Vierenhalve mus. Dat is mijn bijdrage tot de Nationale Telling van het afgelopen weekend. Hoezo halve mus, hoor ik u denken. Dat heeft alles met de opdracht van Vogelbescherming Vlaanderen te maken : het aantal tsjilpende mannetjes turven. Lap, de vrouwtjes tellen weer niet mee, was mijn eerste reactie. Seksisme, ook onder het gevogelte. Maar goed, laten we ervan uitgaan dat de passer domesticus, want zo heet de huismus in vogelkennerskringen, monogaam is. Samen uit, samen thuis dus. Voor de vogelonkundigen onder u : mannetjesmussen hebben een donkere bef, een soort five o’ clock shadow, zeg maar. De vrouwtjesmus is egaal beigebruin, een beetje Inge Vervotte-achtig.

Maar dat maakt de zaak er niet simpeler op. Want sla me dood, was het mannetje dat daarnet op een tak van de krulwilg zat te wiebelen hetzelfde als het exemplaar dat tien minuten eerder bij de buren op het dak zat te tsjilpen ? George Clooney of Freddy Willockx, onder mussen is dat krék hetzelfde. Bovendien gaf Mus X, die in de krulwilg, geen sjoege. Kon ook moeilijk, met zijn bek vol kaaskorst. Telt een niet-tsjilpend mannetje, een stomme mus dus, ook mee ? Op de Rode Lijst van bedreigde vogel-soorten wordt de toestand van de huismus zorgelijk genoemd. Het laatste wat ik wil, is de situatie door foutieve informatie rooskleuriger voorstellen dan ze is. Vandaar die vierenhalve mus, waarbij die halve staat voor die fladderaar die ik misschien al eerder telde en die het vertikte z’n bek open te doen.

Dat het mussenbestand de laatste decennia drastisch afnam, komt onder andere door een gebrek aan broedplaatsen. Nu, aan mij zal het niet liggen. Al jaren hangt er tegen de achtergevel een nestkastje. Groen dak, veranda voor de deur, duidelijk ontworpen door de bOb Van Reeth onder de vogelkastjesbouwers. Helaas : leeg, onbewoond, zelfs geen kandidaat-krakers. Zo zijn ze, die koppigaards, liever de clochard uithangen onder een dakpan dan hun intrek nemen in een luxeappartement.

Het is trouwens niet de eerste keer dat ik door gevederde vrienden verkeerd begrepen word. Op een vorig adres vond ik ooit een stervende duif op mijn terras. Van nature compassieus zorgde ik bij wijze van laatste avondmaal voor water en wat broodkruimels. Wat bleek ? De duif was niet stervende, maar hoogzwanger. De volgende morgen lagen er twee eieren in een bloembak. Een verstandig mens had die meteen weggekieperd, maar nee, ik vond het wel aardig, zo’n broedproject aan huis. Wat me duur te staan kwam : niet alleen de oorspronkelijke duif, maar ook al haar nakomelingen tot in de zestiende graad beschouwden mijn terras als hun natuurlijke biotoop, met Hitchcockiaanse taferelen tot gevolg. Hoeft het gezegd dat ik bijzonder populair was bij de buren ? Sindsdien ben ik al lang blij met vierenhalve dagjesmus. Mens en mus, één front.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content