Onbeminde Belgen
Ze verkopen in Hongkong, Tokyo en Milaan. Maar niet in België. Sarah Corynen, Anna Heylen, Wim Neels en Stephan Schneider. Moet er nog mode zijn ?
LENE KEMPS
FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT
Ze zit op haar wereldbolblauw tapijt tussen de kleurige rollen stof. De typische Corynen-kleuren. “Ik weet ook niet waar ze vandaan komen”, zegt Sarah. “Ik noem het regenboogtinten, maar eigenlijk is die omschrijving te beperkt. Er zitten nog een heleboel tussentinten bij. Vanwaar die voorkeur ? Blijkbaar aangeboren. Uit mijn jeugd herinner ik me dat ik van felgekleurde kleren hield. Ik was heel trots op een rood jurkje met een groen appeltje dat ik droeg met een witte cowboyhoed. Als ik ooit zin krijg om zwart te gebruiken, zal ik het niet laten. Ik heb niets tegen zwart. Maar het komt er voorlopig niet uit. “
Winter ’95 is de derde kollektie van Sarah Corynen. De eerste was een verderzetting van haar eindejaarslijn, aangevuld met sjaals en angoratruitjes. De tweede was gebaseerd op de garderobe van Yoko Tsuno. Voor de winter ligt alles in de airhostessensfeer. Van bij het begin kreeg Sarah veel belangstelling van de pers en kwamen de juiste winkels. Ze heeft nu een tiental verkooppunten, van Hongkong tot Parijs. “De druk wordt groter. Toen ik mijn eerste kollektie verkocht, was elke bestelling een verrassing, komplete euforie. Het tweede seizoen had ik al klanten die ik tevreden moest stellen, en wilde ik liefst mijn omzet doen stijgen. Het derde seizoen waren de verwachtingen groot, maar toen verloor ik net een klant. Dan heb je meteen het gevoel : oei, het gaat echt niet vanzelf. Nu herinner ik mezelf er voortdurend aan : dit is werk en ik wil het zo goed mogelijk doen. “
Een kollektie beginnen was een onverwacht maneuver. “Toen ik afstudeerde, was een eigen lijn beginnen een beetje taboe”, zegt Sarah. “Vooral de mensen van het jaar vóór ons praatten er erg negatief over. Wie wilde er nu zijn naam op een etiketje zien ? Toen ik mijn kollektie lanceerde, kreeg ik vrij weinig reakties. Ik had de indruk dat iedereen het een tikje bizar vond. ” In haar laatste jaar won ze de prijs van Harvey Nichols, het luxewarenhuis in Londen. “Ik mocht met mijn kollektie defileren, wat heel onverwacht en plezant was, maar ook een doodlopend straatje. Er was nadien geen kontakt met de pers of de inkopers mogelijk. Toch heeft zo’n evenement effekt. Ik kreeg net nog telefoon van een dame uit Italië die mijn kollektie wilde zien, omdat ze zich dat eerste defilé herinnerde. Er blijft dus toch iets van hangen. “
De stijl van de kollektie zit goed. “Ik heb de indruk dat ik echt begrepen word”, zegt Sarah. “De silhouetten spreken voor zich. Maar mijn prijzen zitten verkeerd. Ik heb een jonge en moderne look maar moet madammen-prijzen vragen, dat klopt niet. Daar moet ik echt op werken. Het begint al bij mijn stoffen. Omdat ik die intense en felle kleuren wil, zit ik meteen bij dure materialen. Als ik zo’n gestreept truitje niet in angora maak, dan wordt het cheap, dan gaat er te veel verloren. “
Als eenvrouwsbedrijf is het hard werken. Corynen : “De zakelijke kant is zwaarder dan ik had verwacht. Ik krijg een punthoofd van al die papieren. Soms heb ik amper tijd om kreatief te zijn en doe ik niets anders dan organizeren en regelen. Elke dag heb ik een waslijst van mensen die ik moet bellen. Allemaal prullen, maar je steekt er enorm veel tijd in. Ik bevind me momenteel op dat zeer vervelende punt dat er net te veel werk is om het alleen aan te kunnen, maar te weinig geld om iemand aan te nemen. Mijn moeder helpt bij het inpakken en verzenden van de kleren. Mijn vriend is steun, toeverlaat en loopjongen. Maar eigenlijk kan het zo niet verder. “
Er werd pas een BVBA opgericht, Sarah heeft een financier gevonden. “Dat geeft meer armslag. Ik kan er nu bijvoorbeeld aan denken om niet meer op een beurs te staan, maar om een eigen showroom te huren zoals veel klanten hebben gevraagd. Het is natuurlijk ook een extra druk : het is nu ernstig geworden, binnen enkele seizoenen moet dat hier geld opbrengen. “
Sarah wordt weleens vergeleken met Courrèges. Ze heeft dat speelse en frisse van die eerste futuristische visies. “Ik kopieer niet, maar dat Courrèges-achtige lijkt er altijd bij te zijn”, zegt ze. “Ik denk dat ik gewoon in dezelfde denksfeer zit, dat we dezelfde voorkeuren en interesses hebben. ” Inkopers reageren altijd licht verbaasd. “Hoewel ik erg nuchter en realistisch ben, vinden mensen mijn kollektie soms extreem. Als ik uit mijn eigen wereldje kom, denk ik dat ik iets draagbaars en commercieels heb gemaakt. Maar dan zie ik aan de reakties dat het niet zo is. Dan denk ik : ben ik nu zo vreemd ? Ik ben toch net een redelijk iemand, waar komt dat extreme dan vandaan ? “
“Ik heb altijd gezegd : ik wil dit echt proberen. Als het niet lukt, moet ik dat onder ogen zien en voor iets anders kiezen. Mijn 35ste verjaardag ik ben nu dertig is een meetpunt. Dan wil ik weten waar ik sta. Dat heeft niets met geld of met een komfortabel leven te maken, maar met voelen of ik op de juiste weg zit, of ik het juiste vak heb gekozen. Mode is een veeleisende business. Je moet er dag en nacht mee bezig zijn. Die totale inzet stoort me niet zolang ik er iets voor terugkrijg : voldoening, bevrediging, goede ouderwetse arbeidsvreugde zeg maar. “
De kollektie Wim Neels heeft 45 verkooppunten, waarvan twintig in Italië. In Aix-en-Provence ligt hij tussen Comme des Garçons en Yamamoto, in Londen naast John Galliano. In België vind je hem nergens. “Ach, het is een kleine markt en het aanbod is al zo groot”, zegt Wim. “Ik lig er niet wakker van. “
Neels komt uit een kleermakersfamilie. “Mijn grootvader kon op één dag een blazer maken, mijn grootmoeder deed de broek. Eén kostuum per dag konden ze leveren : ’s morgens werd je opgemeten, ’s avonds trok je het pak aan. Mijn grootvader knipte zo’n jasje recht uit de stof, zonder patroon, meesterlijk. Mijn vader was ook kleermaker. Tot onze grote ergernis kregen wij dus nooit een jeans, maar altijd gemaakte kleding : een nette wollen broek bijvoorbeeld. Niet echt iets waarop je zit te wachten als je twaalf bent. Als ik aan vroeger denk, zie ik mijn moeder en haar zusters in de pas staan : er werd bij ons thuis altijd wel een mouw ingespeld of een zoom omgenaaid. ” Toch was de familie Neels niet onverdeeld opgetogen met Wims jobkeuze. “Mijn grootvader had de ondergang van de kleermakers meegemaakt, en was als strijker in een fabriek geëindigd. Hij zei : ‘Mode ? Daar is geen frank mee te verdienen ! ‘ “
Die technische achtergrond is bepalend geweest. De kollektie van Wim Neels is erg verfijnd van coupe en afwerking, waardoor hij al snel dát woord naar zijn hoofd krijgt. “Ik hou niet van het woord couture. Ik voel me meer verwant met de term coupeur of knipper, hoewel die misschien iets te technisch is. Ik wil kleren maken die er simpel uitzien, maar die ingenieus in elkaar zitten en waarvan ik denk dat mensen er iets aan zullen hebben. Vorig jaar had ik een rubberen A-lijn-jasje met een vierkante kraag, heel simpel. Ik had er allerlei frullen kunnen opzetten, maar ik verkies eenvoud. Daardoor krijgt zo’n jasje iets sterks. “
Wim Neels houdt van klassiekers, al vindt hij dat zelf een te pretentieus woord. Hij is op zijn best wanneer hij zijn visie op de vaste waarden uit de westerse garderobe geeft : de trenchcoat, de blazer, het vest. Neels : “Die kledingstukken zijn onze basis, ze zijn historisch gegroeid. Elk onderdeel ervan heeft een reden van bestaan. Ik wil ze niet verkrachten noch verbeteren. Daarvoor respekteer ik ze te veel. Ik kan er hoogstens een eigen interpretatie van geven door ze in een aparte stof uit te voeren of de proporties aan te passen. Nu werk ik aan een blazer met een smalle en elegante mouw. Onder de oksel zit een soort kimonodetail, waardoor je veel bewegingsruimte krijgt, ondanks die smalle mouw. Zo’n detail zie je niet als het jasje op de kapstok hangt, maar als je het draagt, voel je het. Dat is voor mij belangrijk. Ik wil dat een kledingstuk funktioneert. Een keer heb ik iets gemaakt waar sommige mensen zich niet zo goed in voelden, het knelde een beetje. Ontzettend gênant vind ik dat, dan zou ik het liefst in de grond kruipen. “
Zijn kollektie wordt in Italië geproduceerd. In Antwerpen is hij nog zelden. Neels : “Ik voel me net een toerist als ik hier ben. ” Op het prikbord in zijn huis hangen foto’s en knipsels die hem inspireren, vaak fifties-getint. “De jaren vijftig hebben me altijd geboeid. Niet dat ik retro wil produceren, ik leef in ’95. Maar ik vind dat er toen erg moderne vormen werden gemaakt. Onlangs zag ik een Lancia uit die periode, een ongelooflijk mooie wagen. Aan die vormen is niets meer toe te voegen. Zelf werk ik niet in de fifties-stijl, dat zou te makkelijk zijn. Ik werk maanden aan een kollektie, dan moet er toch op z’n minst iets van mezelf inzitten. “
Voor Wim Neels moet een kledingstuk eerst goed zijn, daarna mooi, en liefst de twee tegelijkertijd. “Comme des Garçons vind ik meestal goed, maar niet altijd mooi. Toch verkies ik zo’n kollektie boven één die louter vormelijk is een mooi stofje, een makkelijk model maar inhoudelijk totaal leeg. In een goede kollektie herken je de hand van de ontwerper. Ik hou van kleren met een visie, die opgebouwd zijn volgens een zekere estetika. Ik vind het fijn te merken dat de ontwerper research heeft gedaan, dat er een heel onderzoek is gebeurd om tot dat patroon te komen. Natuurlijk mag kleding niet te filozofisch worden. Uiteindelijk koop je een stuk textiel, geen teoretisch manifest. “
Mode is belangrijk, maar Neels wil geen vakidioot worden. “Ik haat mensen die zo in hun werk opgaan dat ze niets van de aktualiteit weten, genre : ‘Is er een oorlog in Bosnië ? ‘ Ik hou evenmin van die kleingeestige diskussies over : die heeft dat gekopieerd en dat stond vorige maand op pagina 37 van de Vogue. Kunnen we alstublieft gewoon allemaal proberen om goed werk te leveren ? “
“Die popjes zijn mijn ziel en mijn grote frustratie”, zegt Anna Heylen. “Ze vormen de basis van mijn werk, waar ik steeds naar terugkeer. Tegelijkertijd leiden ze de aandacht af van mijn kollektie. Iedereen kijkt eerst naar die popjes, ze duwen mijn kleren opzij om er dichter bij te komen. Ik heb daar soms echt genoeg van, maar ik raak er niet van weg. Omdat er altijd aan mijn oren werd gezeurd of ik niet nog een nieuwe reeks kon maken, zijn we van plan ze als verzamelobjekten op de markt te brengen. In een beperkte oplage, met een eigen garderobe, puur handwerk. “
In haar bureau hangt de eerste reeks popjes die ze maakte, voor de Antwerpen ’93-tentoonstelling. “Die zijn me heilig, die verkoop ik nooit. Ik heb er toen alles wat ik voelde in blootgelegd. De hele chaos en verwarring die in mij woelde. “
Een Anna-Heylenkollektie is altijd fris en evenwichtig. Netjes afgelijnd. Toch spreekt de dame in kwestie vaak over innerlijke twijfels. “Dat is een kontradiktie. Mijn werk is clean en duidelijk. Mijn gevoelens gaan alle kanten uit. Alhoewel ik eigenlijk heel helder ben, hoor. Hans, mijn man, zegt me vaak : ‘Waar is al die spontaniteit, waar zitten die twijfels en gevoelens ? Je kollektie is zo ernstig. De kleren van de popjes zijn extremer dan wat in je kollektie zit. ‘ Ik weet het niet. Misschien ontwikkelde ik een ultracommerciële reflex omdat ik zo lang voor anderen heb gewerkt. “
Na haar akademiestudies werkte Anna Heylen voor Kipling, Mer du Nord, Marks & Spencer en een reeks andere klanten. “Ik heb veel geleerd, maar je mag niet te lang free-lancen want dan verlies je jezelf”, zegt ze. “Ik heb altijd gewerkt om mijn studies te betalen. Voor de laatstejaarskollektie leende ik geld en nadien ging ik werken om die af te betalen. Toen dat in orde was, had ik zoiets van : ik heb geen schulden meer, het wordt tijd om voor mezelf te beginnen. ” Ze begon dus een eigen lijn. “Als je een eigen kollektie hebt, wordt de financiële druk erg groot. Maar goed, ik heb nooit anders geweten. Ik probeer zoveel mogelijk zelf te doen : zo kan ik enorm besparen en loopt het niet in de miljoenen. Ik ben dan wel dag en nacht bezig, terwijl het nooit mijn bedoeling was om van mode mijn leven te maken. “
Winter ’95 is haar tweede kollektie. Ze ligt in een tiental verkooppunten in Amerika, Duitsland en Japan. Niet in België. “Het zou wel leuk zijn”, zegt Anna. “Dan kan je tegen vrienden zeggen : ga daar eens kijken, daar hangen mijn kleren. Want mensen zijn natuurlijk wel nieuwsgierig. Ik weet niet waarom België zo lauw reageert. Waarschijnlijk omdat ik geen gekende naam ben. Niemand durft nog risico’s nemen. “
Anna maakt haar kleding met zorg. Typische stukken zijn een kort noppentruitje, delikaat en precies. Een vinyl blouson met wollen mouwen. Een manteltje met A-lijn. “Ik heb onlangs oude coupeboeken gevonden, en toen ik ze doorbladerde, voelde ik me echt een groentje. Ik ben in de ban van hét vak. Er zijn bepaalde estetische normen, er zijn regels die je moet volgen, en ik wil me graag in die traditie inschakelen. ” Een verkeerde draaddikte, een slechtgenaaide knoop, een te kort splitje, Anna wordt er wild van. “Ik ben maniakaal in die dingen, dat drijft de prijs omhoog. Ik hoop altijd dat de klant die zin voor perfektie voelt als hij het kledingstuk draagt. ” Alles wordt in België geproduceerd, al heeft Anna soms heimwee naar de Hongkong-tijd. “Ze hebben al de oude machines nog en kunnen verschillende afwerkingen aan. Een bepaalde mouwinzet, een apart kraagje… Je kan hen alles vragen, ze doen het. Hier is het vaak van : dat kunnen we niet, daar hebben we de machines niet voor. Belgische fabrikanten zijn soms zeer passief. Ik heb het geluk om met erg goede ateliers te werken, anders zou mijn leven een stuk moeilijker worden. “
De popjes hangen aan een dun touwtje, en dat blijkt geen toeval te zijn. “In het leven is het ook zo. Knip, en het is gedaan”, zegt Anna. “Stel nu dat ik na dit gesprek een ongeval krijg. Een toffe dag, een goed gesprek, en knal : alles verandert. Mijn moeder zit in een rolstoel. Ik bewonder haar enorm. Ik weet niet waar ze de moed en het optimisme vandaan haalt. Ik ken iemand die in het ziekenhuis ligt en enkel zijn hoofd kan bewegen. En die klaagt niet ! Die mensen zijn veel rijker en wijzer dan wij. Zulke zaken zetten me op de grond, ze doen me beseffen hoe gelukkig ik ben. Ze plaatsen mijn werk in het juiste perspektief. Vroeger kon ik triest worden van de roddel en de achterklap, van het enggeestige in de modewereld. Nu besef ik hoeveel geluk ik heb : ik kan mijn werk met hart en ziel doen, ik kan als het lukt een stukje schoonheid in de wereld brengen. Een beetje kwaliteit, op mijn manier. Dat is een groot voorrecht. En daar wil ik het beste van maken. “
Bij het zien van zijn kollektie zuchten potentiële inkopers weleens dat ze er niet erg Belgisch uitziet. Waarmee ze dan bedoelen : niet zwart, niet dekonstruktief, niet hard. Stephan Schneider is een voorstander van elegantie en verfijning. Hij werkt voor dames en heren, in de zin van : mevrouwen en mijnheren. Het klassieke couture-en-kleermakersverhaal gunt hij ons echter niet. Stephan : “De termen couture en maatkleding vind ik te elitair. Mijn stukken zijn vaak recht en vloeiend, geen ingewikkeld spel van naden. Het woord gelegenheidskleding ligt me wel. Ik zou het heerlijk vinden als mensen kleding van mij zouden kopen voor een biezonder moment. Laat dat speciale ogenblik dan om 9 uur ’s morgens of 3 uur ’s nachts zijn, dat moeten ze zelf beslissen. Ik zou het heerlijk vinden als een vrouw zei : ‘Nu voel ik me goed, dus trek ik dat jurkje met noppen aan. ‘ Daar heb ik het voor gemaakt. Ik verwacht niet dat vrouwen het de hele tijd dragen, maar enkel wanneer het bij hun humeur past, als ze er kracht aan ontlenen. Zoals in die jaren-vijftigfilms weet je wel, toen ze voor elke gelegenheid de juiste outfit hadden. Waarom denk je dat Joan Crawford, Katharine Hepburn en Greta Garbo zulke grote sterren waren en ons nog steeds fascineren ? Daar had hun garderobe veel mee te maken. De juiste kleren brengen het beste in een vrouw naar boven, ze onderstrepen haar persoonlijkheid. “
Schneider is dol op prints. “Het begon als een reaktie op de unitrend. Motieven zijn taboe, terwijl ze net heel elegant kunnen zijn. Ik ben niet gefixeerd op materialen ik werk met katoen, viskose en dat soort stoffen maar ik doe echt mijn best om een aparte print te vinden. De verfijning van een kledingstuk vloeit bij mij voort uit de manier waarop het motief is verwerkt. “
De kollektie heeft zes verkooppunten : vijf in Japan en één in Hongkong. “Ik ben er erg blij mee. De verkooppunten zijn heel korrekt en geven veel feed-back”, zegt Stephan. “Ze eisen veel : promotiemateriaal, foto’s, een leuke verpakking. Maar dat is net goed. Ze vragen voortdurend mijn mening en willen weten welke kombinaties ik zelf mooi vind of hoe ik de silhouetten graag geprezenteerd zou zien. En ze kopen het dan ook zo aan. Amerikaanse inkopers komen langs en vragen : hebt u witte leren minirokken en witte singlets ? Nee ? Nou, dag dan maar. “
Dat hij geen verkooppunt in België heeft, stoort hem niet. “Het zou fijn geweest zijn, maar dan krijg je ook onmiddellijk al die problemen met exclusiviteit en zo. Hier geldt nog steeds : die winkel koopt alleen als het ook in die winkel hangt en zeker niet in een andere. Ik heb geen zin in dat soort toestanden. Ik zou het liefst in zoveel mogelijk boetieks liggen. Ik zie mijn kollektie als een mogelijkheid om klassieke basisstukken op te frissen, en verwacht dat winkels een eigen keuze maken. Dat de ene alleen de T-shirts koopt en de andere alleen de jurken, zou me niet storen. Ik ga ervan uit dat mijn stukken sterk genoeg zijn om in elke winkel naar boven te komen. Iedere inkoper neemt wat hij wil en gebruikt het zoals hij wil. “
Schneider kruist de vingers en wacht op een klimaatsverandering. “De tijd speelt in mijn voordeel. Nu vindt men mijn kollekties nog te verfijnd en verzorgd, maar mensen zijn op zoek naar dat soort kleding. Ik ben sterk op vormgeving gericht, heel technisch ingesteld. Ik kijk graag naar oude mensen en de kleding die zij dragen. Die is vaak zo goed afgewerkt en technisch zo geraffineerd dat je zegt : hoe fantastisch dat dit vroeger massakonfektie was. Tegenwoordig moet alles praktisch en komfortabel zijn, wat enorme beperkingen meebrengt voor stoffenkeuze en snit. Jammer toch. Mensen stellen te hoge eisen aan hun kleding : ’s morgens willen ze de kinderen naar school fietsen en ’s avonds willen ze in diezelfde outfit naar het restaurant. Moeite doen, is volledig taboe geworden. Wie make-up gebruikt of zich een beetje elegant kleedt, wordt gewoon nagekeken. We hebben het understatement te ver doorgedreven, het is no statement geworden. Wat we nodig hebben, is een komplete mentaliteitsverandering : mensen zin doen krijgen om zich op te kleden door weer mooie etalages te maken en zo. En het hangt in de lucht hoor, ik voel het. “
De typische Corynen- kleuren. “Vanwaar die voorkeur ? Blijkbaar aangeboren. “
Wim Neels komt uit een kleermakersfamilie. “Mijn grootvader kon op één dag eenblazer maken, mijn grootmoeder deedde broek.
“Het is een kontradiktie : mijn werk is clean en duidelijk, mijn gevoelens gaanalle kanten uit. “
Stephan Schneider (rechts) zou het heerlijk vinden als een vrouw zei : ‘Nu voel ik me goed, dus trek ik dat jurkje met noppen aan. ‘ “Daar heb ik het voor gemaakt. “
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier