Als vader van het minimalisme heeft architect Juliaan Lampens een uitgesproken voorliefde voor de ruwe schors van beton. Zijn stijl is naakt en streng.

Toen Juliaan Lampens (75) zich in 1950 als zelfstandig architect vestigde, was de moderne Europese architectuur aan een heropleving toe. De oorlogsjaren waren wat weggedeemsterd en overal zagen grootschalige projecten het licht. In Marseille legde het bureau van Le Corbusier de laatste hand aan de Unité d’Habitation, een hoogbouw met sociale flats. Dit bouwwerk kwam snel in de belangstelling te staan en overal werd erover gepubliceerd. Ook het Stazione Termini van Roma, afgewerkt in 1951, genoot tot bij ons ruime aandacht. Met architecten als Alvar Aalto, Luigi Moretti, Le Corbusier en Marcel Breuer kreeg het moderne bouwen een nieuw elan dat veel jonge architecten inspireerde. Deze tenoren kregen de kans om grote volumes te realiseren in een nooit eerder geziene strakke stijl. Ze vereerden de ruwe schors van beton, en dat is ook het geliefkoosde bouwmateriaal van Juliaan Lampens.

Lampens genoot nog een klassieke opleiding, die begon in de oorlogsjaren. In de jaren ’40 brandde de belangstelling voor het moderne bouwen op een laag pitje. “De architectuurtijdschriften die voorhanden waren en die vooral uit Duitsland en Italië kwamen, stonden vol klassieke voorbeelden. Slechts 10 procent van de inhoud was modern van stijl. Ook de opleiding was klassiek, pas in het vijfde jaar mochten we zelf iets ontwerpen. Dat neemt niet weg dat er op school toch werd gesproken over Corbu en Mies Van der Rohe“, vertelt Lampens.

Men kan gerust stellen dat de bouwkunst in de jaren ’20 en ’30 hedendaagser van stijl was dan in de jaren ’40, die een beetje bezoedeld was door een reactionaire, nationalistische tendens. Dat verklaart onder meer waarom Lampens’ architectuur de eerste tien jaar van zijn carrière klassiek oogde. Maar er zat ook een praktische verklaring aan vast. “Voor moderne architectuur was er toen geen cliëntèle. De klassieke stijl was een goede leerschool omdat je er heel wat verschillende technieken in kon gebruiken. De huizen van toen zagen er wel helemaal anders uit dan bijvoorbeeld mijn eigen woning. De mensen leefden ook anders, namelijk in en rond de keuken. Daarrond waren er paradekamers die nooit werden gebruikt. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat er huizen zonder garage of badkamer werden gebouwd, maar wel met een duiventil.”

Tegen 1960 geraakte Lampens helemaal in de ban van de moderne architectuur. “Ik maakte een plotse ommezwaai. Voor de makkelijke, klassieke architectuur had ik vrij veel klanten, en die vielen dus weg, waardoor ik minder ging verdienen. Maar ik kon gewoon niet anders, ik ging helemaal op in de moderne architectuur en baalde van dat klassieke gedoe.”

Ondertussen was er ook wat veranderd bij het publiek: de belangstelling voor moderne architectuur en design nam snel toe. De verklaring is niet ver te zoeken: Expo ’58 betekende voor vele mensen de kans om kennis te maken met de nieuwe vormgeving. “Maar het ging om meer dan belangstelling alleen”, weet Juliaan Lampens. “Men begon ook anders te leven, en de tijd was rijp voor een huis met een totaal andere indeling.”

Het resultaat zie je het best in zijn eigen woning, die in 1960 werd opgetrokken. Onder een immens plat betonnen dak creëerde hij één open ruimte. Bijna als een middeleeuws huis, met een grote leefzaal waarin zowel zithoek, keuken met eethoek als slaapkamer een plaats vinden. Bij middeleeuwse woningen werden de diverse functies min of meer van elkaar gescheiden door halflosse wanden of textiel. Juliaan Lampens ontwierp in de geest van zijn Scandinavische voorbeelden wanden die net niet tot het plafond reiken. Ook het gebruik van veel hout voor vloeren, muren en plafonds leunde aan bij de moderne trend uit het hoge noorden. Om het ruimtegevoel te versterken en het betonnen plafond te verlichten, bracht hij aan de buitenwanden, net onder de zoldering, bandramen aan. Die zorgen voor een aangename lichtinval en halen de natuur in huis.

Zo’n woning heeft veel weg van de Japanse stijl. De horizontale opbouw, de vele vensters en de sterke aanwezigheid van de natuur zijn oosterse basisingrediënten die je ook terugvindt in het werk van Lampens’ tijdgenoten Peter Callebaut, Paul Felix, Leon Stijnen en Willy Van Der Meeren. Maar in tegenstelling tot deze bouwmeesters, wier werk al vroeg werd gepubliceerd, genoot Lampens destijds veel minder belangstelling. De reden ligt voor de hand, zegt hij zelf: “Ik heb altijd op mijn eentje voortgewerkt, zonder me met iemand of met een stroming te associëren.” Bovendien was hij in een beperkte regio actief, min of meer rond zijn woonplaats in het Oost-Vlaamse Eke. Lampens is ook een bescheiden man, en dat zie je aan zijn stijl, die toch niet avant-gardistisch is. Hij koos zo consequent voor de sobere, constructivistische bouwstijl, dat hij een aparte plaats inneemt. Daarom vergelijk ik hem graag met de Nederlander Dom Hans van der Laan, de benedictijnermonnik die zich ontpopte tot vormgever-architect. In ons land realiseerde hij een van zijn meesterwerken, het klooster Roosenberg in Waasmunster, waarvoor hij ook simpele, doordachte meubels ontwierp, zoals ook Lampens deed voor sommige van zijn woningen.

Juliaan Lampens werd dus later dan veel van zijn tijdgenoten ontdekt. Pas vanaf de jaren ’80 groeide de belangstelling vanuit het buitenland. Die resulteerde in 1991 in een retrospectieve in deSingel in Antwerpen, waar zijn belangrijkste creaties werden voorgesteld. Ondertussen groeit zijn oeuvre verder aan, want hij blijft ontwerpen in samenwerking met architect Luc Devos. Maar de grote werken dateren uit de periode tussen 1960 en 1980, toen zijn minimalistische taal voor het eerst werd uitgepuurd, op een ogenblik dat de moderne architectuur die strengheid afzwoer. In die zin is de belangstelling voor zijn oeuvre verklaarbaar: vanaf eind de jaren ’80 werd het minimalisme een trend.

Bijna een kwarteeuw daarvoor, in 1966, realiseerde Lampens een van zijn meest markante projecten, de bedevaartkapel van de O.L.Vrouw van Kerselare in Edelare, bij Oudenaarde. Hoewel het interieur van dit prachtige gebouw met minder respect wordt bejegend dan de architectuur verdient, blijft een bezoek een belevenis. Het krachtig betonnen kunstwerk met driehoekig silhouet rijst uit de grond als een ruimteschip en is ongetwijfeld een van de mijlpalen van de naoorlogse architectuur in België. Het verdient bescherming.

Lampens’ liefde voor het contrast tussen ruwe betonschors en glad hout komt ook tot uiting in de woning Vandenhaute in Huise, gebouwd in 1967. Ook hiervoor bedacht hij een betonnen dak met een enorme overspanning. Voor hem zijn wanden en daken immers de essentie van een woning. Daar heeft hij zelfs vanuit archeologisch standpunt gelijk in: de eerste woning was weinig meer dan een groot wind- en regenscherm. Lampens’ woningen zijn bijna steeds aan één zijde open om de natuur in huis te halen. Het grondplan is open en vrij, zonder hiërarchie gecomponeerd. Geen enkele functie lijkt belangrijker dan de andere. In de woning Vandenhaute zit de keuken half gevangen in betonnen wanden die de grond niet raken. Het huis is eigenlijk een constructivistisch beeldhouwwerk, waarbij zelfs de meubels – meestal vast – deel uitmaken van de compositie. Deze architectuurstijl wordt nu nog steeds gehanteerd door jongere architecten en wordt als zeer hedendaags bestempeld. Lampens was dus zijn tijd ver vooruit.

Daarvan is ook het huis Van Wassenhove in Sint-Martens-Latem, gebouwd in 1974, een voorbeeld. Het heeft het silhouet van een enorme betonnen schommelstoel. De monumentale schuine achtergevel was een antwoord op de stedenbouwkundige voorschriften die een hellend dak vereisten. Het resultaat is een elegant betonnen kunstwerk dat dialogeert met de natuur. Het is een van Lampens’ meest poëtische creaties.

Piet Swimberghe / Foto’s Sven Everaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content