Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Boston en New York mogen dan grootsteden zijn, tussen beide in ligt een schitterend stukje New England. Tenminste, voor wie de highways links laat liggen.

Pierre Darge

Reken op zes weken?, zegt Alice Pitcher als ik vraag hoe lang op voorhand ik een kamer moet reserveren. We staan op de overloop in de Old Drovers Inn, die in 1750 werd opgetrokken en waarvan de eigenaars sindsdien onafgebroken voedsel en onderdak aan de vermoeide reiziger hebben verstrekt. De Tap Room met zijn laag, berookt plafond, lambrisering en open haard heeft de tand des tijds perfect doorstaan, de keuken wordt tot ver in de omgeving geapprecieerd. Mevrouw Pitcher verhuurt slechts vier kamers, zeer verschillend van interieur en volgestouwd met oude ledikanten en kasten. Eén en ander werd in 1941 opgefleurd, maar de oude charme is gebleven, en dat betekent wel wat in een land waar de veranderingen elkaar in nooit aflatend tempo opvolgen. Buiten sta ik te midden de natuur, en ik besef dat het net iets te vroeg is om van het uitbreken van de rode en bruine herfstkleuren te kunnen genieten. ?Ik streek hier acht jaar geleden neer?, zegt Alice, die voor een succulent mosselsoepje met saffraan heeft gezorgd, gevolgd door een kabeljauwfilet. ?En ik had maar één doel in het hoofd : de kwaliteit te halen van de keten Relais & Châteaux, die me met haar 5 c’s ( caractère, charme, cuisine, calme, courtoisie) op mijn reizen door Europa had weten te verleiden. Ook al wist ik dat er in de hele Verenigde Staten minder dan twee dozijn hotels die norm hadden gehaald.?

Alice, die uit Nantucket komt, slaagde in haar opzet. Haar enthousiasme werkt aanstekelijk. De ploeg die haar omringt en instaat voor de ontvangst en voor de keuken, blinkt uit door professionalisme en gastvrijheid, en dat kadert perfect in het verleden van de herberg. Die ligt langs de Old Postal Road, en was vroeger het traditionele ontmoetingspunt voor de drovers, die vee kochten in het noordoosten en dat langs de weg naar de markten in New York dreven.

Natuurlijk had ik rechtstreeks van New York naar Boston kunnen rijden, een klus van een halve dag via de highways, maar wie het achterland een beetje kent en wat tijd heeft, kan in drie dagen een verrukkelijk tochtje maken door New England. Je ontdekt dan het meest historische deel van de nieuwe wereld, zonder wolkenkrabbers en zonder files. Het heeft de avond voor mijn vertrek aardig gedonderd in Manhattan, maar omringd door de luxe in het Mark-hotel hoeft dat geen drama te zijn.

’s Ochtends is de hemel uitgeklaard. Een eekhoorn dwarst de 77ste straat, en zwetende joggers werken zich door hun dagelijkse routine. Ik doe een sprintje door de benedenstad, met een ommetje door Brooklyn, waar de herfstkleuren al in de voortuintjes zitten. Als toetje geniet ik van het uitzicht op de skyline. Daarna zet ik koers naar het noorden. Ik stuur de nieuwe Opel Sintra minder dan een uur later over de Taconic Parkway, tussen de heuvels van de Hudson-vallei naar Berkshire, het groene hart van het noordoosten. In de Hoosacs weet de reiziger-met-tijd zich geheel omringd door zachtglooiende, beboste heuvels, en wijst elke exit naar eindeloos lange tuinwijken met perfect geknipte gazons, goed onderhouden houten huizen, compleet met overdekt terras, schommelstoelen en Amerikaanse vlag. Her en der stoeien grijzende heren met hun gesofistikeerde grasmaaier, en wordt het straatbeeld opgefleurd door de knalgele schoolbus die bij elke halte een uitklapbaar, helrood stopbord toont en daarmee het verkeer in beide richtingen stillegt. De zeer strenge snelheidsbeperkingen volgen elkaar op, zodat we noodgedwongen cruisend door een Amerika zonder criminaliteit zweven, op weg naar Stockbridge. De eerste kolonisten streken hier pas in 1725 neer, maar al een eeuw later leverden de ijzersmelterijen materiaal voor de eerste spoorwegen, terwijl hier ook het marmer voor het Capitool werd uitgehakt. Toch bleef de industriële impact er bescheiden en sloeg ze elders haar grootste wonden. Zo kon de streek uitgroeien tot een uitgelezen plek waar New Yorkers hun tweede verblijf optrokken en de grote families van de industriebaronnen met klinkende namen als Vanderbilt, Stuyvesant en Westinghouse tot rust kwamen.

Er wordt tegenwoordig een beetje smalend gedaan over het werk van de illustrator Norman Rockwell. Door moderne artiesten en critici tenminste die nooit anatomie hebben gestudeerd, zelf geen behoorlijke pennenstreek meer op papier krijgen en het figuratieve verfoeien. Wie oog in oog staat met het werk van deze tekenaar, voelt niettemin respect voor het vakmanschap, het geduld en het observeringsvermogen van een man die een leven lang een Amerikaanse maatschappij in beeld heeft gebracht waarvan nu gezegd wordt dat hij ze geïdealiseerd heeft. Kan zijn, maar de covers van de Saturday Evening Post zijn pittig, en laten een beeld zien dat in onze dolgedraaide maatschappij weldadig rustig aandoet : kinderen zijn nog kinderen, spelen op straat, en proberen daar onder het alziend oog van ongeruste ouders uit te komen. Het museum ziet er een beetje statig uit, zoals de omgeving trouwens : clean, afgemeten, stofvrij. En zelfs in de nabijgelegen studio van de artiest ligt de rommel ordelijk uitgestald. En omdat er een vleugel voor het publiek gesloten blijft, krijgt elke bezoeker een fotografische ets cadeau, te kiezen uit een bescheiden reeks van drie.

In Stockbridge ligt ons bedje gespreid in The Red Lion Inn, door de Amerikanen als de grande dame van de country inns bestempeld, en vroeger de vaste halte van de postkoets die de verbinding tussen Boston en Albany verzekerde. Het hotel ontvangt sinds twee eeuwen gasten die er overnachten, maar is tegelijk de plek waar de stedelingen elkaar ontmoeten en discussiëren, schommelend in de stoelen op het terras met uitkijk op Main Street. Binnen is kwistig met hout omgesprongen, de trappen kraken, de bedden worden met veel kussens bezet, maar de gezelligheid is te snijden. Het gebouw is het enige met een zekere omvang dat zo keurig bewaard is gebleven in de Berkshires, en daar gaan ze in Stockbridge niet weinig prat op. Het ouderwetse comfort irriteert sommigen, terwijl het door anderen juist bijzonder wordt geapprecieerd. Zeker is wel dat president Roosevelt er verbleef, maar ook John Wayne en Bob Dylan, en dat het er op zwoele zomeravonden heerlijk moet zijn. De omgeving heeft altijd al vele artiesten weten te inspireren, en in Lenox, zo’n twaalf kilometer benoorden Stockbridge, bloeide al vroeg een schrijverskolonie open. De meest bekende onder hen was Herman Melville, die in Arrowhead in een boerderij buiten de stad in 1851 een boek schreef dat nog altijd als een absolute bestseller geboekstaafd staat : Moby Dick. Tegenwoordig is Lenox een stadje dat erg in trek is bij gezondheidsfanaten. Jonge, overwerkte yuppies komen er op adem, en grote musici komen er doceren aan het Tanglewood Institute, en maken van de gelegenheid gebruik om met het Boston Symphony Orchestra op te treden.

De volgende morgen maak ik een ommetje langs Hancock Village, dat gedurende 170 jaar één van de thuishavens was van de United Society of Believers in Christ’s Second Appearing. Zo’n plek is voor gelovigen in het algemeen maar ook voor atheïsten een bezienswaardigheid qui vaut le détour, al was het maar omwille van het inzicht in andermans overtuiging. Veertien jaar nadat Moeder Ann Lee, die de Shakers als de vrouwelijke personificatie van Christus aanzagen, met haar volgelingen op de oostkust waren neergestreken, werd de City of Peace gesticht. De vrome lieden, wier naam verwijst naar hun schudden en beven dat optrad als ze door de spirit werden bewogen, volgden één duidelijke regel : Put your hands to work and your hearts to God and a blessing will attend you. In de praktijk betekende dat een zoeken naar perfectie en eenvoud bij het werk, naar gelijkheid en naar een voor ons moeilijker te vatten strikte scheiding van de geslachten, naar gemeenschappelijk bezit en naar pacifisme. De volgelingen beoefenden het celibaat, maar bleven niet kinderloos : ze adopteerden kinderen die te vondeling werden gelegd.

Hancock, de derde van de 19 gemeenschappen die tussen 1778 en 1836 in de Verenigde Staten werd opgezet, kende zijn grootste bloei rond 1830, toen er 300 Shakers leefden en werkten. Een eeuw later bleef er van de gemeenschap maar weinig meer over, maar in 1960, toen de gronden aan een aantal sympathisanten werden verkocht, werd meteen met de restauratie ervan begonnen.

Ook op een wat druilerige morgen straalt de gemeente met haar 18 gebouwen en haar verzorgde tuinen en landerijen een weldoende rust uit. Meest opvallend is de Stone Barn uit 1926, een vernuftig uitgewerkt cilindervormig gebouw met drie niveaus. Van het aflopende terrein werd gebruikgemaakt om ingangen op verschillende hoogte aan te brengen. Met de wagen werd het hooi op de derde verdieping binnengereden en uitgeladen in de centrale haymow. De koeien op het gelijkvloers werden rondom geplaatst om te eten, terwijl hun uitwerpselen via valdeuren in de kelder gleden waar ze bleven tot ze voor bemesting werden gebruikt. Dankzij deze doordachte constructie kon één man 52 melkkoeien voeden en verzorgen. Elders waren er werkplaatsen, waar de inmiddels beroemde en chic geworden dozen, schommelstoelen en meubels tot stand kwamen. De evenwichtige verhoudingen van deuren en ramen, de ordelijke netheid, de eerlijkheid van de gebruikte materialen en de doordachte organisatie geven aan het geheel een wat onwerelds uitzicht. Onwerelds, maar vreedzaam en indrukwekkend in zijn eenvoud, zeker voor iemand die een paar dagen eerder nog het dynamische ritme van Manhattan onderging.

M artha’s Vineyard lijkt het Zoute wel, met bosjes, fietsende oudjes en auto’s tegen wandeltempo die aan elk kruispunt ostentatief halt houden. Het driehoekig eiland op een half uur varen van de kust van Mass, is 25 op 12 km groot en geniet de reputatie netjes, rustig en veilig te zijn. Al hangt de schaduw van het Chappaquidick-ongeval nog altijd boven de horizon, toen senator Edward Kennedy ’s nachts met zijn wagen naast de brug in het water sukkelde, waarbij zijn vrouwelijke passagier verdronk. Het lijkt wel of iedereen er voortdurend met vakantie is en dat nog wil laten zien ook : joggend in smetteloos witte shorts of fietsend door straten met poppenhuisjes, de stars and stripes in de nok. Alleen een paar uithangborden verwijzen naar de walvisvangst van weleer. In Edgartown, dat in 1642 als nederzetting werd gesticht maar al in 1825 tot een belangrijke haven voor de walvisvangst was uitgegroeid, neem ik mijn intrek in het flamboyante Harbor View Hotel. Ik slenter door Main Street op zoek naar het huis van Dr. David Fisher. In 1840 verdiende hij zo’n 250.000 dollar, was hij eigenaar van de scheepswerven, bezat hij een walvisolieraffinaderij en een spermaceti candle factory, en leverde hij ook nog de walvisolie voor alle vuurtorens van het land.

’s Avonds laat ik me in een dinghy naar het privé-strand van Ernie Bloch brengen. Hij is 72, ziet er kerngezond uit en oogt als Popeye, met witte broek en dito shirt, brede schouders. De gastheer heeft volgens welingewijden met de autohandel een miljard bijeengeharkt en daar onder andere een reusachtig, Disney-achtig huis op een heuvel mee gebouwd. Het kijkt uit over de zee, en heeft een oprijlaan in kasseien die een miljoen dollar heeft gekost. Binnenin zijn er knoppen om muren te verplaatsen, badkuipen te laten vollopen, en de intensiteit van de lichten langs de oprijlaan te controleren.

Voor de gezelligheid heeft Bloch een handvol jongelui in dienst genomen die niet alleen jong en mooi zijn, maar ook nog razendsnel oesters kunnen openen en op het strand de Clambake organiseren. De Clambake is waarschijnlijk de enige indiaanse traditie die in het moderne Amerika integraal werd overgenomen. Op de bodem van een put op het strand worden grote keien met wrakhout opgewarmd gedurende twee uur. Daarop wordt een dertig centimeter dikke laag zeewier aangebracht met erbovenop verpakte maïs, aardappelen en schelpdieren in lagen opeengestapeld met zeewier tussen. Het geheel wordt met zeewier afgedekt, waarop weer maïs en uien worden gelegd en kreeften, die met een zeil verzwaard met keien worden afgedekt. Als het geheel gaar is, worden de kreeften met brood, gesmolten boter en citroen opgediend.

Voor ik ’s anderendaags naar Boston vlieg en met spijt de Sintra moet achterlaten, haast ik me naar de lokale bookshop, waar ik Country Editor ophaal van Henry Beetle Hough, die in 1920 The Vineyard Gazette begon uit te geven en één van de eerste winnaars van de Pulitzer Prize was. Maar ik krijg nauwelijks de tijd om het in te kijken : twintig minuten later land ik in een stad die grondig verschilt van de doorsnee-Amerikaanse. Ze is veel ouder en heeft winderige kaden waar jachten aanmeren, die met de neus in de stad liggen. Hoogbouw gaat er hand in hand met huizen op mensenmaat, en op Beacon Hill hangt de sfeer van een chique, kleine stad, met brownstone huizen, en hellende straten, hier en daar nog bedekt met een streepje kasseien. Deze stad bruist, maar niet op de hectische manier van zovele Amerikaanse steden. Ze combineert gracieus commercie en studentenleven. Overal zijn er terrassen en boekenwinkels, en over de brug in Cambridge ligt een concentratie van hogescholen die de wereld Boston benijdt, met voorop het Massachusetts Institute of Technology (MIT) en Harvard University. De inwoners van de stad worden elders wat raar aangekeken om hun eigenzinnigheid, hun link met de geschiedenis, hun duidelijke Europese wortels en hun behoudsgezinde reflex. Er heerst een traditie van puritanisme, die ons terugbrengt naar de oorsprong van het land zelf, toen puriteinse kolonisten in Plymouth en Boston neerstreken, op zoek naar een plek waar ze ongestoord hun interpretatie van calvinisme en protestantisme konden belijden. Die doorzetters verzeilden echter in een fanatisme dat ook voor de nodige drama’s zorgde. In 1692 culmineerde dat tijdens de Salem Witch Trials, heksenprocessen waarbij 20 veroordeelden levend werden verbrand. Werken op zondag was tot een flink stuk in deze eeuw taboe, en het duurde tot in de jaren ’70 eer winkels op zondag konden openblijven. In de Verenigde Staten wordt Boston als de laatste Victoriaanse stad beschouwd : er heerst nog altijd een groot scepticisme tegenover nieuwigheden. Al merkt de haastige bezoeker op doortocht daar nauwelijks wat van.

Sprookjesachtig en toch echt : New England in eindejaarstooi.

Het ultramoderne en hectische New York contrasteert fel met de luchtige vakantiesfeer van Martha’s Vineyard (linksboven) en de ingetogen rust van de Shakers in Hancock Village (linksonder).

Nostalgie ten top : de Old Drovers Inn (rechts), waar Alice Pitcher vermoeide reizigers verwent ; The Red Lion Inn of de ‘grande dame’ van de country inns ; en het oudste straatje van Boston (linksonder).

New England Dream : een huis omringd door groen en met uitzicht op het water.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content