Op de lunch bij Ramses II
Om de echte ‘Nijl-geest’ te vatten, kun je het klassieke parcours tussen Luxor en Aswan combineren met een cruise op het Nasser-meer in het hart van zondoorstoofd Nubië.
Er kijkt een farao in mijn bord terwijl ik op het dek van de Queen of Abu Simbel zit te lunchen. Niet zomaar de eerste de beste trouwens, maar de machtigste van allemaal, Ramses II, die in Aboe Simbel twee tempels uit de rots liet houwen, één voor zichzelf en één voor zijn geliefde gade Nefertari. In viervoud kijkt de machtige heerser van twintig meter hoogte sereen in mijn bord mezze. Majestueus, intimiderend zelfs, een mens zou van minder wat trager gaan kauwen. Na de sfinx en de piramides zijn de twee tempels van Aboe Simbel de beroemdste bouwwerken van het oude Egypte. Hen per boot naderen is ongetwijfeld de spectaculairste manier. De farao zelf gaf trouwens het voorbeeld toen hij in 1260 voor onze tijdrekening samen met zijn koningin de Nijl opvoer om de monumenten in ogenschouw te nemen.
Het zal niemand verbazen dat een Nijl-cruise allang op mijn toeristisch verlanglijstje stond. Agatha Christie’s Death on the Nile gelezen natuurlijk en daarna de film met Peter Ustinov als Poirot gezien. Zelfs het feit dat daarin vijf passagiers in aflijvige staat van boord gingen, kon mijn enthousiasme niet temperen. Dat zo’n cruise tegenwoordig niet bij de Hoge Dam hoeft op te houden, maakt het allemaal nog veel spannender. Want achter die dam ligt Nubië, het voorportaal tot het zwarte hart van Afrika en een zwik monumenten die meer dan duizend jaar lang door het woestijnzand aan het menselijke oog onttrokken waren. Het Nasser-meer, ontstaan na het voltooien van de Hoge Dam in 1971, is met zijn 480 kilometer lengte en tot 35 meter breedte het grootste stuwmeer ter wereld. Een tocht op die enorme plas blauw water te midden van een nog veel grotere zandbak is een bijzondere belevenis. Het begint al bij het aan boord gaan in Aswan : bemanningsleden in smetteloos witte gewaden verwelkomen je met tromgeroffel en snerpende fluiten. De gekoelde handdoekjes en glazen karkadeh, de rode drank getrokken uit hibiscusbloemen, vinden gretige afnemers. Het is midden juni en bloedheet buiten. Maar in de ruime kajuiten gonst de airconditioning geruststellend. De Queen of Abu Simbel werd pas in 2000 in de vaart gebracht en is voorzien van alle modern comfort, maar samen met de beschilderde lambriseringen klatergouden ornamenten en nepmarmeren zuilen werd ook een flinke portie nostalgie ingebouwd. Ik knipoog naar de langoureuze odalisk boven mijn bed ; zij en ik zijn niet vies van een snuifje kitsch.
Geslaagde assemblage
Op het dek waait een lauw briesje. Met ongeloof kijk ik naar mijn medepassagiers die tegen alle waarschuwingen in languit liggen te sudderen bij het zwembad. De zeven plagen van Egypte ? Hier dreigt eerder een dermatologische ramp, vrees ik. Van onder een gestreepte luifel staar ik naar het voorbijschuivend landschap. Geen spoor van leven op de oevers, weg van de wereld waan je je hier tussen diepblauw glashelder water en getoast graniet. Rotsen als piramiden, je weet meteen waar de oude Egyptenaren hun inspiratie haalden. ’s Nachts lijkt het alsof je aan dek in een openluchtplanetarium zit. Van sommige reizen herinner je je de geluiden net zo levendig als de beelden. Brulkikkers, denk ik als ik op een avond op de oever een raar reutelend geluid waarneem. Maar het blijken een paar bemanningsleden te zijn die rond een primitief vuurtje de waterpijp roken, witte schimmen in het duister. ’s Nachts wordt er overigens niet gevaren, een garantie voor een ongestoorde slaap. En ’s ochtends moeten we vroeg uit de veren, kwestie van de tempels bij een aanvaardbare temperatuur te bezoeken. Een tweede uitstap is meestal in de vooravond gepland.
“Vier indrukwekkende herinneringen zouden een reiziger kunnen verleiden om eeuwig te leven”, filosofeerde de Ierse schrijver Richard Robert Madden in 1827. “De blik vanaf zee op Constantinopel, het Colosseum bij maanlicht, het uitzicht van op de Vesuvius bij het ochtendgloren en de eerste blik op Philae bij zonsondergang.” Nu behoort het eeuwige leven niet meteen tot mijn ambities, maar de ouwe Madden had gelijk : het tempelcomplex in de Nijl, gewijd aan de godin Isis, is een van de meest betoverende plekken in Egypte. Strikt genomen heeft Madden het natuurlijk over een ander Philae dan wij vanuit de watertaxi aanschouwen. Na de bouw van de Aswan-dam steeg het peil van de stroom achter de dam immers, zodat het eiland een deel van het jaar onder water stond. Toen het door de bouw van de Hoge Dam in 1970 voorgoed dreigde verzwolgen te worden, werden de tempels, torens en zuilengangen in het kader van een UNESCO-programma minutieus in mootjes gezaagd en steen voor steen op het hoger gelegen eilandje Aglika heropgebouwd. Kosten noch moeite werden daarbij gespaard. Door delen van het eiland op te blazen, kreeg het zelfs de identieke vorm van het origineel : het silhouet van een vogel. De mythe wil immers dat de godin Isis als een valk op zoek ging naar de veertien stukken waarin haar broer/gemaal Osiris door hun boosaardige broer Seth verscheurd werd. Isis assembleerde Osiris en bracht hem tijdelijk opnieuw tot leven. Met goed gevolg overigens, want uit hun reünie werd Horus geboren, die Seth versloeg en orde op zaken stelde in de godenwereld.
Moederziel alleen
In de tempel van Isis, het pronkstuk van het eiland, kijgen we een spoedcursus Egyptische mythologie. Onze koptische gids Irene heeft in Amsterdam gestudeerd en spreekt vloeiend Nederlands. Geduldig wijst ze de hoofdrolspelers in de wandreliëfs aan : Isis, de goddelijke moeder van de farao’s, is te herkennen aan het stoeltje boven haar hoofd, symbool van de troon. Osiris, de koning van de onderwereld, wordt vaak afgebeeld als een mummie. Horus heeft een valkenkop, Hator, godin van liefde en schoonheid is een… koe. Waarom goden en farao’s altijd in profiel worden afgebeeld ? Een gepiercete jongen in ons gezelschap, die een volleerd Egyptoloog blijkt te zijn, is de gids voor : omdat ze zo makkelijker te typeren en herkennen zijn. Alleen de lachende gnoom Bes, beschermer van barende vrouwen, wordt en face getoond. Kijk, zo leert een mens nog iets bij.
Overigens zijn de tempels van Philae uit de Ptolemaeëntijd naar Egyptische normen echte jonkies. Sommige historici zien zelfs een verband tussen de Isis- en de vroeg-christelijke Mariaverering. Dat neemt niet weg dat christenen afbeeldingen van Isis die Horus zoogt jammerlijk verminkten. Op andere plekken krasten soldaten van Napoleon na hun overwinning op de Mammelukken triomfantelijk hun namen in de muren. Zoveel geschiedenis op één plek.
Philae is gemakkelijk vanuit Aswan te bezoeken, maar de tempels op de oevers van het Nassermeer zijn alleen per cruiseschip te bereiken. Van op het dak van de tempel van Kalabsja, gewijd aan de Nubische god Mandoelis, heb je een adembenemend uitzicht over de Hoge Dam en het meer. Zoals in de meeste heiligdommen zijn wij hier moederziel alleen. Er varen hoe dan ook maar zes boten op het meer en daarvan zullen we er maar één tegenkomen. Voor de toerist is het natuurlijk geweldig, nergens in de rij hoeven te staan en je niet op een kluitje te hoeven verdringen voor de bas-reliëfs. Maar voor de Egyptische economie is de slapte in het toerisme een regelrechte ramp. Net toen de sector tekenen van herstel vertoonde na de bloedige fundamentalistische aanslag op de tempel van Hatsjepsoet in 1997, was er 11 september 2001. Opnieuw liep het aantal toeristen dramatisch terug.
Of het vandaag veilig is in Egypte ? Ik heb me in elk geval nooit onveilig gevoeld. Het leger en de tourist police zijn alomtegenwoordig. Bij elke excursie werden we vergezeld door gewapende bewakers. Je vraagt je trouwens af waar de aanvallers vandaan zouden kunnen komen, tenzij uit de lucht, want er zijn nauwelijks wegen in de buurt van het Nasser-meer. Wadi as Seboea, de tempels van Dakka en Amada, allemaal liggen ze er verlaten bij. Je krijgt er als toerist warempel een gevoel van exclusiviteit bij. Alleen jammer dat de opzichters, die soms dagen aan een stuk nauwelijks een levende ziel te zien krijgen, extra enthousiast zijn als er dan toch argeloze toeristen opduiken. Alle trucs zijn goed om een baksjisj los te peuteren. Fotootje met een cobra, madam ? Of met een schorpioen ? Of met mij ? Je kunt het ze nauwelijks kwalijk nemen en je leert het heel snel : oogcontact vermijden en minzaam “Thanks, but no thanks” mompelen. ’s Avonds zijn de tempels stuk voor stuk feeëriek verlicht, wat zelfs de barbecue op het dek een cultureel cachet geeft. Daarnaast zorgen buikdanseressen en een wervelende derwisj met zijn veelkleurige en duizelingwekkend tollende rokken voor spektakel.
Mannelijke elementen
En dan is er het wonder Aboe Simbel. Tot in 1909 waren de tempels onder een dikke laag zand bedolven. Nu zie je de beelden van de vergoddelijkte Ramses II al van ver liggen. Tussen hun hoofden een afbeelding van Re, de zonnegod met de valkenkop die licht in de duisternis brengt en voor de Egyptenaren de bron van alle leven was. Bavianen houden de wacht, de ‘mannelijke elementen’ zoals Irene het kuis uitdrukt, duidelijk zichtbaar. Zeg zoiets tegen een groep Vlamingen en het wordt prompt een running gag. Maar binnen in de tempel word je vanzelf door een gevoel van eerbied overvallen. Reliëfs met nog frisse kleuren tonen de machtige farao op het slagveld. Dreigend zwaait hij met een knots terwijl hij de vijand, maar half zo groot als hij, bij de haren grijpt. De uitdrukkingen op de gezichten zijn levensecht. Elders zijn Ramses en de mooie Nefertari te zien voor de goden en hun heilige boten. De binnenste kamer is het Allerheiligste. Vroeger vielen elk jaar op 21 februari en 21 oktober de eerste zonnestralen door de smalle tempelingang precies op vier godenbeeldjes. Dagen waarop de kroning en geboorte van Ramses werden herdacht, menen sommige egyptologen. Sinds de tempels verplaatst werden, heeft het fenomeen één dag later plaats. Want ja, ook de tempels van Aboe Simbel werden verplaatst, een waanzinnig karwei dat vier jaar in beslag nam en alles bij elkaar zo’n 40 miljoen euro kostte. Hoe dat in z’n werk ging, wordt duidelijk tijdens het spectaculair klank-en-lichtspel waarmee het bezoek in de avondschemering wordt afgesloten.
Bijbelse taferelen langs de oever van de Nijl : boeren die met primitieve ploegen het land bewerken, vrouwen die op platte stenen de was doen, spelende kinderen in het water, een balkende ezel in een tredmolen. Na de leegte van het verdronken Nubië is de cruise tussen Aswan en Luxor een terugkeer naar het leven. Intens groen is dit land en de Nijl precies zoals ik het me herinner uit mijn geschiedenisboekjes van weleer : de brenger van vruchtbaarheid en vitaliteit. In de fraaie tempel van Kom Ombo, vijftig kilometer ten noorden van Aswan, werd vroeger de krokodillengod Sobek vereerd. De krokodillen die hier vroeger op de nabijgelegen zandbanken lagen te zonnen, zijn allang uitgeroeid ; in de tempel zijn alleen gemummificeerde exemplaren te bewonderen. Op de terugweg naar de boot is het spitsroeden lopen tussen de verkopers van djellaba’s en andere exotica. Van afdingen heb ik echt geen verstand, blijkt nog maar eens. Het turkooizen gewaad dat ik me laat aansmeren, blijkt achteraf zes euro duurder dan een identiek exemplaar in het winkeltje aan boord. Ach ja, we gaan daar geen boterham minder om eten, zeker. Zo draagt een mens onbewust een steentje bij tot de herverdeling van de rijkdommen.
Rare jongens
De tempel van Edfoe baadt in het zachtroze ochtendlicht als we er per calèche arriveren, na een hobbelige rit door het ontwakende, stoffige stadje met zijn vele toeristenbazaars. Rare jongens toch, die Romeinen. Veroveren ze Egypte en beginnen ze prompt tempels te bouwen volgens de principes van de oude Egyptische architectuur. Wie de goed bewaarde tempel met zijn imposante beelden van Horus als havik bezoekt, weet meteen hoe bijna alle Egyptische tempels er oorspronkelijk uitgezien moeten hebben.
Even wordt het spannend : halen we op tijd de sluizen van Esna, die we moeten passeren op weg naar Luxor ? Het lijkt wel een race tussen de verschillende cruiseschepen (op de Nijl is het drukker dan op het Nasser-meer) om als eerste te kunnen versassen. Eens in het sas, wordt het schip omringd door luidruchtige verkopers van karpetten en tafellinnen, die hun waar ongevraagd op het dek slingeren. Passagiers die iets naar hun gading vinden, stoppen geld in plastic cilinders voor filmrolletjes en mikken die naar beneden. Onverkochte waar dient teruggeworpen te worden en komt door het geknoei van ongeoefende werpers wel eens in het water terecht, maar zelfs dat lijkt de straatventers niet te ontmoedigen.
Midden 19de eeuw voeren de eerste cruiseschepen de Nijl op. Ik kan me levendig voorstellen hoe opgewonden de avontuurlijke reizigers van weleer waren toen ze voor het eerst Luxor, het oude Thebe, in ogenschouw namen. Iets van die opwinding is gebleven. Want het blijft een majestueus gezicht : elegante feloeken die het water doorklieven, het prachtige tempelcomplex vlakbij de oever, de roze voorgevel van het eerbiedwaardige Winter Palace. De Corniche is één en al bedrijvigheid van af en aan rijdende calèches, het favoriete transportmiddel hier dat de sfeer van Agatha Christies populaire Nijl-thriller levend houdt. Bij valavond lopen we over de sfinxenallee tot aan de Obelisk, een identiek broertje van het exemplaar dat op de Parijse place de la Concorde staat. De kolossale beelden van Ramses II en de even indrukwekkende zuilenhof zijn verlicht, evenals de moskee van Abu al-Haggag die in de 13de eeuw binnen het tempelcomplex opgericht werd. Hier was ik al eerder geweest, maar Flaubert had gelijk : op Luxor raak je nooit uitgekeken. Later koop ik bij Aboudi’s Bookshop in de bazaar een oude prent van een odalisk, zoals die in de kajuit boven mijn hoofd hing. Kwestie van een snuifje ‘authentieke’ Nijl-geest mee naar huis te nemen. n
Tekst en foto’s Linda Asselbergs
Bemanningsleden in smetteloos wit verwelkomen je met trommelgeroffel en fluiten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier