De Wealdstreek van Kent heeft veel weg van een schilderijlandschap. Met daarin

de typische hopboerderijen en oude weversdorpjes als Cranbrook en Goudhurst.

Een ideaal gebied om te voet te verkennen.

BART VANDERGETEN

FOTO’S : LEON RINCKENS

Op de hoek van Stone en High Street sta ik in het hart van Cranbrook. Het sfeervolle dorp ademt een lange geschiedenis van welvaart. Het begon in de 14de eeuw, toen koning Edward III Vlaamse wevers uitnodigde om zich in Engeland te komen vestigen. Het luidde de bloei in van de Engelse wolnijverheid en het einde van het Vlaamse monopolie.

Veel Vlamingen streken in Cranbrook neer. Met zijn waterbronnen en de schaapskuddes van Romney Marsh niet veraf, was het plaatsje ideaal gelegen. De meeste van de hier vervaardigde kleren vertrokken later naar Vlaanderen waar ze geverfd en afgewerkt werden.

De vakwerkhuizen in Cranbrook dateren uit die tijd. Maar het zijn niet de enige typische panden. Je hebt hier ook de zogenaamde weatherboards, waarbij de bovenste plank telkens de onderste een stukje overlapt. Die manier van bouwen ontstond toen men een goedkope manier zocht om de makkelijk kierende vakwerkmuren te herstellen. En met hun traditionele witte of romige kleuren ogen deze gevels nog mooi ook. Tile hanging was een andere metode die de huizen tegen het gure weer moest beschermen. Daarbij werd de bovenste verdieping van de buitenmuren met pannen bedekt.

Er is echter Ć©Ć©n gebouw dat het beeld van Cranbrook Ć©cht domineert en dat is de Union Mill. De trots van het dorp. Boven de huizen van Stone Street torent hij uit. Met zijn 21 meter is de windmolen een van de grootste van het land. Hij werd pas in 1982 gerestaureerd en toen dacht men dat alles tiptop in orde was. Tot enige tijd geleden bij een krachtige wind de wieken eraf vlogen. Nu staat de molen opnieuw in de steigers voor een algehele check-up.

Langs de High Street met haar winkeltjes verlaat ik Cranbrook en beland onmiddellijk in het Burnt Bank Wood. Heeft de naam van dit bos iets te maken met de rubberen vuurkloppers die overal te vinden zijn ? De bodem ziet er in elk geval behoorlijk droog en zanderig uit.

Nochtans bestaat de ondergrond van de Weald voor een groot deel uit klei, 135 miljoen jaar geleden afgezet door rivieren in het grote meer dat hier toen lag. Dat maakte van de Weald een biezonder vruchtbaar gebied en gaf het graafschap Kent zijn reputatie van “tuin van Engeland”.

Als ik uit het bos kom, zie ik een typisch bouwwerk dat een rechtstreeks gevolg is van die vruchtbaarheid : de ronde toren van een eest. Ideaal gekonstrueerd om er hop in droog te stoken. Tenminste, in de vorige eeuw. De ronde vorm hield het best de warmte vast, de kap op de spits draaide haar opening met de wind mee om de hete lucht weer te laten ontsnappen.

Zoveel hopakkers als vroeger zijn er nu niet meer. Op mijn route van Cranbook naar Goudhurst ontmoet ik er niet Ć©Ć©n. Maar daarom is het landschap met zijn hagen, bosjes, weiden en boomgaarden niet minder fraai. Een kunst op zich, hoe de Engelsen hun platteland hebben weten te behouden.

Op de heuvelrug in de verte wenkt de kerk van Goudhurst. Maar eerst passeer ik Smugley Farm. Het eesthuis van de boerderij heeft niet meer de oude, ronde vorm, maar de nieuwere, rechthoekige. Ook geen baksteen en rode dakpannen ; zwart en wit zijn de kleuren van dit gebouw. En als hier nog hop gedroogd wordt, gebeurt dat zeker elektrisch. De tijd dat de bossen van de Weald daartoe de brandstof leverden, is voorbij.

Tot nu toe heb ik over een zacht glooiend reliĆ«f gewandeld. Het laatste eind naar Goudhurst gaat echter steil bergop en uiteindelijk bereik ik via trapjes de Saint-Mary’s kerk. Het dorp heeft zijn naamuitgang hurst (horst) niet gestolen.

In de zandstenen kerk van Goudhurst typische torenkantelen vind je de grafmonumenten van de Colepepers. Alexander Colepeper en zijn vrouw behoorden in de 16de eeuw tot Ć©Ć©n van de machtigste geslachten van Kent. Goudhurst was immers net zoals Cranbrook een centrum van de weefnijverheid. Vier eeuwen duurde dat. De vakwerkhuizen in de Kerkstraat weerspiegelen nog iets van de rijkdom die dit bracht. Het textiel werd opgehangen in de destijds doorlopende zolders van de panden.

Liep mijn pad van Cranbrook naar Goudhurst ten zuiden van de lijn tussen deze twee plaatsen, de weg terug gaat noordelijk ervan. Veel meer eesten kom ik nu tegen. Trottendem Farm, Brandfold Farm, Swan Farm, Bakers Farm… bijna allemaal zijn ze als woning of buitenhuis heringericht. En toegegeven : door hun landelijkheid en markante droogtorens hebben ze zeker charme.

Toen in de 18de eeuw een einde kwam aan de glorietijd van de wolnijverheid, vond de plaatselijke bevolking een nieuwe bron van inkomsten in de hopteelt. Toch hadden de boeren aanvankelijk moeite om plukkers te vinden. Velen werden immers aangelokt door de erg profijtelijke smokkelarij. En de smokkelbendes waren geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Er was een heuse slag voor nodig de Battle of Goudhurst om in 1747 de machtige Hawkhurst Gang te verslaan.

De Bockingfold Farm is niet bewoond. De twee verdiepingen hoge hoeve ligt dan ook midden tussen de hopakkers. Je ruikt de hop hier. Eens de oogsttijd voorbij staan de palen, waarover netwerken van draden zijn gespannen, er kaal bij. Het is hier rustig. Het uurwerk boven in de gevel van Bockingfold Farm staat stil op halftien.

Voor ik terug in Cranbrook ben, moet ik nog door een paar bossen. De vele tamme kastanjes in deze streek werden geplant om later als hopstaken dienst te doen. Voor de wandelaar leveren ze in de herfst hopen kastanjenoten.

En zo sta ik terug bij de Saint Dunstan-kerk van Cranbrook, “the Cathedral of the Weald”. In de 14de eeuw gebouwd en betaald met het geld van de rijke wevers. Ooit stond op dezelfde plaats een bescheiden kerkje.

Mijn volgende wandeling brengt me naar Lamberhurst, bijna binnen gezichtsafstand nog van Goudhurst. Het riviertje de Teise, dat dwars door het dorp loopt, vormde vroeger de grens tussen Kent en Sussex. Omdat er in eerstgenoemd graafschap hogere prijzen voor hop werden geboden, beslisten de inwoners in 1894 dat Lamberhurst in zijn geheel deel van Kent moest uitmaken. Zo simpel was dat.

Ik verlaat het dorp in zuidelijke richting en sla dan rechtsaf. Naar de wijngaarden van de Ridge Farm. Naar verluidt Ć©Ć©n van de grootste wijngaarden in Engeland. Ik moet daarbij terugdenken aan de Fransman die ik gisteravond aan de bar van mijn hotel ontmoette en die al enkele jaren in Cranbrook woont. “OkĆ©, ze hebben wijngaarden. OkĆ©, ze maken wijn. Maar daarmee is dan ook alles gezegd ! “

Nadat ik de Teise opnieuw ben overgestoken, klim ik de dalwand op naar het Owl House, een 18de-eeuws smokkelaarshuis, thans bezocht voor zijn tuinen. Links van de oprit een bordje : “Opgepast. Heftige pekinees met zelfmoordneigingen. ” Ik besluit me daardoor niet te laten afschrikken.

Een man stapt van zijn traktor en spreekt me aan : het Owl House is privĆ©-terrein, alleen wie toegangsgeld voor de tuin betaalt, mag verder. “Of misschien wĆ³u u wel de tuin bezoeken ? ” Ik aarzel. “Hij is echt heel mooi, meneer. En het is voor een goed doel. ” Ik laat me vermurwen en dok 2,5 pond af voor het inkomkaartje.

Zoals ik echter gevreesd had, valt de tuin me wat tegen. Het is immers herfst als we deze wandeling volgen en alles is uitgebloeid. Het omringende landschap heeft nu meer te bieden. Omdat ik niet langs dezelfde kant terug wil, klauter ik over de omheining. Wiens vervloekte idee was het om hier doornstruiken te planten ?

Ik passeer Lamberhurst langs de noordkant en blijf de Teise volgen. Daarbij wandel ik eerst over een golfterrein links de statige Court Lodge dan door een hopplantage en tenslotte tussen de schapen. In de verte de heuvel van Goudhurst.

Voor de derde maal vandaag steek ik de Teise over om 200 meter verder te belanden bij het Finchcocks-huis. Het dateert uit 1725 en herbergt vandaag een museum voor oude klavierinstrumenten. De instrumenten worden hier ook bestudeerd en gerestaureerd.

Het omringende landschap wordt almaar prachtiger. Opnieuw moet ik denken aan de Fransman van gisteren en wat hij zei over het vele wild dat hier verscholen zit : dat hij het toch een beetje sneu vond dat de Engelse jachtwetten zo strikt waren. Tja, je bent Fransman of je bent het niet.

De ruĆÆne van Scotney Castle en het park daarrond is het laatste wat ik wil bezichtigen. Het domein behoort toe aan de National Trust, Engelands machtigste vereniging voor behoud van natuur en historisch erfgoed. Helaas geraak ik niet verder dan een gesloten hek. Ik moet me tevreden stellen met een blik op het nieuwe kasteel, opgebouwd uit de stenen van de groeve waarin later de tuinen zijn aangelegd. Het wordt nog een mooie wandeling terug tot Lamberhurst.

Benoorden de weg van Goudhurst naar Cranbrook is het landschap bezaaid met”Oast-houses”.

Cranbrook : boven de typische houten huizen van het weversdorp torent de Union Mill.

Trapje voor wandelaars : een kunst op zich hoe de Engelsen hun platteland hebben weten te bewaren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content