Het zuiden van Thailand is meer dan Phuket. Vanuit Surat Thani en Krabi valt heel wat te ontdekken voor wie een ongedwongen vakantie dichtbij de natuur wil.

Na een Thaise massage door een totaal ongeïnteresseerde jongedame gaan we de straat op in Surat Thani, de stad van waaruit toeristen het zuiden van Thailand en de eilanden in de Andamanse Zee verkennen. Het is aardedonker. Langs de rivier zitten hier en daar een meisje en een jongen voorzichtig bij elkaar. Onder de boddhi-boom staan resten van beschadigde boeddha’s en huistempeltjes opgestapeld. Die mogen niet weggegooid worden. Dus brengen de eigenaars ze naar de boom waaronder Boeddha, volgens de vertellingen, Verlichting vond. Ze branden er kaarsjes, leggen jasmijnguirlandes neer en binden gebedslinten rond de stam.

Nun, onze altijd glimlachende gids met zijn eeuwige motto ” C’est la nature“, brengt ons naar de hotspot van de plaatselijke jeugd. Breed en onhandig als we zijn, proberen we zo elegant mogelijk neer te strijken op de rieten matjes die op het trottoir gespreid liggen. Op een laag tafeltje staat een olielampje. Er wordt geen alcohol geserveerd, het zuiden van Thailand is overwegend moslim. De lekkernij van het moment is french toast besmeerd met pure gecondenseneerde melk, het smaakt niet eens slecht. Rond ons matje tinkelen de gesprekken, met hoge klanken en intonaties die een westerling ongewoon in de oren klinken. Venters met van alles en nog wat rijden af en aan. Doordringende visgeuren mengen zich met de sigarettenrook en bovenal is er dat vochtige, groene parfum van een Aziatische nacht, dat alles en iedereen omhult.

De volgende dag rijden we langs eindeloze rubber- en kokosplantages naar Wat Suan Mokkhapalaram. Suan Mok is Thais voor ‘de tuin van de bevrijding’. Het is een heilige plek voor boeddhisten. Ook westerlingen komen hier om een tiental dagen te mediteren in de natuur, volgens de richtlijnen van Buddhadasa Bhikku, die van ademhaling en stilte het middelpunt van de meditatie maakte. In the silent mind one can listen to grass, staat er in een muur gegrift. In een vitrine zit een wassen beeld van de man die in 1993 overleed en nog steeds vereerd wordt door zijn volgelingen. In de grote hal doet de vreemde mengelmoes van historische en religieuze beelden uit diverse periodes van de wereldgeschiedenis naïef en bevreemdend aan.

Dichter bij de traditie is de Wat Pra Borommathat uit de Srivijaya-periode. Deze uit baksteen en plantaardige cement opgetrokken chedi – een klokvormige toren waarin een Boeddha-relikwie wordt bewaard – dateert uit de 8ste eeuw en werd zorgvuldig gerestaureerd. Sfeervol is de zaal met de tientallen boeddha’s in min of meer verweerde staat. In hun schoot en aan hun voeten vertellen kleine stillevens verhalen over mensen die hier voorbijkwamen. De gebruiken willen dat wie er arriveert als de zon in nevelen gehuld is, geluk zal vinden. De Tijgergrot-tempel, Wat Tham Sua, is alleen al door zijn ligging indrukwekkend. Een steile trap voert naar de top waar het boeddhabeeld staat en waar men een spectaculair uitzicht heeft. Beneden in de hal laten mensen zich zegenen door een monnik, en in de directe omgeving zitten druk beklante astrologen.

In Pak Kadae wandelen we langs een houten brug over de mangrovebosjes naar een aanlegsteiger. Het water staat erg laag en het is een eind varen naar de paalwoningen van de oesterkwekers. Nooit gedacht dat ik het zou wagen oesters te eten recht uit de Golf van Thailand en gespoeld in regenwater. Maar als Wichai speciaal voor ons duikt naar een dikke tros schaaldieren en ze met een bijltje openwrikt, is weigeren onbeleefd. De oesters hebben de vaste consistentie van Colchesters en zijn even gulzig groot. Geen spijt gehad van de smulpartij en niet ziek geworden.

Terug aan wal wordt ons een maaltijd zonder einde voorgezet. Tamarindesoep, gestoomde krab, inktvis in eigen nat, venusschelpen, scampi’s en gegrilde vis met citroengras. Alles bij elkaar voor de prijs van zo’n 200 baht (200 fr.) per persoon. Een koningsmaal, niet alleen door de versheid en de geraffineerde bereidingen, maar ook omdat de prinsessen uit Bangkok wel vaker op de gammele stoeltjes van het restaurant Ra Tree zitten.

Langs de weg staan kraampjes met stapels keurig verpakte gezouten eieren. Verse ganzeneieren worden eerst gwenteld in leem van termietenheuvels, gemengd met water en zeezout, en daarna in gedroogde en verbrande rijstschilletjes. Zo bewaren ze lang. Gezouten eieren worden beschouwd als een delicatesse, hoewel de smaak wel een beetje visachtig-ranzig is.

Verder verkopen vrouwen in bananenbladen verpakte vis met gestoomde maniok, zelfgebakken flinterdunne koekjes of gedroogde bananen. Thailand is een paradijs voor snoepers.

Krabi, de vissersstad, is niet zo aantrekkelijk voor toeristen. Zij willen er liefst snel vandaan met de veerboten naar de eilanden Ko Lanta en Ko Phi Phi. Nochtans geeft de stad je de kans om te proeven van het dagelijkse leven in Zuid-Thailand. De avondmarkt, waar er tussen de eetstalletjes ook kramen met bloemen, groenten en fruit staan, is altijd druk en er komen haast geen buitenlanders. In de winkelstraat vind je in Chinese rommelwinkels de mooiste cadeautjes voor weinig geld. En er zijn een paar restaurants waar je goedkoop en lekker eet. Een van de aanraders is Trattoria Da Franco, waar een Italiaan uit Firenze samen met zijn Thaise vrouw dag in dag uit bewijst dat fusion kitchen wel degelijk bestaat. Het is dé plek waar buitenlanders die in de hotelbusiness werken, hun vrije uren slijten. De New Yorkse manager van het zeer exclusieve Rayavadee Resort, dat vanuit Krabi uitsluitend per boot te bereiken is, had ons de weg naar Franco gewezen. En we streken er neer met Pimrapee Phanwichatikul, eigenares-manager van het Krabi Meritime Hotel in de stad en van het nieuwe, kleinschalige Pakasai Resort in Ao Nang, zo’n 17 km ten westen van Krabi. Pimrapee, de dochter van een actief politicus, is een van die jonge Thai die terugkwam uit het buitenland, tijdens de grote economische crisis drie jaar geleden, om op vraag van koning Bhumibol – de langst regerende vorst op aarde en door zijn volk gerespecteerd als een godheid – het land uit de miserie te halen. Ieder bracht zijn offer: haar moeder en haar tantes schonken, zoals vele andere vrouwen, gouden juwelen aan de Centrale Bank en Pimrapee gaf haar carrière in een New Yorkse bank op om de hotelbusiness van haar familie nieuwe impulsen te geven.

“De Thai hebben te veel geld over de balk gegooid, we dachten dat het allemaal vanzelf zou gaan”, zegt ze ernstig boven een overheerlijk bord spaghetti alle vongole, een maaltijd die ze onverschillig doorspoelt met een glas Diet Coke. “Maar nu moeten we weer besparen en elkaar helpen. Er was te veel corruptie in dit land. We waren ook te afhankelijk geworden van buitenlands kapitaal. We moeten de tering naar de nering zetten, onszelf leren bedruipen.” Later zal ze me in de 7/11-supermarkt het op grote schaal verspreide boekje laten zien dat koning Bhumibol bij het begin van de crisis schreef. Een episode uit het Ramakien-heldendicht, vertaald naar deze tijd: een moralistische oproep tot het volk om het land uit het slop te halen. Via de kranten preekt de koning het gebruik van oude remedies en natuurlijke geneesmiddelen om de import van dure buitenlandse medicijnen te beperken.

In Ao Nang bouwde de familie Phanwichatikul het Pakasai Resort, met 72 kamers relatief kleinschalig. Het is gebouwd in de stijl van de streek en met inheemse materialen. Het zeer jonge personeel is veelzijdig inzetbaar, kamermeisjes kunnen ook in het restaurant bedienen. “Ik heb hen gezegd: ‘Jullie zijn de huiseigenaars, zorg voor de kamers alsof ze van jullie waren en voor de gasten alsof ze in je eigen huis verblijven'”, zegt Pimrapee bevlogen. Wij behoren tot de eerste gasten en niet alles draait al zoals het hoort, maar de inzet en de service zijn tweehonderd procent. Dat geeft het hotel een hoog feel at home-gehalte.

Het hangt er natuurlijk vanaf welke voorstelling je je hebt van ’thuis’. Als we met een luxueuze boot, cocktails drinkend, een sunset cruise maken vanuit het Rayavadee Resort dat tot Leading Hotels of the World behoort, voelen we ons eerder in een scène van een Hollywood-saga. Toen we vanuit Krabi in het resort aankwamen, hingen tegen de steile rotswanden op het strand blotehandenklimmers. Rayavadee is een oase tussen drie stranden. De meest gewone bungalow heeft twee etages, twee televisietoestellen, een krachtige stereo-installatie, een zee van een bed en een bad waar je met de hele familie in zou kunnen, exclusieve Floris-toiletproducten, een Belgische muggenlotion klaar voor gebruik en voor de deur een privé-jacuzzi. Apen komen op het terras spelen. De Thaise danseressen bij het diner zijn net een tikkeltje mooier dan elders. Alles is een beetje superieur. Er zijn ook exclusieve villa’s te huur op het domein, Richard Gere ging u al voor. Maar, alweer die New Yorkse manager bekent dat hij af en toe een avondje vlucht naar de bars bij de kleinere hotelletjes aan het Raylay-strand, waar niet zo kapitaalkrachtige jongelui elkaar vinden op luidruchtige fuiven. Ach, elke mens krijgt op den duur genoeg van altijd hetzelfde.

Dat lijkt niet op te gaan voor Mamood, de viskweker. Zijn houten huis staat aan de oever van de Bang Kon Klong, aan wiens monding Krabi ligt. We komen er langs met een longboat. Mamood woont hier met zijn vrouw Renu, zijn 4 zonen en 2 dochters. Het is een simpel huis, waar een foto van de Kaäba in Mekka, een paar foto’s van de dochters en Mamoods exportvergunning de voornaamste versierselen zijn. Aan touwen onder de vloerplanken groeien mosselen in het water. Mamood is een rijk man. Japanners en Hongkong-Chinezen kopen geregeld sommige van de zeldzame vissen die hij kweekt, voor 5000 tot 6000 baht per stuk. Door het dorp op de oever lopen alleen smalle paadjes. Toeristen komen hier haast nooit, slechts een enkele dame praat wat Engels en helpt ons bij de aankopen in het kruidenierswinkeltje. Als we terugvaren richting Golf van Thailand, worden we voorbijgestoken door pijlsnelle longboats. Er wordt druk getraind voor de roeiwedstrijden ter gelegenheid van Loi Krathong, het boeddhistisch feest na het planten van de rijst. Bij die gelegenheid worden tot bootjes gevouwen bladeren met daarin lichtjes het water opgestuurd.

Het is een hele rit vanuit Krabi naar het overbekende Phuket om de boot te nemen naar de Phangnga-baai met zijn kalksteenrotsen. Deze baai zou het spectaculairste overblijfsel zijn van het ooit indrukwekkende Tenasserim-gebergte, dat tot in China reikt. In Vietnam en Zuid-China zijn trouwens erg gelijkende landschappen te vinden.

Geen illusies: hier ben je nooit alleen. In het drukke seizoen is het letterlijk aanschuiven om in een opblaasbare kano en onder deskundige begeleiding de gangen, grotten en lagunes te verkennen. Maar het is het wachten waard: je vaart door nauwe openingen, moet soms een tijd stil blijven liggen tot het tij laag genoeg is om erdoor te kunnen zonder je hoofd te stoten. Uiteindelijk beland je in een soort zeekamers met glashelder water waarin mangroves groeien. Het zijn kweekvijvers voor talrijke vissen en schuiloorden voor vogels.

Een van de attracties in dat gebied is het zogenaamde James Bond-eiland, Ko Khao Phing Kan, waar in 1974 scènes gedraaid werden voor The Man with the Golden Gun met Roger Moore en Christopher Lee. Te mijden, want altijd overrompeld door nieuwsgierigen.

Hoe lang het kustplaatsje Ao Nang nog relatief rustig blijft, is zeer de vraag. Achter het schitterende, grote strand ontwikkelen de hotels en winkeltjes zich in een razend tempo. Toch blijft het strand redelijk ongedwongen. Omdat het beschermd is, is het verboden er stoelen en parasols neer te zetten. Iedereen zoekt dus met zijn strooien matje beschutting onder de breedvertakte boddhi-bomen en vlucht bij hoogtij naar de strandrestaurants, waar het heerlijk toeven en goedkoop eten is. De plaatselijke vissers ronselen passagiers voor een overzet naar de eilanden van de Ko Lanta-archipel of naar Ko Phi Phi: de eilanden van de zeezigeuners en van de zwaluwnestjesoogsters. Bij de rotsen waar zwaluwnestjes geplukt worden, zijn toeristen ongewenst. Niet verbaasd zijn als u ruw en zelfs met wapens in aanslag wordt weggejaagd. Voor de rest is dit eilandenrijk een verrukking voor wie van ongerepte stranden houdt. Een paar maanden geleden ontstond er nogal wat commotie over de beschadiging van een strand op Ko Phi Phi tijdens de opnames voor The Beach, de nieuwste film met Leonardo DiCaprio.

Maar ook in Ao Nang zelf is nog rust te vinden. Het slijkerige maar reusachtige strand dat naar Princess Cave leidt, is bij valavond een lange wandeling waard. Naarmate het water zich terugtrekt en de zon naar de horizon neigt, kleurt het strand zilver, koper en goud. Hele gezinnen zoeken naar schaaldiertjes in het slijk, vissers waden ver in zee en gooien hun netten uit en de dorpsjongens spelen er een partijtje voetbal. Maar helaas, ook hier werd vorige herfst een eerste strandbar-disco gebouwd.

Als ik ’s avonds op de veranda van Pakasai aan Joon, de assistant-manager die hier geboren en getogen is, vraag hoe lang zij denkt dat de rust van Ao Nang nog bewaard zal blijven, geeft ze me geen direct antwoord. Ze heeft gewerkt in grote hotels in Phuket en probeert mij ervan te overtuigen dat Ao Nang anders zal zijn: kleinschaliger, dichter bij de natuur, gerund door mensen van hier. Ik wil haar graag geloven.

pag. 202-203

204-205

206-207

Tekst en foto’s Tessa Vermeiren

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content