Schilderachtig roest in de haven en parels van art deco en modernistische architectuur. Met Geert Declerck, directeur van de toeristische dienst van de stad, ontdekken we een ander, minder bekend Oostende, waar ook Ensor zich thuisvoelde.

Als ik echt wil uitwaaien, dan zoek ik de Oosteroever op, het deel van Oostende dat zich aan de overkant van de havengeul bevindt, naast Bredene”, zegt Geert Declerck. ” Ensor voelde zich daar ook thuis, in de duinen en op het strand achter het prachtige Fort Napoleon dat volgend jaar wordt opengesteld voor het publiek. De kunstschilder heeft ook dit landschap met verf vereeuwigd.”

De Oosteroever, in de volksmond beter bekend als de Opex, een afkorting die verwijst naar de vroegere benaming Ostende Extension, is de visserswijk waar geen toeristen komen. “Dit is het gebied rond de dokken en de vismijn. Een boeiende plek om de dag mee te beginnen, want de visveiling draait rond 6 uur ’s morgens op volle toeren.” Geert Declerck is gefascineerd door het ruwe, rommelige uitzicht van de haven. “Hier krijg je een flinke portie schilderachtig roest te zien”, vertelt hij enthousiast. “Overal op de kades ligt oud ijzer. En in de dokken zie je oude vaartuigen. Ikzelf vind dat mooi, maar ik weet dat veel mensen daar vreemd van opkijken; ze vinden het maar oude rommel. Toch valt er hier veel ongewoons te ontdekken. Naast de vismijn staat bijvoorbeeld een gebouwtje dat op een bolhoed lijkt en waarin ooit sprot werd verkocht. Dat monumentje wordt nu hersteld. Wat verder zijn er enkele scheepswerven. En daar ligt de Amandine, de laatste ijslandvaarder die wordt opgeknapt om nadien te worden geëxposeerd aan de Mercatorsluis. In deze wijk mag je best een beetje verdwalen, zo word je elke keer opnieuw verrast. Wandelend over de sluizen en bruggetjes loop je tot aan de vuurtoren of het fort vanwaar het zicht op de stad adembenemend mooi is. Ook het strand is ongerept: dit is de Oostendse waterlijn zoals die er vroeger moet hebben uitgezien.”

Na een stevige strandwandeling kan je in de robuuste Taverne Vismijn, net naast de mijn, genieten van een poos rust en van het traditionele recept voor een hongerige maag: droge vis met een biertje. De ruime biertent, met een riant zicht op de skyline van de stad aan de overkant, is de rendez-vousplek van de vissers. “Hier kan je het sappigste dialect horen, maar je moet er wel vroeg voor uit de veren, want later in de voormiddag is iedereen verdwenen.” Ook de Hendrik Baelskaai, achter de vismijn, maakt deel uit van het vissersleven. Hier meren de sloepen aan. Veel vissers spreken af in The Sailor en in Café Végé, een piepkleine kroeg die je op het einde van een smalle doorgang ontdekt. Ook rond het atelier van zeilenmakerij Lefebvre is het altijd druk. Hier komen geen vissers, wel zeilers. De internationaal vermaarde manufactuur maakt nog zeilen op artisanale manier. Even binnengluren kan geen kwaad. “Maar wie de charme van de Oosteroever wil ontdekken, mag zijn bezoek niet lang meer uitstellen”, waarschuwt onze gids. “De hele wijk wordt gerenoveerd. Straks breekt hier het toerisme door. Met het Fort Napoleon, een jachthaven en andere bezienswaardigheden wordt dit een trekpleister. ’t Zal wel mooi zijn maar het rauwe verleden wordt weggegomd.”

Van de Oosteroever kan je op twee manieren terug naar het centrum. Rijd je rond de voorhaven en over de prachtige De Smet de Naeyer-bruggen, dan kies je voor de klassieke weg. “Je kan ook het overzetje nemen aan het Schutsluisplein”, suggereert Declerck. “Dat is pas spectaculair.” De rubberboot vaart je over de woelige havengeul – zelfs met weinig wind is er deining – naar de achterkant van het station. In deze buurt kan je nog nagenieten van het Artival-festival waarbij kunstenaars met beschilderingen en installaties zowel de jachthaven als het Montgomerydok en het Westerstaketsel hebben versierd. Op het moment van de Knack-zomerhappening is het festival wel afgelopen, maar sommige kunstwerken zijn nog te zien.

Met het overzetje beland je in het hart van de stad, net naast de Vistrap. Hier houdt Geert Declerck halt bij Angèle, volgens hem een van de meest authentieke viswinkels van het Kadzandbonenplein. Daarna neemt hij me mee naar de Christinastraat. “Een buurt die steeds boeiender wordt. Iedereen trekt maar naar de Kapellestraat, hét winkelcentrum bij uitstek, maar je vindt meer kleine, creatieve winkeltjes in de Christinastraat. De huren liggen er lager, waardoor het aanbod van de kledingwinkels minder commercieel is.”

Oostende komt ook ’s avonds tot leven. “En lang niet alleen in het centrum”, benadrukt Geert. “In Mariakerke is er in de zomer altijd veel animatie, maar dat is al een eindje buiten de oude stad. Zelf hou ik vooral van het stuk tussen het casino en de thermen, een plaats waar ook Ensor graag kuierde. Hij liep op de dijk, ik bezoek de leuke bars die daaronder liggen. Daar vind je me elke maandag van de zomer, want dan is er vuurwerk op het strand en hangt er een leuke sfeer. Dat is trouwens ook hét rendez-vous van de Oostendenaars.”

Het nachtleven biedt natuurlijk nog veel meer. “Je hebt ook de beroemde Langestraat, de uitgangsbuurt bij uitstek, of de discotheek onder het Thermae Palace. Maar er zijn ook heel andere leuke plaatsen, zoals de kroeg De Illusie in de Graaf de Smet de Naeyerlaan, een kunstcafé met een theaterzaaltje in een oude smederij. Hier spreekt de culturele jetset af.”

Oostende is niet groot, maar de stad straalt toch een kosmopolitische sfeer uit, vindt Geert Declerck. “Dat blijkt onder meer uit de nonchalante manier van omgaan met elkaar, die veel minder stijf is dan in Brugge bijvoorbeeld, en uit de bonte woordenschat. Oostendenaars geven graag ondeugende namen. Zo noemen ze het Zeeliedengedenkteken op het Zeeheldenplein de “pisser”, omdat de figuur een suggestieve houding aanneemt; het prachtige bronzen beeld van George Grard op de Leopold II-laan, La Mer, kreeg de bijnaam Dikke Mathilde, en het ruiterstandbeeld van Leopold I noemt kortweg ’t Paard. De volksgeest is open, verdraagzaam en niet kleinburgerlijk. Door de vreemde invloeden lijkt de badstad groter dan ze is.”

Declerck houdt van de vele gezichten van zijn stad, die je op korte afstand van elkaar bewonderen kan. Van de visserwijken is het maar een stap naar het statige Hôtel du Parc aan het Marie-Joséplein: de fraaiste art-decotempel van de kust, waar je nog koffie geserveerd krijgt in hoge filters. Geert heeft zijn hart ook verpand aan de minder bekende Stuart, het chique koffiehuis aan de overkant van de straat, net naast het casino. Ook daar beland je in een riant pluchen decor met vooroorlogse charme. Genietend van een glaasje port voel je het antieke Oostende, waar Ensor zich thuisvoelde, herleven.

Wie met Ensor zelf op stap wil, mag natuurlijk een bezoek aan het huis van de meester zelf, in de Vlaanderenstraat, niet overslaan. Het is ongetwijfeld een van de meest ontroerende monumenten van de kust. De kunstminnaars komen ook aan hun trekken in de musea van de stad. Zeker in dit Ensorjaar worden ze extra verwend (zie kader). “Maar er is meer”, zegt Geert Declerck. “Je loopt de schilder overal tegen het lijf. Zo kom ik hem steevast tegen in het Maria Hendrikapark, het royale park ten zuiden van de stad, dat bijna zo groot is als het centrum zelf. Hier komen de Oostendenaars genieten van het groen.”

Geert denkt ook aan Ensor op het strand van Mariakerke, vanwaar het uitzicht op de stad met zijn monumentale ‘kursaal’ erg mooi is. “Ik wandel dikwijls langs het water vanaf de Venetiaanse gaanderijen tot in Middelkerke en neem dan, als een toerist, de tram terug naar huis. Een stevige wandeling die dubbel telt, want je stapt door het zand en dat is eens zo vermoeiend. Maar het zicht op de prachtige natuur van het Domein Prins Karel in Raversijde is indrukwekkend.”

Oostende heeft niet alleen natuurliefhebbers veel te bieden. Ook het bouwkundig patrimonium is rijker dan je zou denken. Er is veel meer dan bouwkunst uit de belle époque alleen. Geert vindt bijvoorbeeld het fifties-decor van de luchthaven schitterend. De stad telt trouwens veel monumenten uit die tijd, opgetrokken na de bombardementen van de laatste wereldoorlog. Toen zagen veel nieuwe monumenten het licht, zoals de ijsroomtaart van de Wellingtonrenbaan en de natuurstenen kolos van de post in de Hendrik Serruyslaan, een creatie van Gaston Eysselinck. Het gebouw staat momenteel te koop en krijgt hopelijk een goede bestemming. Voorts is er ook het stadhuis van Victor Bourgois, het casino van Leon Stijnen en het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst in de Romestraat, een voormalig warenhuis van de hand van Eysselinck.

Het modernistische patrimonium biedt de stad een toeristische troef die vooralsnog niet wordt benut, maar die zeker de moeite waard is.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content