Langs het riviertje de Eisch hebben de Luxemburgers

één van hun mooiste wandelroutes uitgetekend :

die van de zeven kastelen,

tussen Mersch en Eischen.

BART VANDERGETEN

FOTO’S : KRISTIEN BUYSE

Station Mersch, 11 u.25. Ik stap van de trein. Niets aan dit bijna 5000 inwoners tellende plaatsje verraadt hoe mijn wandeltocht eruit zal zien. Achter het stationsgebouw liggen de silo’s die Mersch tot de graanschuur van het Groothertogdom maken. In het stadje zelf een voor Luxemburgse normen behoorlijke verkeersdrukte. Wie als wandelaar nog proviand wil inslaan, vindt hier de nodige winkels.

Vertrekpunt van het zeven-kastelenpad ligt aan het kasteel van Mersch. De inrijpoort van deze waterburcht heeft blijkbaar een nieuwe pleisterbeurt gekregen. Op vrij recente foto’s van de poort is nog de blote muur te zien. In de loop van zijn geschiedenis is de burcht ook menigmaal vernield en heropgebouwd. Van de oorspronkelijke middeleeuwse vesting blijft weinig over. De gracht ligt droog.

De 16de-eeuwse woontoren, in 1975 gerestaureerd, is nu het stadhuis van Mersch en zou buiten het vakantieseizoen ook onderdak bieden aan het syndicatd’initiative.

De Sint-Michielstoren tegenover het kasteel, waar in het hoogseizoen het bureau voor toerisme huist, staat nu nog leeg. De toren met z’n oosters, ui-vormig dak is het enige wat resteert van de oude, in 1851 gesloopte Sint-Michielskerk.

Uiteindelijk vind ik in een krantenwinkeltje toch een kaart van de streek. Jammer genoeg beslaat die niet heel mijn wandelroute. Ik kan alleen maar hopen onderweg de andere kaart te vinden. Anders wordt het vertrouwen op de markeringen.

De gele balkjes, die het zeven-kastelenpad aangeven, leiden me, langs de monumentale neo-klassicistische kerk, uit Mersch. In de buurt zouden zich ook de overblijfselen van een Romeinse villa bevinden Mersch is een verbastering van het Latijnse Marisca , alleen, ik vind ze niet, de mozaïeken, de muurschilderingen, het waterbekken. Foert dan maar, ik wandel verder. Het weerbericht heeft regen voorspeld voor de namiddag, dus niet getreuzeld.

De weg gaat omhoog naar het bos toe. Waarvoor de obelisk op deze Krounebierg staat, is me niet helemaal duidelijk. Uit de Letzeburgische teksten meen ik te kunnen afleiden dat het om een nationaal monument gaat, dat na de Duitse inval is heropgericht. Het blijft een taaltje apart, dat Letzeburgisch.

Ook uitzicht op de landouwen van het Gutland hier. Die landstreek maakt dan geen deel uit van de Ardennen ze behoort tot het lager gelegen Lotharingse plateau , in schoonheid hoeft dit deel van het Gutland zeker niet onder te doen. Naarmate ik door het valleitje van de Eisch vorder, groeit die overtuiging alleen maar.

Zo steek ik na een paar kilometer bos de Eisch over om op de andere dalhelling tussen de rotsspleten van de Wichtelcheslay te lopen en vervolgens weer af te dalen naar de Hunnebur. Een bron die met waterpartijen tot een leuk piknikplaatsje is omgetoverd. In de Eischvallei zijn er tientallen bronnen. Wist u trouwens dat Eisch van het Keltische isca stamt, wat “water” betekent ?

Van de Hunnebur klimt het pad steil omhoog naar het hoogste punt van het Mierscherwald, 350 meter. Niet voor gladde zolen, dit stuk. Als ik onmiddellijk de andere kant van deze heuvel weer zou aflopen, dan kwam ik in de vallei van Mamer aan, bij Schoenfels of Schendels, twee namen voor hetzelfde dorp. Daar staat nog een fraaie donjon, het enige deel van een waterburcht dat de Franse invallers in 1685 overeind lieten.

Maar voor Schoenfels zou ik een paar kilometer omweg moeten maken, ik blijf trouwens het zeven-kastelenpad volgen. Een brugje brengt me over een kloof naar het steenterras van de Reiterlay. Vanop de steile rots kijk ik neer op het klooster van Marienthal. Verder weg in het dal de torentjes van het nieuwe kasteel van Ansembourg. Naar rechts, over de Eisch, pronkt boven de hellingbossen de massieve 13de-eeuwse slottoren van Hollenfels. Zalige vergezichten.

Over de verharde CR 105, die door het Eischdal loopt, naar Hollenfels dus, tweede kasteel op mijn route. De bomenrijen aan weerszijden van de weg geven het landschap nog een extra cachet. Zalig, zalig, zalig : ik kan het blijven herhalen. Minder zalig is echter de regen die, zoals voorspeld, uit de hemel komt vallen.

Boven aangekomen bij de burcht, sinds 1948 fungerend als jeugdherberg, vraag ik zekerheidshalve na of er hotels zijn langs de Eisch. De herbergvader belt voor mij naar Simmern. Een hulpje aan de lijn die twijfelt of er nog een kamer vrij is. Ik moet over een uur maar eens terugbellen. Telefoneren zie ik echter niet meer zitten, dus dat wordt, met geen andere verblijfsmogelijkheden in de buurt, vingers kruisen. En om in de jeugdherberg halt te houden voor de nacht, vind ik het nog wat vroeg.

Door het Kapelleboesch afwaarts kom ik pal uit op het “nieuwe” kasteel van Ansembourg. De bouw werd in 1639 gelast door “de meester van de ijzergieterijen”, baron Thomas Bidart. Een eeuw later liet de graaf van Ansembourg er tuinterrassen en een fraaie toegangspoort aan toevoegen. Ook de omheining met de leeuwebeeldjes draagt natuurlijk bij tot de allure van het klassieke gebouw. En dan zwijg ik nog over de oneindige rust van de bosrijke omgeving.

Twee bochten verder ben ik in het gehuchtje van Ansembourg. Op de rots vijftig meter boven mij, de oude burcht uit de 12de eeuw, maar verbouwd in latere tijdperken. Door de verarmde Lotharingse familie de Raville in de 17de eeuw verkocht aan, opnieuw, Bidart. Deze nijveraar uit Dinant had zich onder meer door smeltovens in Simmern en Hollenfels weten te verrijken. Het kasteel is nog steeds privé-bezit en ontoegankelijk.

Dé ruïne is hier echter de gewezen Auberge du Château. Totaal vervallen, takken priemen door de ramen. Toeristische uitbatingen schijnen niet bepaald te aarden in dit dal.

Voorbij Ansembourg opnieuw de verlatenheid. Geen mens die mijn weg kruist. Omgevallen bomen op een kronkelig eenmanspaadje doen me een poos naar de gele markeringen zoeken. Het enige dorp dat ik passeer, is Roodt. Een zakdoek groot. Een loslopende koe vlucht weg voor een joch op een terreinfiets en springt met een soort logge elegantie over een half omgezakte afsluiting. Veilig in haar wei.

Langs de bosrand nader ik uiteindelijk Simmern. Weilanden in het dal, bossen hogerop. Ik versnel mijn pas, wanneer het dan toch harder gaat regenen. Hôtel des Roches komt niks te vroeg. En : die ene kamer is gelukkig nog vrij.

Om halfnegen zou de hôtelier mijn ontbijt klaar hebben, doch beneden in het huis is geen ziel te bekennen. De deuren zijn nog op slot. Waarschijnlijk heeft de baas de voorbije nacht nog flink met zijn caféklanten meegedronken. Om de tijd te doden, maak ik een ommetje in het dorp.

Het kerkje vlak naast het hotel heeft ooit dienst gedaan als slotkapel. Althans, de oudste delen ervan, want aan de kerk is later bijgebouwd. Tegen de kerkhofmuur twee grafstenen van het adellijk geslacht de Raville. In dezelfde straat, maar dan terug naar beneden, tref ik ook de zeven bronnen van Simmern aan. De Franse, misschien meer bekende naam van het dorp is Septfontaines.

Zo’n ochtendwandeling zonder versterkend ontbijt in de maag is een kille bedoening. Ik ben blij als mijn hotelbaas zich uiteindelijk verwaardigd heeft koffie te zetten. Geen uur later wandel ik naar de burcht van Simmern. Het is het vijfde kasteel op mijn kastelenroute.

De gele verfstrepen leiden me van het slot terùg naar Simmern. Ik ben in de war. Volg ik de markeringen wel in de goede richting ? Ik loop aan de andere kant het dorp uit. Daar beland ik achter een boerderij bij de oude Geessebréck of Geitebrug. Een stenen boogbrugje dat bekoort door zijn eenvoud.

Nu begrijp ik het. In mijn haast om voor de regen te schuilen, ben ik gisteren te ver doorgestapt, waardoor ik de markeringen naar de Geitebrug ben misgelopen. Voor de derde keer vandaag loop ik door Simmern heen. Winkels zijn er niet in deze plek, ik heb dus ook niet de tweede landkaart kunnen kopen die ik zocht. Maar de markeringen van de kastelenroute waren tot dusver goed, ik maak me weinig zorgen.

Als ik bij het pompstation van het Syndicat des Eaux du Sud aankom, wandel ik al zonder kaart. In het station wordt het drinkwater van de Eischvallei in een vergaarbekken verzameld en naar het industriële zuiden van het land geleid. De grote deur staat open, binnen razen de pompen. Er is niemand te zien. Als er al iets beweegt, zijn het de vele wijzers aan de wand.

Door de bossen bereik ik opnieuw de hoogvlakte van het Gutland. Koerich is het eerste dorp. In het dorp een ruïne van wat ooit een waterburcht is geweest. De restanten zijn imposant gebleven. Aan de binnenkant van de ruïne, hoog boven de grond, hangt nog duidelijk zichtbaar de haard.

Beter bewaarde architektuur is de barokkerk op de heuvel naast de burcht. En hoe ! Ik prijs me gelukkig dat ik de deuren van dit pareltje ontsloten vind. Het interieur is absoluut de moeite. Zwierige biechtstoelen, een eiken altaar in meesterlijke rococostijl, een weelde aan schilderijen en beelden, ik mag het helemaal alleen bewonderen.

De burcht van Koerich was het zesde en laatste kasteel van mijn wandeling. Inderdaad, de zeven-kastelenroute telt slechts zés kastelen. Het zevende, het Fockenschloss, dat zich ook in Koerich bevond, is in de loop van de geschiedenis verdwenen zonder een spoor na te laten.

Alle kastelen gezien, besluit ik mijn tocht af te breken. Niemand kan mij trouwens iets vertellen over de busverbindingen in Eischen, eindpunt van de wandelroute. Ik zal in Capellen, op vijf kilometer van Koerich, de trein nemen naar Luxemburg-stad. Op weg daarheen houdt het finaal op met regenen.

Dit is de laatste aflevering van deze serie.

De onverstoorde rust van de bossen, her en der ingekleurd met prachtige vergezichten, maken de charme vande Eisch-vallei.

De burcht van Hollenfels met zijn massieve 13de-eeuwse slottoren doet sinds jaren dienst alsjeugdherberg.

De majestueuze poort en de schitterende omgeving geven extra allure aan het “nieuwe” kasteel van Ansembourg (uit 1639).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content