Een kleine maar merkwaardige tentoonstelling in Mechelen zet miskend Belgisch fifties-design in het voetlicht.

Mechelen als hét centrum van de Belgische meubelnijverheid verkopen is een beetje volksverlakkerij. De stad speelde inderdaad een belangrijke rol in deze industrietak – van rond 1850 tot na de Tweede Wereldoorlog was het Mechels meubel een begrip – maar de meeste bedrijven maakten alleen meubels in oude stijl. Terwijl elders moderne trends als art nouveau, art deco en constructivisme, furore maakten, bleven de Mechelse producenten zweren bij kitscherige buffetten in neorenaissancestijl.

In het kader van de Keizer Karel-viering krijg je in het Mechelse cultureel centrum Spinoy een merkwaardige tentoonstelling te zien van meubilair in neostijlen en avant-garde-meubels uit de jaren ’50. Deze confrontatie toont duidelijk waartegen de moderne ontwerpers zich jarenlang hebben afgezet.

In Mechelen kreeg het modernisme nauwelijks een kans. Al wijzen enkele uitzonderingen erop dat een klein deel van de bevolking toch gevoelig was voor nieuwe trends. Zo kan je op de tentoonstelling ook tekeningen en meubels bewonderen van de modernistische woning Lens. Deze in 1934 opgetrokken rijwoning aan de Schuttersvest werd door de familie perfect bewaard. Aan de hand van originele documenten krijg je een idee van het vooruitstrevende interieur: wat een verschil met de courante Mechelse meubels die toen nog werden gemaakt! De constructivistische ontwerpen van architect Huib Hoste waren een reactie op de kitsch waarmee toen het gros van de bevolking zijn woning inrichtte.

Maar Hoste was niet de enige rebel. Na de oorlog kon er zich in Mechelen toch één moderne ontwerper ontplooien: Alfred Hendrickx, die in de jaren ’50 werkte voor de firma Belform/Van Fleteren. Voor de Vakgroep Architectuur en Stedebouw van de Gentse universiteit, die het fifties-gedeelte van de tentoonstelling samenstelde, was de hommage aan de vergeten Hendrickx een gedroomde gelegenheid om ook het oeuvre van zijn tijdgenoten vanonder het stof te halen.

Wellicht zou dit boeiende deel van de expo nog beter tot zijn recht komen in het Gentse Museum voor Sierkunst. Deze stad speelde immers in de jaren ’50 een belangrijke rol, met een figuur als architect/kunsthistoricus Adelbert Van de Walle die er de Nationale Salons voor het Modern Sociaal Meubel inrichtte. Samen met de Brusselse vereniging Formes Nouvelles, eveneens organisator van exposities, zorgde hij voor het reveil van het moderne Belgische meubel. Ook de Brusselse ontwerper Marcel Baugniet maakte deel uit van deze groep. De organisatoren van de Mechelse tentoonstelling ( Mil De Kooning, Fredie Floré en Iwan Strauwen) wijzen er terecht op dat Baugniet, samen met Gaston Eysselinck, een van de weinigen was die de link vormen tussen de rijke vooroorlogse architectuur- en decoratietraditie, en de fifties.

Tijdens het interbellum bulkte ons land van talent. Pikante redenen verhinderden evenwel de continuïteit met de naoorlogse periode. Zo werden enkele sleutelfiguren, onder wie Henry van de Velde en Raphaël Verwilghen, van collaboratie beschuldigd. Maar er is meer. Terwijl er voor de oorlog nauwelijks modern meubilair en decoratiegoed verkrijgbaar was in de gewone handel, ontwikkelde er zich na de oorlog – voornamelijk in Scandinavië en Italië – een designindustrie. Het vooroorlogse maatwerk, meestal speciaal ontworpen door een architect, werd overbodig, omdat het publiek modern buitenlands design verkoos. De jonge Belgische ontwerpers uit de jaren ’50 moesten tegen die import opboksen. In de jaren ’60 en ’70 werden nog weinig meubels op maat gemaakt, door het overaanbod aan industrieel design. Pas eind de jaren ’80 en ’90 is er sprake van een reveil van het moderne Belgische meubel.

Toch waren de jaren ’50 behoorlijk vruchtbaar: ze verdienen een fikse herwaardering. De tentoonstelling in Mechelen toont werk van onbekend talent en meubilair van bekende architecten als Renaat Braem, Charles Vandenhove en Lucien Engels, dat nog nauwelijks werd geëxposeerd of gepubliceerd. Architect Willy Van Der Meeren zorgt voor de leukste blikvangers. Begin de jaren ’50 ontwierp hij, in samenwerking met het Vilvoordse bedrijf Tubax, minimalistische meubels met frisse vormen en kleuren: typisch fifties-design. Maar heel uitzonderlijk was zijn werk nu ook weer niet. Voor zijn gekke vormen en palet vond hij inspiratie bij zijn Franse, Italiaanse en Scandinavische tijdgenoten. Het Belgisch fifties-design mag dan wel een herontdekking waard zijn, het ophemelen als een uniek fenomeen is fel overdreven, want onze ontwerpers zijn schatplichtig aan grote tenoren als Eames, Bertoia, Le Corbusier, Perrault, Mollino, Ponti en Saarinen. Zij ontwikkelden al in de jaren ’40 een vloeiende en organische vormentaal die reageerde tegen de strenge zakelijkheid van de jaren ’30. Dat neemt niet weg dat de meubels van Van Der Meeren en Lucien Engels een betere plaats verdienen in naslagwerken over 20ste-eeuws design.

De meubels van Renaat Braem zijn een buitenbeentje. Voor de toonzaal van een Antwerpse winkel ontwierp hij in 1952 een meubelensemble dat thuishoort in het decor van een Flintstone-film. Mooi is dit robuuste meubilair niet, wel een bezienswaardigheid. Ook de Brusselse decorateur Jules Wabbes ontwierp in een eigen stijl. Met zijn massieve houten meubels oogstte hij zelfs succes op de Triënnale van Milaan. Ook hij raakte in de vergeethoek en wordt nu pas geherwaardeerd. In dit rijtje hoort nog Jos De Mey thuis, die tot begin de jaren ’60 vaste ontwerper was van het meubelbedrijf Van Den Berghe-Pauvers in Gent en Luxus in Kortrijk.

Zo merk je dat er op deze kleine tentoonstelling heel wat te ontdekken valt, en wordt ook meteen duidelijk dat er nog veel studiewerk te doen staat. Daar is het trouwens de hoogste tijd voor, nu deze generatie ontwerpers nog leeft en er veel archiefmateriaal bewaard is. De herwaardering van het Belgisch fifties-design heeft overigens ook invloed op de handel: door de opgewekte interesse neemt het aantal verzamelaars toe, waardoor de prijzen stijgen. Dat is positief, want wat waardevol is, gaat niet verloren.

De tentoonstelling “Het Mechelse meubel 1820-1960” loopt tot 7 mei in het Cultureel Centrum Spinoy, Minderbroedersgang 5, Mechelen. Dagelijks open van 10 tot 18 u.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content