Hij is een van onze bekendste acteurs, ook al werkt hij vanuit Parijs. Eind september gaat ‘Het spel van de wolf’ in première en binnenkort speelt hij een aantal voorstellingen van zijn eerste eigen productie ‘Trauerzeit’. Er ligt nog zoveel op de plank, dat Leysen aan het begin van een nieuwe carrière lijkt te staan.

We hebben ons amper geïnstalleerd op een nazomers terras op het Antwerps Mechelseplein of daar komt acteur Marc Van Eeghem hem de hand schudden, hem omhelzen en feliciteren met zijn recent werk. “Dit is een dorp”, lacht Johan Leysen als Van Eeghem verdwijnt. “Ik heb hier ook een paar jaar rondgehangen toen ik op de toneelschool zat. Maar toen ik in 1974 afgestudeerd was, ben ik vrijwel meteen naar Nederland verhuisd. Daar heb ik een goede twintig jaar gewoond en gewerkt bij De Appel, het Publiekstheater, Baal en het RO-theater. Inmiddels woon ik al zestien of zeventien jaar in Parijs omdat ik dáár werk vond.”

Welke stad verkiest u ?

Parijs natuurlijk. Amsterdam is een soort Disneyland geworden. In de buitenwijken ontwikkelt zich een aangenaam stadsleven, maar het centrum is niet te harden. Op een vroege zondagochtend, als de grachten verlaten zijn, is Amsterdam prachtig. Maar daarna… In Parijs komen ook veel toeristen, maar die stad is groot genoeg om die toeristenstroom op te vangen.

Op de planken heb ik u al eindeloze monologen horen reciteren, onder meer als Gilles in ‘Bloed en Rozen’ van het Toneelhuis, een samenwerking van Tom Lanoye en Guy Cassiers. Hoe stouwt u dat in uw hoofd ?

Ik heb daar nog nooit problemen mee gehad. Als een tekst goed geschreven is, leer je die snel. Een goede tekst legt je een ritme op, zoals een partituur. Ik weet niet precies hoe het werkt, maar je gaat gewoon van a naar b, enzovoort.

En dat doet u zowel in het Nederlands, Vlaams, Frans, Duits, Engels, Spaans en het Japans.

Volgend jaar ook in het Italiaans in Lohengrin, van de Italiaanse componist Salvatore Sciarrino. Een Italiaanse tekst, zeer muzikaal. Met een coach moet dat lukken. Je moet je trouwens niet te veel voorstellen bij die talen. Spaans, dat was een gedicht dat El Amor Brujo begeleidde van Manuel de Falla voor de Parijse Opéra Comique. En wat Japans betreft : ik speelde een westerling die wat Japans geleerd had. Dan mogen er foutjes in zitten.

Op het toneel accepteert het publiek een acteur met een accent. Als je goed speelt, is het een detail dat niet stoort en wordt het zelfs charmant gevonden. In een film, waar je echt een karakter moet neerzetten, is dat anders. Ik stond lang geboekstaafd als de vreemdeling die aardig uit zijn woorden komt in het Frans, maar toch een accent heeft. Als je dan niet uitkijkt, beland je in het circuit van Poolse joden en Albanese pooiers. Daar bedank ik voor.

Wat vindt u van de evolutie in de Vlaamse film- en theaterwereld waar Verkavelingsvlaams steeds meer de hoofdtoon voert ?

Het Vlaams toneel heeft een enorme vooruitgang geboekt in het ontspannen spelen zoals bijna niemand dat kan of durft. De keerzijde daarvan is, dat ik hoor dat Romeo uit Ieper komt en Juliet uit Beringen. Dat hoeft niet voor mij. Mijn grote voorbeeld is Hugo Claus. Wat een mooie taal ! Hij sprak een Vlaams dat ook Noord-Nederlandse elementen bevatte. Als we dát Nederlands nu eens zouden proberen te hanteren op het toneel… Maar hoe begin je daaraan ? Ach. Dit is geleuter van een oude heer.

Hoe is het om met mensen te werken die veel jonger zijn ?

Ik ben blij dat ik op mijn gezegende leeftijd met jonge gasten in zee kan gaan en niet veroordeeld ben om oubollige stukken te spelen. Ik zit in dit vak omdat ik een avontuurlijk bestaan wilde leiden, en dat is nog altijd mijn criterium. Ik kies graag voor jongeren en het experiment. Ervaring, toch een voordeel van het ouder worden, heeft ook iets gevaarlijks. Je moet vermijden een autoriteit te worden. Als je wat ouder bent en een beetje bekend, zijn jongere mensen soms geïntimideerd en durven niet goed uitkomen voor wat ze willen of denken. Maar dan zeg ik : “Zo gaan we niet beginnen, want dan heb ik er niks aan.” Acteren is altijd weer opnieuw ontdekken. Als je uitsluitend op ervaring speelt, is er geen lol aan.

Op uw 64ste krijgt u meer dan ooit boeiende rollen. Vrouwen van dezelfde leeftijd daarentegen…

Op film mogen oudere mannen een vernietigd gezicht hebben. Dat is niet erg. Integendeel : het maakt ze interessant. Er zit materiaal in : slechteriken, vieze oude mannen… Voor vrouwen die niet meer echt jong zijn, zijn heel weinig mooie vrouwenrollen geschreven.

Met een gegroefd hoofd als dat van u, bent u ongetwijfeld vaak getypecast.

Natuurlijk. Ik heb ooit voor Anton Corbijn een onbetrouwbare maffioot gespeeld. Dan kun je er gif op innemen : de aanbiedingen stromen binnen voor meer van hetzelfde, maar dan van mindere goden en voor mindere projecten.

U hebt al 145 films gedraaid.

Waarvan misschien een tiental die ik de moeite waard vind. In Sailors don’t cry uit 1990 van Marc Didden vind ik mezelf niet geweldig, maar het is een prachtige film. Ik stond nogal huiverig tegenover Het Vonnis van Jan Verheyen, maar ik ben er zeer content mee, ook met mijn rol daarin.

Wat brengt u deze keer naar Antwerpen ?

De reprise van The Civil Wars van de jonge, getalenteerde Zwitserse regisseur Milo Rau, waarmee we dit najaar toeren in Zürich, Genève en Basel. Omdat Sarah De Bosschere, een van de actrices in die productie deze periode elke avond in Antwerpen optreedt, repeteren we hier. Binnenkort speel ik in Vlaanderen ook mijn eerste eigen productie Trauerzeit, een stuk dat gebaseerd is op een gedicht van Rainer Maria Rilke. Het Lied van Liefde en Dood van de Cornet Christof Rilke gaat over een jongen die in het leger de vriendschap ontdekt, verleiding, vervreemding, gruwel, eenzaamheid… Na een intense liefdesnacht met een onbekende vrouw komt hij te laat voor een veldslag. In zijn haast om zijn compagnie te vervoegen, stoot hij door tot de vijandelijke troepen en sterft.

De Cornet was een lievelingstekst van mijn vader. Later heeft mijn moeder een vertaling gevonden, getikt op een oude schrijfmachine. Van zijn hand, het kan bijna niet anders. In mijn hoofd is dat gaan ronddraaien en ik dacht : ik maak iets over de Cornet én over mijn vader, wiens korte leven een beetje op dat van Rilkes personage lijkt. Ook mijn vader ging de pijp uit in volle vaart en in de drift van zijn leven. Voor Trauerzeit heb ik aan de Cornet Über Vergänglichkeit van Freud toegevoegd en Praatjesmaker, een eigen tekst. Ik heb me omringd met een componist, een cellokwartet, een sopraan, een beeldend kunstenaar en een cineaste. Allemaal straffe mensen die het publiek een avond meenemen in de rouw en wat die zoal aanricht in het hoofd van een jongen van tien.

Uw vader was de eerste programmadirecteur televisie van het toenmalige NIR, nu VRT. Hij was maar 39 toen hij om het leven kwam bij een auto-ongeluk. Uw moeder en twee zusjes waren ook bij dat ongeval betrokken.

Verschrikkelijk… Ik heb haarscherpe herinneringen aan de dag dat mijn vader overleed. Tegelijk vormt die dag een muur die het zicht belemmert op alles wat eraan voorafging. Daar weet ik niks meer van, eigenaardig genoeg. Mijn vader, de grote Bert Leysen, was een mythische figuur als pionier van de televisie. Hij was een hemelbestormer en ervan overtuigd dat televisie mensen zou aanzetten tot lezen, tot cultuur in het algemeen. Hij hield voordrachten in het hele land en zei dat de twintigste eeuw twee grote uitvindingen voortbracht : de atoombom en de televisie. De atoomboom kan de wereld vernietigen, televisie kan de wereld redden, zei hij. Van dat eerste zijn we ondertussen zeker. Van het tweede niet helemaal. Als ik tegenwoordig televisie kijk, denk ik : gooi er maar een atoombom op. Maar dat is mijn cynisme.

Hebt u last gehad van de schaduw van uw vader ?

In het begin wel. Bij het toelatingsexamen aan de toneelschool was dat zowat de eerste vraag : “Zoon van, zeker ?” Dat wil je niet horen als je achttien bent. (lacht)

Na de dood van uw vader bleef uw moeder achter met negen jonge kinderen. Waar situeert u zich in dat gezin ?

Ergens in het midden. Er waren al twee zoontjes voor de tweelingen kwamen. Kris en Annemie waren de grote tweeling, Frie en ik de kleine tweeling. De oudste was vijf toen mijn moeder zes kinderen had. Daarna kwamen er nog drie. Hoe mijn moeder dat overleefd heeft, is me nog altijd een raadsel. Maar ze zijn naar eigen zeggen alle negen met volle goesting gemaakt. (lacht)

Eén is onlangs overleden…

Van de vier zoons zijn er nog drie over. Kris overleed in juli, 66 jaar oud, als eerste van de kinderen. Dat opent rare perspectieven en stemt tot nadenken. Wel een beetje beangstigend. Nu zijn wij aan de beurt.

Uw tweelingzus Frie was de eerste directeur van cultureel centrum deSingel, ze richtte het Kunstenfestivaldesarts in, was artistiek directeur van de Berliner Festspiele en theaterdirecteur van de Wiener Festwochen. Kris is producer geweest bij de openbare omroep, twee andere broers waren of zijn journalist, één zus doet dingen met kinderboeken.

Wij zijn opgegroeid in een nest waar cultuur heel serieus genomen werd. Mijn ouders waren allebei germanisten. Bij ons thuis werd veel gelezen, we gingen naar allerlei voorstellingen.

Is de band met uw tweelingzus Frie anders dan die met de overige broers en zussen ?

Sterker. Alleen al door het feit dat je van kleins af als een eenheid wordt beschouwd, als ‘de kleine tweeling’.

In uw familie krioelt het van de tweelingen. Niet alleen in het gezin waarin u opgroeide, ook een van uw broers en een neef hebben een tweeling. En uzelf ook, in Parijs.

Meisjes van dertien. Ik heb nog een dochter Eva uit een vorige relatie. Ze is 23, zit op de filmschool in Hilversum en is bijna afgestudeerd. De eerste jaren met een tweeling is flink rock-‘n-roll, maar daarna is het alleen maar een feest. Nu zijn die meiden bakvissen die vooral logistieke steun behoeven. Als er groot verdriet of groot plezier is, ben je er nog bij. Verder leiden ze hun eigen leventje.

Spreekt uw tweeling ook Nederlands ?

Te weinig. Dat heb ik niet goed gedaan. Wel geprobeerd, maar niet lang genoeg volgehouden. ’t Was ook niet simpel, met hun moeder die geen woord Nederlands spreekt. Ik had moeten doorzetten. Stom.

Uw vrouw is ook actrice.

We moeten het altijd goed regelen zodat een van ons bij de meisjes is. Ze vinden acterende ouders best spannend. Ik neem ze soms mee, dat vinden ze leuk. Het hangt er natuurlijk wel van af welke film of voorstelling het is.

In ‘Jeune et jolie’, een film uit 2013 die genomineerd werd voor de Gouden Palm, speelt u een vaste klant van een 17-jarig hoertje. Hij sterft in volle actie aan een hartaanval. Hebben uw dochters die film gezien ?

(Lacht) Nog even wachten, misschien ? Interessante film. Mijn rol daarin was niet groot, maar ik vond hem wel goed.

Zo komen we weer bij het begin van uw filmcarrière. In de tv-serie ‘Rubens, schilder en diplomaat’ uit 1977 sterft uw personage in een bedscène met zijn jonge vrouw Hélène Fourment.

Lijkt me geen slechte manier om te overlijden. Ik kan me ergere eindes inbeelden.

‘Trauerzeit’ wordt deels in het Duits gespeeld maar Nederlands boventiteld. 10 oktober : CC Ter Dilft Bornem. 11 oktober : NTG Gent. 16 oktober : CC Brugge. 18 oktober : C-Mine Genk.

2015 : 17 januari : Scènes d’Europe Reims. 4 maart : De Warande Turnhout. 7 en 8 april : De Brakke Grond Amsterdam.

Eind september gaat ‘Het spel van de wolf’ in première op het Nederlands Film Festival, een thriller over de moord op Theo Van Gogh, waarin Leysen een hoofdrol vertolkt.

DOOR GRIET SCHRAUWEN & PORTRET CHARLIE DE KEERSMAECKER

“‘Zoon van, zeker ?’ Dat wil je niet horen als je 18 bent”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content