Zijn kortfilm, ‘Le Cri du Homard’, won dit jaar een César en een Magritte. Nicolas Guiot (34) kon zich geen mooiere start dromen voor zijn filmcarrière, die ooit begon aan de kassa van Cinéma Le Parc in Charleroi.

Er zijn zaken die we liever niet onder ogen zien. Omdat ze ons te zeer van ons stuk zouden brengen. De zesjarige Natalia bijvoorbeeld heeft maar één zekerheid : haar grote broer die is teruggekeerd van het Tsjetsjeense front, met die wezenloze blik in zijn ogen, zijn lichaam vol littekens die zelfs zijn eigen moeder niet wil zien, is veranderd. Voor altijd veranderd. Dat is het verhaal dat Nicolas Guiot op een bijna naturalistische wijze vertelt, een verhaal zonder geruststellend, verlossend einde. Le Cri du Homard, de eerste film van deze jonge regisseur uit Charleroi, werd meteen met lof overladen, en met een Magritte en een César bekroond, begin dit jaar. “Een heel mooi visitekaartje”, erkent de man die door de regionale pers sindsdien wordt ingehaald als een echte Carolo, een lokale held, ook al heeft hij zijn geboortestad al meer dan zeventien jaar geleden verlaten. “Ik voel me vandaag toch meer een Brusselaar en ik zie mezelf niet terugkeren,” zegt hij, “maar Charleroi is natuurlijk wel de stad waar mijn roots liggen, de plek waar alles begonnen is.”

Vanwaar die drang om films te maken ?

Nicolas Guiot : Dat is geleidelijk gekomen. Als tiener ging ik vaak in mijn eentje naar de bioscoop. Mijn moeder stond zelfs toe dat ik naar een “kinderen niet toegelaten” ging. Daarna ben ik als vrijwilliger gaan werken in Cinéma Le Parc in Charleroi. Zo kon ik ongelooflijk veel films zien. Toen ik zeventien was, ben ik naar Luik vertrokken om filosofie te studeren. Aan het einde van die studie deed ik mee aan het toelatingsexamen van het Insas, de film- en toneelschool in Brussel, maar ik haalde het niet. Ik was eerst erg teleurgesteld, maar toen heb ik besloten aan de ULB een opleiding te volgen in het analyseren en schrijven van scenario’s. En daar ben ik in contact gekomen met Luc Dardenne, die mijn scriptiebegeleider werd en me later ook mijn eerste baan bezorgde op de set van L’Enfant.

De realiteit op een filmset is zeker minder glamoureus dan het idee dat veel mensen ervan hebben ?

Absoluut ! Ik ben begonnen als stagiair-regisseur. Ideaal om de kneepjes van een sterk georganiseerd en gestructureerd vak te leren. De mensen kunnen zich dat niet voorstellen. Op de set hoort bij elke functie een team, een chef, een onderchef, assistenten, stagiairs… De regie moet al die mensen ondersteunen en ervoor zorgen dat iedereen heeft wat hij moet hebben. Het is waarschijnlijk de meest ondankbare taak die er is, ver van grote theorieën die je op school hebt geleerd. Maar plotseling word je erin geworpen, je moet op zoek naar een of ander onwaarschijnlijk accessoire, of je moet in je fluorescerende vestje de hele nacht auto’s tegenhouden. In het begin voelde ik me helemaal niet geschikt voor deze job. Ik denk dat ik ook niet zo goed was, want ik ben doorgaans nogal traag en ik heb niet zo veel praktisch inzicht, terwijl het er toch op aan kwam in elke situatie snel te reageren. Maar ik heb het klaargespeeld. En vooral : ik heb technici en acteurs ontmoet die vrienden zijn geworden en met wie ik blijf samenwerken.

Hoe koos u het onderwerp van de film, het zit tegelijk zo dicht op de huid en staat zo ver van ons af ?

Ik stuitte bij toeval op een documentaire op Arte met de titel Corbeaux blancs. Dat ging over jonge Russische soldaten die compleet verwoest uit Tsjetsjenië terugkeren. Ze worden aan hun lot overgelaten, na al die verschrikkingen vinden ze hun plaats in de maatschappij niet terug. In ons land is daar nauwelijks aandacht voor, ook al circuleren er bijzonder gruwelijke getuigenissen. Het thema van het onuitsprekelijke, van het stilzwijgen houdt me trouwens al bezig sinds ik me voor mijn scriptie Filosofie in het concept van de stilte verdiept heb. Ik denk daarbij aan de filosoof Jean-François Lyotard, die het heeft over het onvermogen van bijvoorbeeld de Auschwitz-overlevenden om hun ervaringen onder woorden te brengen.

Uw film toont niets van de oorlogsgruwel, de protagonist praat er niet over, en toch voel je de horror.

De kracht van film is net dat je veel kunt uitdrukken zonder het te benoemen. Ik wilde ook niet dat de dialogen, grotendeels in het Russisch, te expliciet zouden zijn. In plaats daarvan wilde ik de immateriële gevolgen van dit soort conflicten laten zien.

Wie die getraumatiseerde soldaat ziet, kan niet anders dan aan die jonge Belgische Syriëstrijders denken.

Voor mij is er toch een fundamenteel verschil, die jongeren vertrekken zelf naar Syrië, vrijwillig of uit geloofsovertuiging. Maar de Russische soldaten die zomaar naar Tsjetsjenië worden gestuurd, hebben geen enkele keus. Natuurlijk zit er achter die oorlog ook een ideologie, gebaseerd op eeuwenoude gevoelens van haat tegenover de Tsjetsjenen, die door de vermoorde journaliste Anna Politkovskaja werden omschreven als “de nieuwe joden”. Ik heb de vader van Boris dan ook bepaalde verklaringen van Poetin in de mond gelegd, die niet aarzelde om de Tsjetsjenen te omschrijven als “dolle honden die moeten worden uitgeroeid”.

U laat de terugkeer van Boris samenvallen met de gijzeling van honderden kinderen in een school in Beslan door een Tsjetsjeens commando. Daardoor neemt u geen stelling in.

Boris was zonder twijfel, net als veel van zijn makkers, zowel slachtoffer als beul. De ergste martelingen van Russische soldaten vinden overigens vaak plaats binnen het eigen leger. Terwijl er aanvankelijk twijfelachtige politieke en financiële bedoelingen aan de basis lagen van dit conflict, blijft er nog maar weinig over van de ideologie. We zien hier een banalisering van het kwaad. Een volk wordt afgeslacht en er worden kinderen de dood in gestuurd zonder dat ze weten waarom. Daarom ook wilde ik dit verhaal vertellen vanuit het standpunt van Natalia, omdat zij volstrekt onpartijdig is. Ze voelt gewoon een diepe angst voor die broer die ze niet meer herkent. Ze kiest voor de vlucht, terwijl de volwassenen hun ongemakkelijke gevoelens verbergen achter een schijnwerkelijkheid.

Wat was de grootste uitdaging tijdens het draaien van deze film ?

De casting. Het kostte ons bijna een jaar werk, want we zochten Russische acteurs die ook Frans spraken, want we moesten toch kunnen communiceren. Het is sowieso nooit makkelijk om te werken met kinderen, maar dit meisje moest ook nog eens tweetalig zijn. Maar uiteindelijk ben ik daar het meest trots op : de acteursregie was grotendeels klaar toen we de casting achter de rug hadden. Ik moest alleen nog de nuances aanbrengen. Tegenwoordig wordt er, zelfs bij kortfilms, steeds meer druk uitgeoefend op de regisseur om toch maar te kiezen voor een beroemde acteur. Met het risico dat het personage helemaal verdwijnt achter die steracteur. Hij vreet als het ware de film op, zonder de minste garantie op commercieel succes.

Vandaag bent u ook, en misschien wel in de eerste plaats producer. Wat is er zo boeiend aan dit facet van het filmbedrijf ?

Toen ik in 2006 Ultime Razzia oprichtte, samen met Benjamin d’Aoust, Jérôme Duquène, Gregory Lecocq en Stéphane Tassin, was dat in eerste instantie om onze eigen films te producen, maar geleidelijk hebben we ons opengesteld voor andere regisseurs. Zo ben ik toevallig producer geworden, al kreeg ik wel vlug de smaak te pakken. Want als producer ben je een van de weinige mensen die een heel project van A tot Z kunnen volgen. Je blijft op de achtergrond en je doet alles om het team naar voren te schuiven. Die rol ligt mij wel. In die zin behoor ik tot de school van Peter Brook en Terrence Malick : als het enigszins mogelijk was, zou ik mijn films gewoon loslaten en andere mensen in mijn plaats laten praten.

Was die César voor de beste kortfilm voor u echt een verrassing ?

Absoluut ! We hadden het helemaal niet verwacht ! We waren al blij dat we samen met elf andere films in de preselectie zaten. Mijn Franse producent had echt geen lange arm, en we hadden gehoord dat alles een kwestie is van invloed en vriendjespolitiek ! Maar ik kan nu dus van het tegendeel getuigen. Als je ziet hoeveel films er vandaag worden gemaakt, dan is het simpele feit dat je wordt geselecteerd voor een festival en dat je op de shortlist komt voor een César, een Magritte of een Oscar op zich al een hele prestatie. Dat is in elk geval mijn boodschap aan alle jonge filmregisseurs.

DOOR ISABELLE WILLOT & FOTO’S JULIEN POHL

“Door als tiener te werken in Ciné Le Parc ontdekte ik prachtfilms uit de hele wereld en deed ik culturele bagage op”

“We zien in Tsjetsjenië een banalisering van het kwaad. Een volk wordt afgeslacht en er worden kinderen de dood in gestuurd zonder dat ze weten waarom”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content