Neus van hazelnoot en citrus
Hier is het !” roep ik naar mijn reisgenote, onfatsoenlijk wijzend naar een groenbemoste grafzerk. ” Here lies Eric Arthur Blair“, staat erop te lezen, gevolgd door twee jaartallen : 1903-1950.
“Blair ?” vraagt ze, bijna verontwaardigd.
” George Orwell was maar een pseudoniem”, doceer ik. “Komt van het gelijknamige Engelse riviertje.”
We lopen op een idyllisch kerkhof in de Theems-vallei, zo’n vijftien kilometer van Oxford. Een doezelig kerkje waakt over grafstenen die slordig als bikkels over het grasperk uitgezaaid zijn. Wel drie keer moest ik de dodenakker aflopen voor ik het sobere graf vond. Niet erg hoffelijk van Orwell, tegenover de oude fan die zijn voetstappen drukte in Parijs, Londen en Barcelona.
Ik herinner me nog levendig de opwinding die ik voelde toen ik zo’n vijftien jaar geleden in een beduimeld tijdschrift op mijn eerste foto van het graf botste. “Sutton Courtenay, Birkshire”, stond er in hypnotiserende lettertjes onder te lezen. Toen al wist ik zeker dat ik het graf ooit zou bezoeken, al leek de locatie me onbereikbaar obscuur. Zes satellieten, waarvan er een boven China en een paar boven de Atlantische Oceaan hangen, hebben ons nu tot op een paar tientallen meters van de juiste plek gebracht. Wonderlijk, zo’n gps-systeem, al neemt de techniek naast veel miserie ook een hoop mysterie weg.
Orwell is hier begraven op een winterdag in 1950, herinner ik me. Het vroor toen stenen uit de grond. Ik ben zo ver-knocht geweest aan deze schrijver dat ik hele passages uit zijn boeken uit het hoofd kan citeren. Toch trekt er geen rilling over mijn ruggengraat nu zijn stoffelijke resten – six feet under – zo dichtbij zijn. Wat zou er na zoveel jaar nog van overblijven, vraag je je onwillekeurig af. Een gesp van een broeksriem ? Een horloge waarvan de wijzers voorgoed in de tijd zijn blijven haken ? Een pluk grijze haren uit die indrukwekkende kuif van hem ? Wat beschimmelde botfragmenten, ongetwijfeld. Restanten van die markante kop waarin ooit het begrip Big Brother is ontstaan. Orwell zou zich in zijn graf omdraaien mocht hij weten dat dit nu meer mensen aan een reality soap doet denken dan aan zijn bloedstollende toekomstbeeld. Misschien zou een flinke slok 1984 troost kunnen bieden. Met deze exquise whisky herdenkt de distilleerderij van het Schotse eiland Jura, waar Orwell zijn laatste boek ging schrijven, dit jaar de geboorte van de schrijver. Naar verluidt heeft deze single malt een neus van amandel, hazelnoot en citrus, met een subtiel vleugje den en vruchtenthee.
Met iets van ontroering zie ik hoe David Astor, de flamboyante uitgever van The Observer, zich vlak achter zijn goede vriend Orwell heeft laten begraven. Astor stierf pas in 2001, maar de vriendschap tussen de twee mannen was blijkbaar hecht genoeg om een halve eeuw te overbruggen. Zulks kan niet gezegd worden van Orwells relatie met de knappe Sonia Brownell, met wie hij op zijn sterfbed trouwde. Van haar is op dit ommuurde kerkhofje geen spoor te bekennen. Volgens diverse biografen hield ze niet van Orwell en betwijfelde ze zelfs de kwaliteit van zijn werk. Maar ze wist dat er een smak geld op haar afkwam toen ze haar ja-woord gaf, en dat hij door zijn terminale tbc geen seksuele eisen meer zou stellen.
Op het moment dat Orwell in een Londens ziekenhuis stierf, was Sonia in Soho aan de rol met haar gezondere vriendje, de schilder Lucian Freud. Later zou ze uitgroeien tot het prototype van de “duivelse schrijversweduwe”, die het leven van biografen en uitgevers vergalde en zich op den duur ging gedragen alsof ze Orwells boeken eigenhandig had geschreven. Helaas voor haar werd ze op haar beurt bedrogen door de financiële directeur van George Orwell Productions. Ettelijke jaren lang slaagde deze Jack Harrison erin haar de royalty’s van Orwells bestsellers door de neus te boren. In 1981 stierf Sonia Brownell aan kanker, zonder een cent achter te laten. Klein bedrog rond een schrijver die groot onrecht aan de kaak had gesteld.
Dat alles is lang geleden nu. Voor ik het kerkhof verlaat, trek ik stiekem nog een rozenknopje van de struik die op des schrijvers graf groeit. Thuis zal ik het bewaren bij mijn andere parafernalia, zoals het handgeschreven Boontje en de pet van Jotie T’Hooft. Het mag nu stilaan wel eens uit zijn met die fascinatie voor dode schrijvers, bedenk ik een beetje beschaamd als ik mijn reisgenote geduldig bij de ingang van het kerkhof zie staan wachten. Ze deelt mijn passie voor Orwell niet. Even probeer ik me voor te stellen wat ik ervan zou vinden mocht iemand mij vol enthousiasme voorstellen om te gaan rondhangen bij het buitenverblijf van – pakweg – David Beckham of Sergio.
Misschien het graf van Elsschot nog eens, weifel ik in de auto, als een heroïneverslaafde die alweer hunkert naar zijn volgende shot. Jaren geleden ben ik het misgelopen in de uitgestrektheid van het Schoonselhof. Maar als ik dàt gevonden heb, maak ik me sterk, is het uit met mijn necrofiele gezwerf. Een mens kan niet eeuwig dode goden achternahobbelen.
Jean-Paul Mulders
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier