Je kunt er vleermuis en kokoskrabben eten. Maar ook Bretoense pannenkoeken en bouillabaisse. Het mooiste stukje Frankrijk ligt hier 18.000 kilometer vandaan. In Nieuw-Caledonië wordt het woord paradijselijk niet ijdel gebruikt.

Tekst en foto’s : Erik Raspoet

Het is halfzeven ’s ochtends als het landingsstel van de B-747 uitklapt. Slaperige passagiers trekken het voor alle zekerheid bij hun buren na : we zijn inderdaad donderdag. Niks beter dan een nachtvlucht doorheen tien uurzones om alle tijdsbesef te verliezen. Dinsdagavond, 23 uur geleden, opgestegen in Orly-Parijs, van woensdag herinneren we ons alleen een korte tussenstop in Bangkok. Niet dat er wordt geklaagd onder de habitués van de vlucht Parijs-Nouméa. Sommigen zijn oud genoeg om zich het pre-Jumbotijdperk te herinneren. Twee dagen onderweg met drie tussenstops was toen het minimumtarief voor een trip naar Nieuw-Caledonië. Maar ook dat is klein bier vergeleken met de ongemakken die Europeanen vorige eeuw moesten verduren om dit eiland in de Stille Zuidzee te bereiken. De zeiltocht met Kaap de Goede Hoop als keerpunt nam minstens vier maanden in beslag.

Alweer was het James Cook die met de primeur ging lopen. Het gebeurde in 1774, de Britse ontdekkingsreiziger was met zijn HMS Resolution van Vanuatu op weg naar Nieuw-Zeeland toen hij ongeveer halverwege een groot en tot dan onbekend eiland ontdekte. Kapitein Cook ontwaarde in de steile rotskust de contouren van zijn heimat Schotland ofte Caledonia, de ontdekking had meteen een naam. Wat niet wil zeggen dat de geschiedenis hier met de komst van een stel Britten is begonnen. Reeds 50.000 jaar geleden leefden hier jagers-voedselverzamelaars. De beschaving maakte een fikse sprong voorwaarts met de komst van de Austronesiërs. Omstreeks 5000 jaar voor onze tijdrekening zwermden deze koene zeevaarders uit Zuid-China en Taiwan uit over de Stille Zuidzee. Zij zijn de voorouders van zowel de Polynesiërs uit Tahiti, Wallis, Futuna en West-Samoa als de Micronesiërs van de Caroline-archipel. En van de Melanesische cultuur die zich in Nieuw-Caledonië zo’n 35 eeuwen geleden begon te ontwikkelen. Vandaag noemen de Melanesiërs zichzelf Kanaken, wat zoveel als ?mensen? betekent. Het hanteren van dat begrip wekt een schijn van homogeniteit. Een valse schijn : ten tijde van James Cook telde de archipel naar schatting 300 clans die er stuk voor stuk eigen gebruiken op na hielden. Het isolement van deze clans verklaart trouwens waarom er vandaag op een oppervlakte van 18.500 km² 28 inheemse talen worden gesproken. Talen die zo verschillen dat de sprekers voor onderlinge communicatie op het Frans overschakelen. ?Vriendelijke en eerlijke lui?, noteerde kapitein Cook na zijn ontmoeting met een van die clans. Een gemoedelijke start van wat gauw tot een dramatische cultuurschok zou escaleren.

Aanvliegen op Tontouta Airport is een enig mooie ervaring. Vanuit de lucht zie je perfect hoe Nieuw-Caledonië door het tweede grootste koraalrif ter wereld wordt omkranst. De oceaan diepblauw, de lagune turkoois tot smaragdgroen, het kleurenspel is schitterend. De grens tussen diep en ondiep is scherp afgelijnd door het schuim van de golven die tegen het rif opbeuken. De lagune is bezaaid met petieterige eilandjes. Soms begroeid met één palmboom, alleen de wuivende schipbreukeling ontbreekt. We tikken zacht aan. Opgestegen in Frankrijk en aan de andere kant van de globe op Franse bodem geland : la Nouvelle Calédonie is een Territoire d’Outre Mer, een statuut waarmee Parijs zijn overzeese gebieden beperkte autonomie garandeert. De 165.000 inwoners zijn echter volwaardige staatsburgers, die bij verkiezingen twee afgevaardigden naar de Franse Assemblée sturen.

Crêperie Bretonne, Bar-Tabac, sterrenrestaurants met haute cuisine op het menu, de place des Cocotiers zou zich best ergens in Nice kunnen bevinden. Het is pal op de middag, de boulodrome ligt er nog verlaten bij. Straks, als de zon lager staat en de temperatuur onder het streepje 30 zakt, dagen de spelers op. Petanque is een passie die alle bevolkingsgroepen delen. Kanaken, Fransen, Polynesiërs, de hoofdstad van Nieuw-Caledonië is een etnische smeltkroes. Met 65.000 inwoners is dit veruit de grootste stad en industriepool van zowel Melanesië als Polynesië. Die positie dankt Nouméa aan zijn beschutte baai die de Franse admiraal Tardy de Montravel in 1854 deed besluiten hier het bestuur van de pas verworven kolonie te vestigen. En natuurlijk aan de Sociéte Le Nickel, de voornaamste werkgever en deviezenbron van Nieuw-Caledonië, dat met ’s werelds derde grootste nikkelreserves is gezegend. De mijnen liggen 300 km in het noorden, maar het smelten van het erts gebeurt in Nouméa.

De Franse autoriteiten willen niet alle eieren in een mandje leggen. Er wordt massaal geïnvesteerd om het toerisme, de tweede nijverheid, aan te wakkeren. Eerdere campagnes liepen spaak door etnische strubbelingen. Vanaf de jaren ’70 begonnen nationalistische Kanaken voor onafhankelijkheid te ijveren, een perspectief dat Fransen en andere minderheden de daver op het lijf joeg. Nou ja, minderheden : niet-Kanaken vormen 55 procent van de bevolking. In de periode ’84-’88 radicaliseerden de tegenstellingen tussen indépendantistes en loyalisten. Aanslagen, repressie, politieke moorden en ontvoeringen, Nieuw-Caledonië balanceerde op de rand van de burgeroorlog. Het oproer bedaarde pas na het ondertekenen van de historische Matignon-akkoorden. De Kanaken kregen zelfbestuur in twee van de drie provincies en een smak geld voor de ontwikkeling van de Melanesische economie en cultuur. Nog dit jaar gaat in Nouméa het Centre Culturel Jean-Marie Tjibaou open, een hypermodern miljardencomplex met musea, theaterzalen en multimedia workshops. Gebouwd door de Italiaanse sterarchitect Renzo Piano, en genoemd naar de charismatische Kanakenleider die na het ondertekenen van de vredesakkoorden door een fanatieke volksgenoot werd vermoord. De hamvraag werd echter op de lange baan geschoven : in 1998 zou een referendum over de onafhankelijkheid van Nieuw-Caledonië beslissen. Het leek destijds een eeuwigheid, maar intussen nadert de fatale datum met rasse schreden.

Niettemin beleeft Nieuw-Caledonië momenteel een periode van vrede en stabiliteit. En de langverwachte toeristen zijn gekomen. Met 90.000 in 1995, voor massatoerisme is deze exotische bestemming net een tikje te exclusief. Het gros van de bezoekers komt uit Japan en Australië, twee landen die hier niet eens gek ver vandaan liggen. Een derde van de toeristen zijn Europeanen. Fransen dus, al pogen de autoriteiten in samenwerking met reisgigant Nouvelles Frontières ook de Belgische, Zwitserse en Italiaanse markt aan te boren. Troeven hebben ze zeker. Tien jaar geleden kostte een vlucht Parijs-Nouméa minstens 70.000 fr. Sinds het doorbreken van het Air France-monopolie is het tarief tot de helft gezakt. Ook aan de infrastructuur is hard gewerkt : 2000 kamers, verdeeld over alle categorieën tussen exclusieve vijfsterrenhotels en Melanesische hutten. Watersportadepten vinden hier een stukje hemel op aarde. Zeilen, vissen, duiken, waterski, surfen, de archipel is bezaaid met clubs die materiaal en monitoren ter beschikking stellen. Maar de grootste troef is ongetwijfeld de overweldigende schoonheid van de natuur.

Voor mijn ogen heeft zich een wonderbaarlijke wereld geopend. Koralen vormen grillige sculpturen, anemonen bewegen op het ritme van de branding. Het water is warm en perfect helder. En krioelt van veelkleurige vissen waar aquariumhouders in Europa fortuinen voor betalen. Leeuwvissen, papegaaivissen, discusvissen, met behulp van een catalogus kan ik enkele modellen thuisbrengen. Liefst 2000 vissoorten werden in het koraalrif van Nieuw-Caledonië geïdentificeerd. Met een duikerspak en een beetje geluk krijg je op grotere diepte ook schildpadden, haaien, barracuda’s en zeeslangen te zien. Veel kleiner maar even dapper is de clownvis, een oranje beestje met koket blauw op de wangen.

Het schouwspel boven de zeespiegel is niet minder fraai. Natuurlijk zijn er de ongerepte stranden met wuivende palmbomen. Zo fijn is het hagelwitte zand dat het zelfs in de brandende middagzon koel aanvoelt. Maar het eiland Maré heeft meer te bieden dan de eerste de beste folderaanbieding van de reisboer om de hoek. Zoals een ongemeen weelderige vegetatie en unieke fauna waarvan de roussette een waardige vertegenwoordiger is. Deze forse, fruitetende vleermuis is een van de weinige zoogdieren die niet door Europeanen werd geïmporteerd. Bij valavond zie je ze hoog in de lucht klapwieken, voor een close-up kan je in een Melanesisch restaurant aanschuiven. Zoals bijna alle vlees wordt roussette hier met verse kokosmelk bereid. Vooral liefhebbers van wild weten de scherpe smaak te appreciëren. Niet minder gegeerd is de kokoskrab, een reusachtig schaaldier dat zich in de rotsen vlakbij de kust schuilhoudt. Kanaken leggen halve kokosnoten als valstrik om de schuinsmarcherende lekkernij te lokken. De monsters verschalken, is geen klus voor onbevoegden, want met hun indrukwekkende scharen knippen ze moeiteloos duimen en vingers af. In januari, hartje zomer bij onze tegenvoeters, begeven de kokoskrabben zich massaal naar de zee om hun paringsritueel te voltrekken. Een gedroomde gelegenheid om ze met dozijnen tegelijk van het strand te plukken. ?Maar dat gebeurt niet?, zegt Jules Nekong, geoloog. ?Naar aloude gewoonte worden er in die periode geen kokoskrabben gevangen. Roussettes met jongen worden ook met rust gelaten. Kanaken leven al eeuwenlang in harmonie met de natuur. Wij nemen alleen wat we echt nodig hebben.?

Jules heeft in Frankrijk gestudeerd. Een lid van de nieuwe lichting Kanaakse intellectuelen die sinds Matignon naar belangrijke functies doorstromen. Hij is hoofd van Destination Iles Loyauté, een instelling die het toerisme op de gelijknamige eilanden moet bevorderen. Tijd om een misverstand recht te zetten : hier, vlak onder de Steenbokskeerkring, wordt Nieuw-Caledonië niet als een eiland beschouwd. Tenminste niet als men het heeft over Grande Terre, een sigaarvormige strip van 400 kilometer lang en 50 kilometer breed. Een heus continent als men het afzet tegen de dimensies van de drie Loyauté-eilanden. Maré, Lifou en Ouvéa liggen zo’n honderd kilometer buiten de oostkust van Grande Terre. Op een stel dokters, leraren en gendarmes na wonen er nauwelijks Europeanen. Nergens bleven de Melanesische tradities beter bewaard. Huwelijken worden nog altijd bezegeld tijdens feesten waarbij honderden genodigden geld en geschenken overhandigen. Slechts een derde van de giften is voor de jonggehuwden bestemd : de rest wordt onder de ooms van bruid en bruidegom verdeeld. Eigenlijk is het een opvoedingsvergoeding. In de meeste clans worden de kinderen niet door de vader maar door een broer van de moeder opgevoed. Opvoeden betekent hier het inwijden in de geheimen van de coutume, de sociale code die de grootste gemene deler van de Kanaakse cultuur vormt. De coutume is een amalgaam van rituelen, legendes en liederen. Centraal staat de verering van de voorvaderen en het respect voor de chef als aardse vertegenwoordiger van de ancestrale krachten. Hiërarchie is erg belangrijk.

In de loop der tijden hebben de chefs binnen hun gemeenschap een respectabele positie verworven. Het is maar een van de vele ingrijpende veranderingen die de komst van de Europeanen teweegbracht. Al bij al is het geen fraaie geschiedenis. In het zog van kapitein Cook volgden walvisvaarders, slavendrijvers en handelaars die geurig sandelhout ruilden voor machetes, nagels, tabak en alcohol. Prille contacten die Kanaken aan nieuwe ziekten als mazelen, pokken en syfilis blootstelden. Het kon niet uitblijven of missionarissen roken hun kans in dit tropisch paradijs met zijn polygaam samenlevende, schaars geklede en mensenetende inwoners. Menige predikant heeft letterlijk het hoofd verloren bij pogingen om hier het evangelie te verkondigen. Voor de Kanaken was de blijde boodschap dan ook verwarrend. Hun land werd het toneel van een ware godsdienstoorlog tussen Franse katholieken en Britse protestanten. In Maré trokken laatstgenoemden aan het langste eind : 17 protestantse tegen 3 roomse clans. Ook op de taal hebben de Britse zendelingen hun stempel gedrukt. Het Nengoné, het dominante idioom in Maré, ontleent zijn telwoorden aan het Engels. De Mariéns spreken tevens van fox, horse en goat, dieren die medio vorige eeuw door de Britten werden geïntroduceerd. Toch werd het religieuze duel finaal in het voordeel van de katholieken beslecht toen Frankrijk in 1853 Nieuw-Caledonië annexeerde. Een troostprijs : met Australië en Nieuw-Zeeland had dit stuk van de Stille Zuidzee onherroepelijk een Angelsaksische stempel gekregen.

Z estig kilometer per uur, vermaant een verkeersbord. ?Het enige bord op het hele eiland?, lacht de chauffeur die tegen 120 per uur over de uitstekende asfaltwegen van Maré scheurt. Met één hand aan het stuur, de andere dient om te wuiven. Kanaken zijn uiterst vriendelijke mensen. Ongeacht het transportmiddel groeten passanten elkaar steevast met een monter handgebaar. We zijn te vroeg, de kinderen lopen nog te voetballen op het tarmac van de aërodroom. Twee vluchten per dag, hier geen klachten van omwonenden. Met de dagelijkse ferry of een privé-jacht kan men van eiland naar eiland varen. Air Calédonie verzorgt echter geen omnibusdienst. En dus stappen we ’s anderendaags in Nouméa alweer in een ATR 42. Vanuit vogelperspectief lijkt Lifou een met broccoli begroeide rotsvlakte. Er zijn geen rivieren, de bewoners putten drinkwater uit bassins diep in de poreuze ondergrond. De Loyauté-eilanden werden miljoenen jaren geleden door onderzeese vulkanen opgestuwd. Bij al dat geweld ontstonden fenomenen zoals de Grotte du Diable, een natuurlijke kathedraal waarvan het plafond wel dertig meter hoog reikt. Dit grottencomplex diende als refuge tijdens bloedige stammenoorlogen die om de haverklap woedden. Ook in het aards paradijs heerste geen godsvrede.

Zelf verblijven we in comfortabele bungalows die rechtstreeks op een strand met aangespoelde kokosnoten uitgeven. Deze gloednieuwe ligt in We, de hoofdplaats van de Province des Iles. Ondanks bank, school, superette en gendarmerie blijft het een onooglijk dorp tussen de palmbomen. Schrijnende armoede valt hier niet te bespeuren. Bijna de helft van de eilandbewoners verdient zijn brood in Nouméa. Coutume oblige, een substantieel deel van de salarissen vloeit terug naar de clan.

De architectuur oogt wat sjofel. Golfplaten barakken scharen zich rond een case, het kloppend hart van het gemeenschapsleven. Het bouwen van zo’n traditionele hut is een ritueel waarin zowat het hele dorp participeert. Nicolas Kemej nodigt ons uit binnen te komen. Hij is chef van de Selefel, een familie uit de Xodere-clan. Om toegang tot de case te krijgen, moeten we de geplogenheden van de coutume respecteren. Nicolas aanvaardt het pakje sigaretten en het bundeltje Francs Pacifiques zonder valse schaamte. De oude man bedankt onmiddellijk met een hartelijk welkom en een rondje verse papaja. De ingang van de hut is erg laag. ?Dat hoort zo?, zegt Nicolas. ?Men moet zich bukken om respect te betuigen aan de voorvaderen.? Hij wijst naar de centrale steunpilaar waarvan de top met houtsnijwerk is versierd. ?De totem van de clan?, zegt de grijsaard fier.

Bourail ligt halverwege de 400 km lange expresweg die verstoppertje speelt met de grillige westkust. Het wordt een prachtige rit langs indrukwekkende kliffen en pittoreske dorpjes. Kitscherige standbeelden brengen hulde aan soldaten die ver van huis hun leven voor la patrie hebben gegeven. Hogerop in het noorden wordt het landschap steeds ruiger. Grande Terre is erg bergachtig met pieken boven de 1500 meter. Het is donker als we het exclusieve Novotel in Malabou bereiken. De volgende ochtend staan we voor de keuze : terugkeren met een comfortabele vlucht naar Nouméa, of met de auto langs de veel slechtere wegen van de oostkust. We zijn dapper en worden daar rijkelijk voor beloond. Baaien snijden diep in de kustlijn, watervallen voeden kristalheldere rivieren, in zo’n decor is het makkelijk ansichtkaarten te produceren. De vegetatie is zo mogelijk nog rijker dan aan de westkust. We zien weinig of geen blanken, deze kant van Grande Terre werd nauwelijks gekoloniseerd. Verpozen in Tao. Het is zondag, mama’s in kleurrijke panen stromen de kerk uit, het lijkt wel Afrika. Het hele dorp komt samen op het sportveld. Er speelt een reggaeband, jong en oud laat zich meedeinen op het wiegende ritme. Enkele dansers zijn duidelijk stoned. Alcohol, of cannabis, een plant die hier groeit als kool.

Nog één dag te gaan. Ile des Pins is een ideale uitsmijter. Ook dit eiland werd door James Cook ontdekt en benoemd. Naar de ranke dennen waarmee de kust is afgezoomd. De pin colonnaire is een pijnboomvariant die uitsluitend in Nieuw-Caledonië groeit, tot zestig meter hoog. Deze gracieuze boom werd als symbool voor de toeristische promotiecampagne geadopteerd. Het moest er alsnog van komen : vanmiddag eten we bougna, het Kanaakse antwoord op onze mosselen met frieten. De ingrediënten : kip of vis, zoete aardappelen, maniok en taro, een soort wortel die als basisvoedsel dient. De bereiding : met kokosmelk overgieten, in bananenbladeren wikkelen en vervolgens een paar uren in een put met houtskool en gloeiende stenen laten stoven. In afwachting krijgen we een rondrit. Ile des Pins is een katholiek bolwerk. De imposante kerk van Vao is dus een verplichte halte, net als het beeld van Saint-Maurice dat zijn rug naar een idyllisch zeezicht draait. Op het strand liggen enkele pirogues, kano’s met een vlotter, die dankzij hun geringe diepgang ongedeerd over rotsen en koralen scheren. Met dit soort vaartuigen zijn de Melanesische voorvaderen hier eeuwen geleden geland. Een groep vissers maakt zich klaar om in te schepen. Dat worden mooie kiekjes, denk je dan. Tot het gezelschap in een ordinaire maar zeer efficiënte motorboot stapt. Daar gaat de mythe van de noble sauvage. Maar de bougna smaakt heerlijk.

Boven : Kanaakse mama’s wachten op de bus. Natuurlijke zwemkom vol bontgekleurde vissen. Uiterst links : boulodrome in Nouméa, waar de Franse volkssport zich niet stoort aan etnische grenzen. Links : zal deze uk nog als Frans staatsburger opgroeien ? De toe

Het bergachtige noorden van Grande Terre, met pieken van meer dan 1500 meter.

Bukken is de boodschap bij het betreden van een case.

Ile des Pins : Mariabeeld met zicht op zee.

Oostkust van Grande Terre : slechte wegen door schitterende landschappen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content