Ontwerpers in Brussel

Annemie Verbeke, de zeven levens

Mannequin, modejournaliste, consulente, La Cambre-docente, Annemie Verbeke is van veel markten thuis. Ze studeerde aan het Sint-Lukasinstituut in Brussel en de Koninklijke Academie in Gent. In 1979 ging Verbeke de textielindustrie in, onder meer als styliste voor breigoedfabrikanten als Chamail en auteur van trendboeken voor de Federatie van Belgisch Breigoed. In ’86 lanceerde ze onder haar eigen naam haar eerste vrouwencollectie, een jaar later trok ze samen met Dirk Van Saene, Dries Van Noten, Ann Demeulemeester en Walter Van Beirendonck naar Londen voor de British Designer Show. Verbeke werkte voor diverse labels, zoals Chine en Natan, en creëerde in ’97-’98 met Martin Margiela de Italiaanse tricotlijn Gentry Portofino. Toen ze haar eigen collectie opnieuw voorstelde in ’98 won ze meteen de prijs van Modo Bruxellae. In al haar collecties speelt Verbeke met paradoxen. Haar kleurenpalet is bijzonder, de ontwerpen van een geraffineerde eenvoud. Verbeke exporteert naar Frankrijk, Nederland, Duitsland, Japan, Hongkong en Scandinavië. In België heeft ze een tiental verkooppunten en sinds ’99 een flagshipstore in de Brusselse Dansaertstraat.

Azniv Afsar, Armeense koppigheid

“Ik doe altijd mijn eigen zin”, zegt Azniv Afsar, eind jaren negentig een grote belofte in het Brusselse. De geometrische, puntige stijl in zwart, rood en wit van de Armeense dame laat zich snel herkennen. Na haar kindertijd in de bergen van Anatolië, te midden van haar handwevende grootouders, belandde Afsar in 1983 in Brussel. Daar studeerde ze in ’93 af aan de modeafdeling van Sint-Lukas. Een damescollectie volgde in ’97, een eigen winkel in de Léon Lepagestraat twee jaar later. Daarmee speelde Afsar een belangrijke rol in de herwaardering van de Antoine Dansaertwijk, en die van de Brusselse modescene. Die is zich, na het succes van de zes van Antwerpen, pas sinds kort weer bewust van haar eigenheid. Aan mode heeft Afsar zelf een broertje dood. Duurzame, karaktervolle ontwerpen genieten haar voorkeur, want “kleding is een spiegel van je persoonlijkheid”.

Eric Meunier, de naïeve droomwereld

Eric Meunier is een nieuwkomer in de Brusselse mode : deze winter verschijnt zijn collectie Le Vêtement de Willy voor het eerst in de winkel. Midden jaren negentig spoorde Walter Van Beirendonck hem tijdens een stage aan voor de mode te kiezen, en dat verbaast niet : Meuniers speelse, kleurrijke droomwereld is dan kinderlijker en naïever dan die van Walter, qua fantasie en humor zijn het verwante ontwerpers. Toch ruilde Meunier de Antwerpse modeacademie al na een jaar voor la Cambre, waar hij in ’99 afstudeerde, na stages bij Van Beirendonck, maar ook Dries Van Noten en Jean Charles de Castelbajac, die hem zijn accessoirelijn toevertrouwde. Tussen de Prijs Moët & Chandon (1999) en de eerste prijs op de Coral Fashion Awards (2002), ontwierp Meunier ook kostuums voor de Koninklijke Muntschouwburg in Brussel. “Ik was altijd een dromer, een buitenbeentje op school dat niet wilde studeren”, bekent Meunier, die in zijn tienerjaren in Doornik borduurde en beeldhouwde. Zijn fotogenieke collectie geniet al enkele jaren persaandacht. Nu mag hij zich met de steun van Scabal en Delvaux ook in de verkoop bewijzen.

Fiona McGreal, vrouwelijke romantiek

De hoofdstad van Europa is ook de uitvalsbasis van de Ierse Fiona McGreal (29), die haar studie aan het Atelier in Brussel voltooide. Na een kortstondig avontuur in India, werd McGreal trendwatcher in Londen. Tussen 1997 en ’99 assisteerde ze in Hongkong de productie voor Chine, drie jaar later gevolgd door een eigen collectie. Die bescheiden collectie benadrukt vooral de geometrische, comfortabele pasvorm en steunt dan ook op de kleermakersknepen die McGreal verwierf als assistente van Ines Raspoort. Haar vrouwelijke romantiek heeft echter weinig te maken met Belgische avant-garde, al is de productie wel volledig Belgisch.

Jean Paul Knott, met vallen en opstaan

Voor hij zijn eigen label lanceerde, was Martin Margiela assistent van Jean Paul Gaultier, en ook Jean Paul Knott (37) begon in Parijs. Meteen nadat de ontwerper uit Verviers is afgestudeerd aan het Fashion Institute of Technology in New York, gaat hij aan de slag bij Yves Saint Laurent. Hij ontwerpt er de Rive Gauche-collectie en assisteert de master himself bij de haute couture. Terug in Brussel lanceert hij in 1999 onder eigen naam een prêt-à-porterlabel, met artistieke foto- en videopresentaties in Parijs. Als hij in maart 2001 op de officiële kalender staat, is niet alleen modegoeroe Suzy Menkes dolenthousiast : Knott wordt artistiek directeur van Krizia en ontwerpt kostuums voor de productie Lumière van Maurice Béjart. Daarna volgen tegenslagen : in januari 2002 beëindigt Krizia zijn contract, en ook zijn aanstelling als creatief directeur bij Louis Feraud vier maanden later is een kort leven beschoren. Feraud prijst zijn Parijse stijl, waarin stoffen en drapering een grote rol spelen, maar klaagt in april 2003 over de verkoopcijfers. Exit Knott dus, die nu zijn eigen label voortzet en sinds vorig jaar eindelijk aanknoopt met de Belgische markt. Knott en Laurent kunnen nu samen klagen over de luxe-industrie.

José Enrique Oña Selfa, Latijns goochelaar

Wie zegt dat Brusselaars niet meedraaien in de internationale modewereld ? José Enrique Oña Selfa (28) stopte er zijn eigen collectie voor in de koelkast. De voormalige assistent en patroonsnijder van Olivier Theyskens, medestudent op de banken van La Cambre, is sinds september 2001 creatief directeur van de damescollectie van Loewe. Zijn Andalusische ouders trokken in de jaren zestig naar Brussel, waar hun zoon in 1999 met hoogste onderscheiding afstudeerde. Geïnspireerd door de blitzcarrière van Theyskens, lanceerde hij nauwelijks een jaar later zelf de collectie Je Oña Selfa. Zijn glamourlook werd meteen opgepikt door Maria Luisa, Bergdorf & Goodman (New York) en moderedactrices wereldwijd. Sex sells, en bovendien goochelt Oña Selfa met invloeden, van Noord-Europese romantiek en gepeperde Latijnse dans tot bekende figuren uit de Spaanse psyche zoals nonnen, ruiters en zwarte weduwen. Het in ’48 in Madrid opgerichte Loewe is dus vertrouwd terrein. De Belg moet het duffe LVMH-label afstoffen. Truttige luxe en nappaleer in handen van een designer die niet vies is van dubbelzinnigheid en seks ? Die formule heeft haar degelijkheid al bewezen.

Kaat Tilley, de bvba Sprookje

Kaat Tilley (44) defileert niet (meer) in Parijs, komt zelden voor in trendlijstjes en staat veraf van de jonge Belgen die momenteel het mooie weer maken. Toch kent zowat ieder modeminnend mens deze Mechelse ontwerpster, die drie jaar na haar studies aan de Antwerpse modeacademie een boetiek en atelier opende in de Brusselse Koningsgalerij. Daarvoor studeerde Tilley plastische kunsten en schilderkunst aan het Sint-Lukasinstituut in Brussel. Haar onnavolgbare stijl is dromerig, sprookjesachtig en bohémien, maar altijd vrouwelijk en vloeiend. Warme kleuren, laagjes, borduurwerk en andere decoratie zijn vaste elementen. Blikvanger is de Black Lines-collectie, met ongewone huwelijks- en feestjurken, aangevuld met Inner & Earthings (prêt-à-porter) en Frederiek (kinderkleding). Zo fantasierijk en kunstzinnig de kleding, zo snor zit het ook op zakelijk vlak. Er zijn verkooppunten in de Verenigde Staten, het Nabije Oosten, Italië, Duitsland en Nederland. In samenwerking met onder meer het Belgisch Secretariaat voor Buitenlandse Handel en de Diamantraad reisde Tilley al zowat de halve wereldbol af. In 1997 werd haar bvba trouwens uitgeroepen tot Bedrijf van het Jaar.

Marien Perez, Ghent meets Brasil

Brusselaars bundelen vaak hun krachten, en in het geval van Marien Perez met bescheiden succes. Tussen 1996 en ’97 volgden Gentenaar Frederic Mariën (29) en de Braziliaanse Camila Perez (28) beiden een mastersopleiding aan het Instituto Marangoni in Milaan, waarna het tweetal naar de Academie International de la Coupe in Parijs trok. Inmiddels is het label aan zijn vierde wintercollectie toe, moderne vrouwelijkheid die het meer moet hebben van architecturale vormen, kwaliteitsstoffen en creatieve details dan van extravagantie. Behalve verkooppunten in Knokke-Heist, Sint-Martens-Latem en het Japanse Osaka heeft het label een eigen winkel in de Vaartstraat in Brussel en in de Antwerpse Steenhouwersvest. Daarbij komen de interieurstudies van Mariën goed van pas : het duo verzorgde zelf de inrichting.

Nathalie Demedts, rustig tegen de stroom

De Coral Fashion Awards zijn een van de weinige mode-evenementen in Brussel. Nathalie Demedts won de jongste editie, een 35-jarig geneticus die zich in 1997 inschreef als vrije leerling aan het Atelier Lannaux in Brussel. Haar onconventionele werkwijze is op en top Brussels. Demedts combineert graag uiteenlopende thema’s, terwijl ze zich bewust beperkt tot een steeds grotere groep van privé-klanten. Verwacht echter geen haute-couture-extravagantie : “Mijn collectie is een reactie op onze frenetieke samenleving. We moeten mee met de zogenaamde vooruitgang. Voor veel mensen is die druk allesbehalve prettig, dus bewerk ik de kleding niet te veel. Eenvoudige creativiteit, dat volstaat als antidotum.” Voor de winter stelt Demedts een vrolijke feestcollectie voor met referenties naar Jacques Tati en rocksilhouetten à la David Bowie. Op vraag van stoffenfabrikant Scabal maakte Demedts ook een ‘Britse’ collectie met ruitstoffen.

Nicolas Dehon, bescheiden

Brusselse ontwerpers timmeren vaak in stilte aan de toekomst, zonder veel kabaal te maken. Nicolas Dehon bijvoorbeeld, een voormalige steward die op zijn 25ste alsnog naar Sint-Lukas trok en in de leer ging bij Own. Ook zijn eigen label getuigt van jongensachtige onschuld. Zijn vijfde mannencollectie, in kleine aantallen te koop bij Balthasar en Stijl, herneemt de katoenen hemden, het tricot en de bandplooibroeken die hem typeren. Klassieke stoffen en motieven uit de mannengarderobe zoals ruiten en strepen worden bij Dehon opgefrist en voorzien van speelse, maar nooit opzichtige details. Nevenprojecten van de voormalige journalist omvatten onder meer kostuums voor het Théâtre des Galeries in Brussel en opdrachten voor de Franse reisgids Guide du Routard.

Own, eendracht maakt macht

Thierry Rondenet en Hervé Yvrenogeau studeerden beide grafisch design aan La Cambre en vormen sinds oktober 1998 het duo Own. Voordien vormde het tweetal l’Union pour le Vêtement met Didier Vervaeren. Hun jongensachtige mannenkleding onderscheidt zich door de vermenging van street style met artistieke referenties. Ondanks de doordachte snit en zorgvuldige afwerking is Own geen opzichtige ontwerpersmode, maar veeleer eenvoud met een designtouch. Het duo maakte als dansfanaten kostuums voor Les Ballets C. de la B., alsook tafels en lampen in samenwerking met Modular.

Sofie D’Hoore, tijdloze klassiekers

‘Antwerpse’ modestudenten weten vaak wat ze willen, Brusselaars zijn eerder een verhaal met horten en merkwaardige wendingen. Sofie D’Hoore (41) wordt tandarts in Leuven, daarna belandt ze via een textielopleiding in Gent aan de Antwerpse modeacademie. Al na twee jaar gaat D’Hoore in Milaan de productie van Belgische Private Collection leiden. Terug in Brussel, creëert ze in1990 een eigen label. Typische elementen zijn double face-mantels, luxueuze materialen en uitgezuiverde, vloeiende lijnen. D’Hoore speelt met tijdloze klassiekers, en dat lijkt aardig te lukken.

Walter Lecompte, bont is de naam

Bontwerker Walter Lecompte was al bijna veertig jaar ambachtsman toen hij eind jaren tachtig de bonthandel Slachmuylder overnam. In 1995 lanceerde hij, in volle anti-bontperiode, Fur for @ New Generation, waarbij hij traditie en moderniteit probeert te vermengen. Konijn, astrakan, mink, nerts, Tibetlam en kalfsvacht worden met moderne technieken bewerkt en bedrukt. De showrooms in Parijs en Milaan hebben klanten in Europa, de VS en Japan, terwijl de bontman heeft samengewerkt met onder anderen Delvaux, Motorola en de Brusselse Muntschouw-burg. Ook Dries Van Noten, Ann Demeulemeester en Chanel bestelden bontaccessoires bij de Belg.

Xavier Delcour, rock op zijn Brussels

De Brusselse modewereld telt buitenbeentjes bij de vleet, Xavier Delcour (32) op kop. De autodidact gaf al na een jaar de brui aan La Cambre, maar is intussen een vaste waarde op de Parijse mannendefilés. “Ik was amper achttien”, zegt Delcour, “verwachtte misschien te veel. Ik zocht bijzondere, extravagante mensen, en dus zat ik liever in het nachtleven dan op school. Zelfs nu vind ik modestudenten doorgaans te braaf. Ze willen allemaal meteen een verkoopbare collectie maken. Nochtans kun je als ontwerper slechts in één richting evolueren, van avant-garde naar toegankelijk. Andersom is veel moeilijker.”

Delcour leerde al in zijn puberteit stikken en patronen ontwerpen omdat hij nergens de kleding vond die hij zocht. Na zijn korte verblijf aan La Cambre schreef hij zich in voor tal van wedstrijden, waarbij het festival in Hyères in 1995 een breekpunt werd. Zijn mannencollectie kaapte er niet alleen alle belangrijke prijzen weg, hij leerde er ook partner Didier Vervaeren kennen, met wie hij nu een tweemansbedrijf vormt. Hun appartement in hartje Brussel is tegelijk atelier en kantoor. “Ik werk graag met vertrouwelingen die op dezelfde golflengte zitten. Didier en ik gaan wel eens te keer, maar dat is snel vergeten.”

Na drie jaar verkoop, volgde in ’98 het eerste defilé in Parijs. Met de hulp van ‘cruciale vitrines’ als Maria Luisa (Parijs) groeide het klantenbestand in Europa en de Verenigde Staten aan tot dertig verkooppunten. “Geen enorm aantal”, zegt Delcour, “maar wel stabiel en in elke belangrijke stad de juiste winkel.” Niettemin bleef de werkwijze onveranderd : met de opbrengst van de ene collectie wordt de volgende gemaakt, zonder samenwerking met financiële partners of fabrikanten. “Natuurlijk zou dat me goed uitkomen. Het risico is groot, we jongleren voortdurend met geld. Het moet dan wel iemand zijn die me volledig mijn gang laat gaan, anders zou ik snel gefrustreerd zijn. Ik kan de zaken niet louter commercieel bekijken. Neem nu de vrouwencollectie die we dit najaar lanceren. Eender welke partner zou me gek verklaren gezien de economische omstandigheden. Zelf denk ik dan, ach, de zaken kunnen alleen maar beter gaan.”

ôMijn collectie, dat ben ikzelf”, zegt Delcour, tot zijn portretfoto op het visitekaartje toe : “Ik ben niet blasé, intellectuele blablabla hoeft niet, maar die ruige, mannelijke stijl, met ritsen en metalen details, dat is mijn ding, précis, pas precieux. Als ik wil shockeren of een slecht onthaald ontwerp een tweede kans wil geven, hoef ik me niet in te houden. Vaak doen extreme stukken het trouwens goed, want dat verwacht men intussen. Mijn werkwijze kan pretentieus lijken, maar ik wil gewoon mezelf beschermen.”

De rock ’n rollgarderobe met referenties aan jeugdidolen als Billy Idol, Nick Kamen en Werner Fassbinder is trouwens ook de outfit van de ontwerper zélf. “De rockwereld, het nachtleven, modedefilés, dat is eigenlijk hetzelfde”, zegt Delcour. “Op zulke momenten mag qua kleding alles.” Delcour is te nemen of te laten, de wintercollectie doopte hij nadrukkelijk Encore : “Nog meer zwart, nog meer leer, nog meer sadomasochisme.

Y-Dress ?, creatieve denktank

Ontwerpster van dit in Brussel gevestigde label is de Poolse Aleksandra Paszkowska, in 1996 afgestudeerd aan La Cambre in Brussel. In hetzelfde jaar creëerde ze Y-Dress ?, een in België geproduceerde kledinglijn met nevenprojecten in onder meer de interieur- en muziekwereld, ontstaan uit de ontmoeting van creatieve geesten uit verscheidene disciplines. Er zijn verkooppunten in Frankrijk, Zwitserland, Italië en Japan. Paszkowska opende dit voorjaar een shop in de Antoine Dansaertstraat in Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content