Okapivangstation
jp.mulders@skynet.be
Te vaak nog vertoef ik bij de doden, die goed voor mij waren maar die intussen ver weg zijn, zo ver dat zij met geen tram of bobslee meer terug zijn te halen. Via een familielid bereikt mij een anekdote van mijn vader in het Brussel van de jaren dertig. “Hij had toen een Minerva”, aldus deze neef van 89. “Hij was de eerste Mulders die een auto bezat en dan nog zo’n mooie. Met die Minerva reed hij de Rue Dupont op, de steile straat die tussen het noordstation en de kerk van Sainte-Marie loopt. Dat deed hij in derde versnelling, om indruk op mij te maken met de kracht van z’n wagen.”
Patsergedrag van mijn papa, zeventig jaar geleden en nu toevallig tot mij gekomen – waarom dit, terwijl zoveel belangrijker dingen worden vergeten en reddeloos verdrinken in de zee van gebeurtenissen en feitjes ? Ik ga binnenkort naar de Rue Dupont en ik zal proberen ze in derde versnelling op te rijden, hoewel dat waarschijnlijk gemakkelijker lukt met een moderne diesel en ik het met een Minerva zou moeten proberen, of met de fiets.
“Droomt u van meer sexappeal ?” blèrt de autoradio in het bewasemde heden. “Probeer de Nearly New Car-methode en uw droom komt uit in slechts zes dagen.” Ik zet de radio af, stap uit en leg te voet de omtrek van het kerkhof Campo Santo af, in de donkerte, in de motregen. Bij het schijnsel van de straatlantaarns ontwaar ik door ijzeren hekken de omtrek van rouwende standbeelden en zerken, en voel mij gelukkig en rustig.
Thuisgekomen blader ik in het fascinerende boekwerk dat ik na lang zoeken op de kop heb kunnen tikken bij een particulier in Sint-Amandsberg : de Reisgids voor Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi uit 1958. Het vuistdikke maar handzame boekwerk, meer dan zevenhonderd bladzijden en verlucht met talrijke foto’s, geeft mij een idee hoe het daar toentertijd moet zijn geweest. Uiterst gedetailleerd wordt dat gigantische land ontsloten voor de potentiële bezoeker, tot en met de bankfilialen en de benzinestations. Ik lees over de watervallen van de Lufira in de stralen van de ondergaande zon ( foto genomen in de tuin van het hotel), over Air Brousse dat toestellen verhuurt aan toeristen, en over het okapivangstation van de Epulu.
Congo. Er is veel om te doen de laatste tijd, nu de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid eraan komt. Jef Geeraerts gaat terug naar Bumba en Rudi Vranckx maakt een documentaire in maar liefst zeven delen. Hoe graag zou ik er met mijn vader over kunnen praten. Hij heeft daar tussen 1947 en 1960 gewoond en het hele land afgereisd als reporter-fotograaf van Inforcongo, dat de Reisgids die ik in handen houd heeft uitgegeven. Met zijn collega’s Lamote, Goldstein en Lebiet maakte hij er superieure zwart-witfoto’s die je nu in publicaties allerhande ziet verschijnen.
In de Reisgids worden de inlanders ongeveer op dezelfde manier beschreven als de inlandse genetkatten en kafferbuffels : ” De neger is flink gebouwd ; hij heeft een brede en goed gevormde romp, eerder smalle heupen, flink ontwikkelde ledematen, hoewel soms spillebenen voorkomen (…) Zijn lippen zijn dik, zijn neus breed en plat, zijn haar zwart en gekroesd ; zelden heeft hij een baard ; hij behoort over het algemeen tot het langschedelig type. De puberteit treedt bij de neger tamelijk vroeg in.”
Van het denigrerende van woorden als deze waren de kolonialen zich blijkbaar amper bewust, in hun zelfopgelegde taak van ‘heersen om te dienen’. Voor velen was Congo het aards paradijs, getuige daarvan de ondertitel van het boek van Jan Raymaekers : De schoonste tijd van mijn leven. “De autoriteit van de Belgen was in die tijd absoluut”, vertelt de historicus mij. “Het blazoen van de blanke moest blinken. Er was zelfs een gescheiden filmcircuit, want blanke hoeren of gangsters, dat mochten zwarten niet zien. Zelfs Zwarte Piet was in Congo blank, omdat het ondenkbaar was dat een zwarte een blank kind zou mogen straffen. Het ging zelfs zo ver dat zwarten die in de jaren 1950 naar België kwamen, niet meer mochten terugkeren naar Congo. Stel je voor dat ze daar gingen vertellen dat er ook blanke vuilnismannen en straatvegers bestonden.”
Op de rieten mand in mijn woonkamer ligt nog een oude filmcamera, die je moet opwinden voor je hem kan gebruiken, en pellicule die in geen halve eeuw is bekeken. ‘RUANDA-URUNDI’, heeft mijn vader op de filmrol geschreven. In de kelder en op eenzame plekken sluimeren nog honderden van zijn prachtige foto’s. Het wordt tijd dat ik mij daar eens aanzet, in plaats van in kranten te lezen over de meest verwende honden van Vlaanderen, en hoe Eugène uit Liedekerke (87) elke dag nog zijn auto parkeert in zijn piepkleine garage.
Congo – de schoonste tijd van mijn leven (getuigenissen van oud-kolonialen in woord en beeld) verscheen bij Van Halewyck en telt 200 pagina’s.
Jean-Paul Mulders
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier