Op en top snob
Vergeet de klasseloze maatschappij. Snobisme gedijt beter dan ooit en in de meest uiteenlopende vormen.
Snobs, Julian Fellowes, Weidenfeld &Nicholson, 12,90 pond (voorlopig uitsluitend in het Engels).
Als er iemand gekwalificeerd was om een boek getiteld Snobs te schrijven, dan is het Julian Fellowes wel. Zelf een afstammeling van eerbiedwaardige hotemetoten als Sir Thomas Fellowes, een admiraal die nog aan de zijde van Lord Nelson vocht, en bovendien getrouwd met Emma, hofdame van prinses Michael van Kent en achterachternicht van Lord Kitchener, de besnorde generaal van de Your country wants you-posters uit de Eerste Wereldoorlog, beschikt de schrijver over een zeldzaam inzicht in het reilen en zeilen van de Britse high society. Een inzicht dat essentieel was bij het schrijven van het originele scenario van de film Gosford Park, dat hem in 2002 een Oscar opleverde. Een van de hoofdpersonages van deze upstairs downstairs tragikomedie was een gruwelijk snobistische matriarch, gespeeld door Maggie Smith en gebaseerd op een van Fellowes eigen groottantes. Wat de vraag doet rijzen wie model stond voor Lady Uckfield, de al even formidabele milady uit Snobs, Fellowes nieuwe roman die op dit moment door de BBC ingeblikt wordt als televisieserie. Lady Uckfield, die de mensheid indeelt in upper class en not upper class, ziet haar wereldbeeld wankelen als haar zoon Charles trouwt met Edith Lavery, dochter van een omhooggevallen boekhouder. Edith, een en al blonde ambitie, ontmoet haar hooggeboren aanstaande op de meest plebejische manier denkbaar : door een ticket te kopen voor een toeristische rondleiding van een van zijn landgoederen. ” Does she hunt ?” vraagt zijn zus Caroline. Nee, Edith jaagt niet, tenzij je de door en door fatsoenlijke maar lichtelijk saaie Charles de prooi noemt. En ze krijgt wat ze verdient, bloemenshows in de zomer en bevroren leidingen in de winter. Maar de butler die haar ontbijt op bed brengt, noemt haar my lady. ” Oh well“, denkt de nieuwbakken gravin.
De strategie van uitsluiting
Klinkt als iets uit een stationsromannetje van Barbara Cartland ? Wel, dat is het niet, net zo min als Julian Fellowes’ meticuleus geobserveerde en soms genadeloos grappige roman een aanval op de aristocratie zou zijn. Eerder is het een sprankelende ontleding van het fenomeen snobisme, een onderwerp dat Fellowes evenzeer amuseert als fascineert. Een zeer Brits onderwerp, zou je kunnen stellen, want Tony Blair mag nog zo toeteren dat zĆjn United Kingdom een klasseloze maatschappij is, de populariteit van de societybladzijden van Tatler en Harper’s bewijst het tegendeel. Daar kan het Belgische L’Eventail, ” une revue raffinĆ©e pour des lecteurs d’exception“, niet aan tippen. En ook al is de etymologie van het algemeen ingeburgerde woord ‘snob’ veeleer mistig, dat het Engels van oorsprong is staat als een paal boven water. Is het afgeleid van noble (edel) of van nob (hoge ome) ?
Hoe ook, snobisme is een strategie van uitsluiting. Zet drie Britten bij elkaar en ze zullen een stel regels bedenken om een vierde uit te sluiten, schrijft Fellowes. Ziehier het principe van het meest onverwoestbare aller Britse instituten, de Club. Charles is net als Fellowes zelf lid van White’s, meer dan 250 jaar oud en onverbiddelijk exclusief. In Ascot, dat andere bastion van Britishness, kennen ze er ook wat van. Toegang tot de Royal Enclosure is een voorrecht van de happy few. Niet dat die daar wakker van liggen. “Tot de meest vervelende van alle Engelse aristocratische affectaties”, beweert Fellowes, “hoort het creĆ«ren van de illusie dat je je compleet niet bewust bent van je privilegies.” Noem de oude Lady Uckfield een snob en ze zou lichtjes verbaasd opkijken. En om eerlijk te zijn, haar soort denkt niet echt dat ze beter is dan een ander. Alleen zien ze zich als de bewakers van de waarden en normen van de natie. “Of het nu gaat om het dekken van de tafel of het regeren van het land, ze hebben het idee dat zij alleen weten hoe het hoort”, aldus Fellowes. “Het begint met je niet om te kleden voor het diner, en voor je het weet zijn je kinderen aan de drugs. Ziedaar de logica van de onwrikbare, oude aristocratie.”
Rock-‘n-rollsnobisme
Maar de ene snob is de andere niet. Als Edith Lavery het hard te verduren krijgt, dan is het niet zozeer door toedoen van haar schoonmoeder, maar van haar schoonbroer Eric, een yup van een bijna pathologische ongemanierdheid, even nederig van afkomst als zij, maar die daar op geen enkele manier aan herinnerd wil worden. Zijn snobisme is dat van de post-Thatcheriaanse wannabe en Fellowes laat er geen twijfel over bestaan dat deze variant stukken verachtelijker is. En alomtegenwoordig. Dat is ook de mening van Charles Mosley, hoofdredacteur van Debrett’s Peerage, de bijbel van de Britse high society. “In geen enkele andere periode sinds Versailles voor 1789 tierde snobisme weliger dan nu. Rocksterren geven party’s waar de bediening de opdracht krijgt de celebrity’s niet in de ogen te kijken als ze hen canapĆ©s aanbieden. Dat zou geen lid van de hoge adel gedaan krijgen, het personeel zou verontwaardigd opstappen.”
Mosley heeft ook een verklaring voor het verschijnsel. “Hoe beweeglijker de maatschappij, hoe gretiger snobisme om zich heen grijpt. Faillissementen, fortuinen en carriĆØres die in een mum van tijd gemaakt Ć©n gekraakt worden… Mensen zijn constant op zoek naar geruststelling, naar zekerheid aangaande hun positie in de samenleving, nu zelfs meer dan in de tijd van Queen Victoria. En het is niet meer de oude landadel naar wie opgekeken wordt, maar nieuwe rijken als voetballers, fotomodellen, film- en popsterren.” Cary Cooper, geen acteur, maar professor psychologie aan de universiteit van Lancaster, is het daarmee eens. “Snobisme was vanouds het domein van de hogere middenklasse die haar status probeerde te beschermen. Wat nu telt is hoeveel geld je hebt. De nieuwe snobs zijn de nouveau riche.”
En toch… Toen Michael Caine in 2000 een Britse Lifetime Award toegewezen kreeg, begon hij zijn aanvaardingsspeech met de gebruikelijke mengeling van ontroering en luchtige geestigheid. Maar halverwege zijn toespraak werd zijn toon bitter : de voormalige sjouwer van de Zuid-Londense vleesmarkt, naast gelauwerd acteur ook steenrijk horecatycoon, voelde zich tot op heden “een vreemdeling in zijn eigen land en beroep. Het is koud daarbuiten”, zei hij, doelend op het dĆ©dain van zijn collega’s uit de middenklasse. Geld is dus niet alles, toch niet in Her Majesty’s Realm. Maar ook niet daarbuiten. In de zogezegd klasseloze VS zag de zangeres Carly Simon, toch niet de eerste de beste, zich een flat geweigerd in de Dakota, het meest prestigieuze gebouw van New York, voormalig adres van onder anderen Judy Garland, Leonard Bernstein en John Lennon, die er overigens voor de deur werd neergeschoten. Simon had nochtans al een voorschot betaald, maar een comitĆ© van elf bewoners oordeelde haar niet geschikt om in het exclusieve pand te resideren. Je vraagt je af hoe Lennon er ooit binnenraakte.
Nobelprijs voor vissaus
Wie ook een woordje kan meepraten over snobisme, is Sarah Ferguson, de hertogin van York. ” Vulgar, vulgar, vulgar“, zei Lord Charteris, hoofd van Eton College en een intimus van wijlen de Queen Mother ooit over haar. Anderen hadden het over de Duchess of Pork. Dat moet haar zwaar op de maag gelegen hebben, want toen ze eind vorig jaar te gast was bij Radio 4 verkoos ze een hele uitzending van het nieuwsprogramma Today aan het fenomeen snobisme te wijden. Dat deed links en rechts wenkbrauwen de hoogte in schieten. Niet bepaald the people’s duchess, Sarah Ferguson. En gebruikt ze, hoewel allang gescheiden, niet te pas en te onpas haar adellijke titel, vooral om zich in de gunst te werken bij de Amerikaanse society ?
Hoe ook, tijdens de uitzending drukte Ferguson haar afschuw uit over pompositeit en mensen die op anderen neerkijken. En ze heeft natuurlijk gelijk als ze zegt dat we steeds meer manieren bedenken om dat te doen. Behalve afkomst en oud of nieuw geld zijn er smaak, stijl en logo’s om mee uit te pakken. Kinderen groeien ermee op. Laatst zag ik in een lunchroom zo’n schattig Aziatisch adoptiekindje in een Burberry-kruippakje. Er zijn foodsnobs die chefs vereren als waren het Nobelprijswinnaars kernfysica en wijnsnobs die er nog altijd van uitgaan dat de AustraliĆ«rs nooit dichter bij goede wijn zullen komen dan via de kurken op hun hoed. Wie het vermakelijke Sideways zag, weet dat pinot noir in is en merlot uit. We eten en drinken ons de sociale ladder op. En laten we vooral de cultuursnobs niet vergeten, blaaskaken voor wie een film enkel telt als hij gaat over een Koreaan die met een paling converseert. Hun credo is simpel : als maar genoeg mensen iets goed vinden, dan kan het niet deugen.
Dodelijk elitair
Snobs zijn over het algemeen redelijk onaangename mensen. Superkritisch, niets is goed genoeg voor hen. Een paar jaar geleden zat ik beroepshalve op de Queen Elisabeth II, met onder de passagiers een Britse advocaat die het personeel, nochtans vriendelijk en efficiĆ«nt, als uitschot behandelde. ” This operation could do with some rethinking” was zijn standaardformule, in het puurste Queen’s English en met een neerbuigende trek om de lippen.
Soms zijn snobs zo dom dat het grappig wordt. Zo bevond ik mij ooit – alweer beroepshalve – in een heerlijk hotel in Tahiti dat ik uit eigen portemonnee nooit had kunnen betalen. Wat waarschijnlijk voor alle journalisten in het gezelschap gold. Maar eentje had zich voorgenomen niets leuk te vinden. “Wat een oude palmbomen”, zei hij, misnoegd over de paradijselijke tuin uitkijkend. Ik stikte bijna van het lachen. Nooit geweten dat er ook voor palmbomen een houdbaarheidsdatum bestond. Zoals Peter Ustinov het uitdrukte : “Mocht snobisme ooit uitsterven, dan zou dat een groot verlies zijn voor de lach.” Niet dat het altijd zo onschadelijk is. In de Eerste Wereldoorlog waren er aan beide zijden waarschijnlijk veel minder soldaten gesneuveld, hadden de bevelhebbende officieren hun rang aan competentie en niet aan hun hoge afkomst te danken gehad. Soms is snobisme letterlijk dodelijk, zoals in het geval van de arts, alweer Brits (het kan geen toeval zijn) die bijna een uur rondbelde om een privĆ©-ambulance te vinden om een adellijke patiĆ«nt naar een privĆ©-ziekenhuis te voeren. Ten einde raad belde hij dan maar een gewone ambulance, die na acht minuten arriveerde, maar toen was Sir Cristopher Harding al aan een hartaanval bezweken. ” Death by snobbery” blokletterden de tabloids. Het had een titel van Agatha Christie kunnen zijn.
Maar meestal is snobisme alleen maar ergerlijk. En laten we eerlijk zijn, weinig mensen zijn er helemaal vrij van. We voelen ons graag een beetje meer, al was het maar om ons niet minder te voelen. Ik herinner mij een lerares uit het beroepsonderwijs, nooit te beroerd om voor sociale rechtvaardigheid op de barricade te staan, die beweerde dat ze misselijk werd als ze door de klas liep en de geur van wasverzachter van Aldi opsnoof die uit de kleren van de kinderen opsteeg. Ja, snobisme schuilt soms in een klein hoekje. En maakt fijne onderscheiden. Bij Colruyt gesignaleerd worden kan nog net, maar op Aldi rust voor de klassebewuste mens een stigma, ook al scoren de producten vaak zeer goed bij verbruikerstests.
Moeten we ons dan schamen als we van mooie kleren houden en graag mooie hotels en fijne restaurants frequenteren ? Nee zeker. Zoals Yves Saint Laurent het uitdrukt : “Elegantie mag nooit gelijkgesteld worden met snobisme.” Wel pretentieus is uitsluitend mooi vinden wat duur en voor velen onbereikbaar is. Onlangs stuitte ik op het internet toevallig op een document van meer dan 20 bladzijden over de prijsberekening van luxeproducten. De precieze mechanismen gingen me boven de pet, maar het marketingprincipe was duidelijk : om snob-appeal te garanderen moesten luxeproducten vooral hoog genoeg geprijsd zijn.
Gelukkig het individu dat aantrekt wat hem aanstaat en niet wat anderen vinden dat hem past. Die de mening van anderen respecteert, maar vasthoudt aan zijn eigen visie. En zelf voor een levensstijl kiest in plaats van die door goeroes te laten dicteren. Bestaan zulke mensen ? Welja. Als je Julian Fellowes mag geloven, vind je ze vaak onder de oude aristocratie die land, geld en invloed kwijt is, niets meer te verdedigen heeft en zich dus met een gerust geweten aan een zekere excentriciteit kan overleveren. Voor wie niet van oude adel is : jezelf niet al te ernstig nemen helpt ook.
Linda Asselbergs
“Het begint met je niet om te kleden voor het diner, en voor je het weet zijn je kinderen aan de drugs. Ziedaar de logica van de onwrikbare, oude aristocratie.”
“Het is niet meer de oude landadel naar wie opgekeken wordt, maar de nieuwe rijken, zoals voetballers, fotomodellen, film- en popsterren.”
En laten we vooral de cultuursnobs niet vergeten, blaaskaken voor wie een film enkel telt als hij gaat over een Koreaan die met een paling converseert.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier