familie te breken dan haar met enige gelatenheid, al dan niet knarsetandend te ondergaan.” Niemand die het zal ontkennen : in elke familie schuurt wel een scharnier. Maar, zoals Hemmerechts schrijft : liever wat gewrichtspijn dan definitieve amputatie. ” Het is inderdaad zo goed als onmogelijk en bovendien niet aan te raden om met je familie te breken“, zegt Wiewauters. “Bloedbanden zijn niet door te knippen. Kijk, in je leven heb je twee soorten verwantschappen : existentiële en verworven verwantschappen. De tweede soort kun je gemakkelijk beëindigen, de eerste niet, want die zijn een fundament van je persoon. Je draagt je familie in je : als je die schrapt, dan amputeer je ook een stuk van jezelf. Al raad ik soms wel aan om een tijdelijke pauze in te lassen. Om toch even te breken met de familie, want soms is de situatie nu eenmaal ondraaglijk geworden. Maar na die pauze moet idealiter weer een toenadering komen. Als dat echt onmogelijk blijkt, dan moet met zorg een plaats gezocht worden voor de breuk en voor de ‘geschrapte’ familie. Je kunt het niet boudweg negeren : zoiets rispt vroeg of laat op.”

5. Zo ouder, zo partner ?

Zo vader, zo zoon. Zo moeder, zo dochter. Maar ook, als we de psychiater van John Cleese mogen geloven : zo ouder, zo partner. Het beruchte boek Hoe overleef ik mijn familie bundelt uren dialoog tussen John Cleese en psychiater Robin Skynner over de kracht en de invloed van familie op je persoonlijke leven.

Vrij opmerkelijk is het verhaal van Skynner over onbewuste aantrekkingskrachten en familieachtergronden. Hij verwijst naar een experiment waaruit bleek dat we aangetrokken worden tot mensen met eenzelfde vroegere gezinssituatie. En die achtergrond zou van onze gezichtsuitdrukking, houding en bewegingen af te lezen zijn.

Nogal een straffe bevinding : zelfs je partnerkeuze wordt gestuurd door je vroegere gezinssituatie. “Dat lijkt me niet zo onlogisch”, vindt Soenens. ” Uiteindelijk weten we al langer dat de boutade ‘opposites attract’ eigenlijk niet klopt. Integendeel : blijkt dat we net iemand verkiezen die vooral gelijkenissen vertoont en een soortgelijke familieachtergrond hoort daarbij. ” Wiewauters benadrukt dat de verschillen tussen partners toch ook gekoesterd moeten worden. “Je wordt dan wel aangetrokken door de gelijkenissen, het is belangrijk om de verschillen te onderkennen en die aan te grijpen als groeipunten voor jezelf en je relatie. Het is nodig om te evolueren van een symbiotische relatie naar een co-evolutie : om als koppel, maar ook als individu te evolueren, door en dankzij de relatie. Mensen die telkens na de verliefdheid afbreken, hoppen van de ene symbiose naar de andere, en weigeren de uitdaging aan te gaan die de verschillen opwerpen. Zonde.”

Hoe overleef ik mijn familie, John Cleese en Robin Skynner, ISBN 90 417 04833.

6. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd

Als gezinnen met vijf of meer kinderen vandaag de dag geen uitzondering zijn, dan ligt dat vooral aan dat nieuwe fenomeen waarvoor de maatschappij zich in allerijl aan het klaarstomen is : het (nieuw) samengestelde gezin. Geënt op welke basis ook – van het klassieke scheidingsverhaal tot co-ouderschap : nieuw samengestelde gezinnen staan voor een immense uitdaging, hoe groot de liefde en bereidwilligheid ook. De Gezinsbond Oost-Vlaanderen ontwikkelde een oefenschool, iets wat volgend jaar zowat overal in Vlaanderen aangeboden zou moeten worden. Jo Knockaert stelde de cursus samen en leidde de begeleiders op. “Het grootste verschil met een traditioneel kerngezin ligt al in de bestaansreden. Bij kerngezinnen zijn de kinderen vooral de motor, bij samengestelde gezinnen is de nieuwe partnerrelatie de bestaansreden en zijn de kinderen net vaak de splijtzwam. Twee gezinnen die opeens, zomaar, samen moeten leven, dat kán niet vanzelf gaan. Heel vaak zie je bijvoorbeeld dat kinderen zich blijven afzetten tegen de nieuwe partner. Niet omdat ze iets tegen die persoon hebben, maar wel uit loyaliteit voor de biologische ouder. Nog een typisch pijnpunt : hoe ver mag een nieuwe partner gaan in de opvoeding van het stiefkind ? Waar ligt trouwens de grens tussen opvoeden en afspraken maken ? Stuk voor stuk bijzonder lastige thema’s.”

Extra lastig en moeilijk ook omdat we geen voorbeeld hebben. “En we mogen zeker het kerngezin niet als voorbeeld nemen, ook niet als norm. Die neiging hebben we nochtans vaak. Een nieuw samengesteld gezin heeft een eigen dynamiek en ook een eigen rijkdom. Maar ja, het is zoeken en tasten omdat de huidige generatie nieuw samengestelde gezinnen zowat de pioniersgeneratie is : er is geen voorbeeld, geen model. Voor de volgende generatie zal het al makkelijker zijn.”

Bovendien, vult Wiewauters aan, hebben we geen taal voor die nieuwe gezinsvormen. “Stiefouders is een veel te beladen term. Te negatief. Te stigmatiserend. Mede-ouder misschien ? Maar wat dan met stiefkind ? Laten we daar eindelijk eens werk van maken, we lopen zo ver achter. En een passende taal zou al zoveel kunnen helpen. Het zou als werkinstrument kunnen dienen.”

www.gezinsbond.be

7. Achter elke succesvolle man staat een verbaasde schoonmoeder

Onlangs nog volgende Gentse vertaling gehoord voor ‘Is hier nog een stoel vrij voor mijn schoonmoeder ?’ : Es ’t er ier nog ne stoel leeg veur dienen verslunsten dahlia ? Of nog : wat zou de scheurkalender De Druivelaar zijn zonder schoonmoeders ? Weinig familieleden die zoveel moppen hebben geïnspireerd als zij. Nee, schoonmoeders worden niet geacht in de smaak te vallen. “De mythe van de lastige en bemoeizieke schoonmoeder is inderdaad hardnekkig”, knik Wiewauters. “Al wortelen de mythe en de moppen wellicht ook wel ergens in oprechte ergernissen. Vaak ís het nu eenmaal ook zo dat mannen of vrouwen nog niet voldoende losgekomen zijn van hun moeder. Waardoor de partner het gevoel krijgt dat hij niet met één, maar ineens met twee mensen rekening moet houden. Als een moeder nog elke dag komt poetsen of zich te veel bemoeit met de opvoeding van de kinderen : ja, dan is er misschien ook wel degelijk een hechtingsprobleem. Bovendien zien scheidingsangstige ouders de partner van hun kind ook vaak als een bedreiging, waardoor een kregelige relatie ontstaat. Maar belangrijker : de mythe zal intussen vooral zichzelf aan het voeden zijn. Geen reden trouwens waarom schoonmoeders een grotere uitdaging zouden zijn dan schoonvaders.”

Door Guinevere Claeys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content