Mozes, Saladin en Lawrence

Tessa Vermeiren
Tessa Vermeiren Tessa Vermeiren is voormalig hoofdredactrice van Knack Weekend

De bijbel, de kruisvaarten, de woestijnoorlogen. Alle redenen zijn goed om Jordanië te verkennen.

TESSA VERMEIREN FOTO’S : STEFAN ALDELHOF

Kom binnen, kom binnen, wenken de mannen rond het petroleumvuurtje uitbundig. ?Dit is de bron van Mozes, Ain Moussa.” Eerlijk, ik had het niet zo direct gezien : het gebouwtje met de koepel dat de bron overdekt, zit verborgen onder de stapels tapijten, aardewerk, juwelen en bergen andere souvenirs die de uitbater mij ijverig poogt aan te smeren. Het is een kille voorjaarsavond. De toeristen die in het comfortabele hotel King’s Way Inn aan de overkant voor de nacht werden afgekapt, wagen zich niet meer op straat na het avondmaal. Er zijn hier ook zoveel plaatsen waarvan men beweert dat Mozes met zijn stok op de rotsen sloeg en waar op wonderbaarlijke wijze een bron zou ontsprongen zijn om het godsvolk te laven. In het restaurant zweven flarden bijbelverhalen in de lucht. Reizigers evoceren de emoties die de plaatsen uit het Boek bij hen opriepen.

Er zijn twee of drie redenen waarom een mens naar Jordanië gaat. Er zijn de bijbelse verhalen die een universele aantrekkingskracht hebben. Er is de fascinatie voor de woestijn, vaak geïnspireerd door het avontuurlijke leven dat Lawrence of Arabia er in het begin van deze eeuw leidde. En er is het zoeken naar het spoor van de kruisvaarders.

Laat de reis beginnen in Amman, en plan het bezoek aan het archeologisch museum op de citadel zo dat je er rustig kunt genieten van de zonsondergang. In cirkels golft de roep van honderden muezzins dan tussen de vele heuvels waarop de hoofdstad is gebouwd. In de derde eeuw voor Christus werd het oude Rabbath Ammon van de ammonieten door de Grieken omgedoopt tot Philadelphia. In de Romeinse tijd was de stad het middelpunt van de provincie Arabia, knooppunt op de routes van de handelskaravanen die over en weer reisden tussen India en China en het Middellandse-Zeegebied. Vanuit de ruïnes van de tempel van Hercules lijkt het amfitheater beneden nietig. Toch is het een indrukwekkende arena met 6000 zitplaatsen. Het plein ervoor is nog steeds een trefplaats voor honderden mensen. Er zijn een paar aangename terrassen, waar je ook als vrouw probleemloos in je eentje iets kunt eten. Als je iemand wil ontmoeten in Amman of als je op zoek bent naar een klusjesman voor huis of tuin, ga je naar het plein voor de Koning Hoessein Moskee. Van daaruit vertrekken alle roddels, omdat daar alles gebeurt en in het oog wordt gehouden. Le téléphone arabe bestaat echt.

Afsluiter van de dag in het krioelende Amman is een maaltijd en een bezoek aan de ambachtenmarkt in Kan Zaman. De invloedrijke Abu Jaber-familie restaureerde zo’n twintig kilometer van het centrum een geheel van woonhuizen, stallingen en opslagplaatsen uit de 19de eeuw. De naam betekent letterlijk Er was eens, en het is ook een poging om de mooie dingen uit het verleden te bewaren. Ondanks de talrijke toeristen is het een geliefde trekpleister voor Ammanieten. In het restaurant krijg je een staalkaart van de Jordaanse specialiteiten. Een schitterend duo brengt in het koffiehuis sfeer met interpretaties van het melancholische Oem Kalthoem-repertoire. Er zijn antiekzaakjes, ateliers van edelsmeden, glasblazers, houtbewerkers, lederbewerkers. Wat men hier verkoopt, is duurder dan wat in souvenirwinkels elders te vinden is, maar zoveel mooier. Breng in Amman ook een bezoek aan het Bani Hamida-huis waar traditionele en hedendaagse tapijten tentoongesteld zijn, geweven door bedoe-vrouwen van de Bani Hamida-stam uit de bergen rond Madaba. Dit ontwikkelingsproject van de Noor al Hussein-stichting verschaft vrouwen de mogelijkheid om met eeuwenoude technieken zelf geld te verdienen en daardoor minder afhankelijk te worden van de mannen in hun familie. In dezelfde straat bevindt zich het River Jordan Design-huis, een gelijkaardig project dat draait rond de klassieke borduurtechnieken van Palestijnse vrouwen, waaraan ook hedendaagse interpretaties worden gegeven.

Vliegen van Amman naar de zuidelijke badplaats Akaba (Al Aqabah) duurt een halfuurtje. Het badplaatsje met zijn ruime met palmbomen omzoomde avenues heeft een onmiskenbare jaren-’70 flavour, en is een uitstekende uitvalsbasis voor Petra en Wadi Rum. Er zijn een zestal grote hotels met privé-stranden, maar de mooiste stranden in Akaba liggen voorbij de haven, in de richting van de Saudische grens. Daar wordt volop gedoken en gesnorkeld, één van de redenen waarom Akaba populair is. Onder water is er veel kleurrijk leven, en de 500 koraalsoorten zijn een attractie op zich. Voor een luie strandvakantie is Akaba niet zo’n aangewezen plek.

Er wordt hard gewerkt om de stad meer aanzien te geven. Zo is in het Holiday hotel, het duurste van de stad waar nogal wat belangrijke Ammanieten neerstrijken voor weekends en vakanties, een compleet nieuwe vleugel in aanbouw die tegen eind 1996 klaar moet zijn. Daarna wordt ook de oude vleugel vernieuwd. General manager Abed Al Zaro kijkt ongeduldig uit naar de tijd dat het Holiday Hotel opnieuw echt the leading hotel in town zal zijn, met een capaciteit van 280 kamers. Als de bouwwerken opschieten zoals hij zou willen tenminste. Insjallah.

Akaba heb je in een halve dag bekeken : er is het 14de-eeuwse mammelukse fort, dat als eerste strategisch punt op de Turken veroverd werd in 1917 door T.E. Lawrence en zijn bedoe-troepen. Het betekende het startpunt van de lange weg naar Damascus, waar de Turken definitief hun hegemonie in dit deel van de wereld moesten prijsgeven. De jonge man die mij poogt inzicht te geven in het historisch museum begrijpt niet waarom al die westerlingen zo dwepen met Lawrence of Arabia. Ach, waarschijnlijk baseren ze hun bewondering meer op de romantische vertolking van Peter O’Toole in het filmepos van David Lean dan op de reële soldaat-geheim-agent-avonturier die erin slaagde de Arabieren voor de kar van zijn regering te spannen door hen te doen geloven dat ze vochten voor een onafhankelijk Arabisch rijk.

Om inzicht te krijgen in de opgravingen van het antieke Ayla, vlak achter het openbare strand, is het goed vooraf een halfuurtje te verwijlen in dit historisch museum vlakbij het fort. Ayla stond in de islamitische tijd bekend als ?de poort tot Palestina”. De kruisridders veroverden het in 1116 op de moslims, ze bouwden ook een fort op het eiland Far’un, dat ze omdoopten tot Ile de Graye. Dat eilandje op 7 kilometer voor de kust werd in 1170 opnieuw ingenomen door Saladin. Als er genoeg liefhebbers zijn, vaart een boot van het Royal Diving Centre ernaartoe.

Op de autoweg tussen Akaba en Amman is het vrachtverkeer druk. In de periode van de Hadj, de bedevaart naar Mekka, is dit de aanvoerroute van pelgrims en wordt het nog helser. De kleuren van de kale bergen variëren van bruin naar paars in het zonlicht. Omar, mijn gids voor Wadi Rum, behoort tot de familie Hillawi, die zowat het monopolie heeft over dit stuk woestijn. Zij organiseert alles daar : een gids, vijftig tenten, een luchtballon, een mansaf (rijst met lam). Bij het Hillawi resthouse in Rum zie je hele ladingen bustoeristen in groepjes van vier overstappen in jeeps en achter elkaar de woestijn inrijden. Ik wil alleen zijn. Na vijf minuten en het obligate bezoek aan de bron van Lawrence, ligt de meute achter ons. Rotsformaties rusten als gestolde klonters op het rode woestijnzand. Soms lijken het reusachtige flatgebouwen gesmolten onder invloed van likkende vlammen, dan weer zijn het net oosterse tempels met krioelende bas-reliëfs, andere lijken qua omvang op een byzantijnse basiliek.

Plots staan we voor een rotswand vol raadselachtige inscripties. Tot nu toe werden ze nog niet ontcijferd. Een eenvoudige verklaring van dit Nabatees (van het Aramees afgeleid) schrift duidt het als smeekbedes aan de goden Dushara en Allat, de goden van de bergen en van de vruchtbaarheid. Er zouden ook liefdesverklaringen bij zijn. Jongere inscripties lijken beeldverhalen over het nomadenleven. Als de zon ondergaat, kleurt de woestijn als oud koper. De stilte wordt alleen doorbroken door het knetteren van het vuurtje dat Omar stookte. Hij roostert vlees en brood. Hij heeft ook arak meegenomen en dat mag wel, want het felle vuur kan niet op tegen de kilte van de avond. Het lijkt of ik de sterrenbeelden met mijn handen kan aanraken als we uren later in het donker de woestijn uitrijden. Ik vind het niet eens wonderlijk dat mijn gids in het aardedonker zijn weg weet te vinden. Volgende keer blijf ik een paar dagen hier.

Niets kon me voorbereiden op Petra. Geen enkele foto immers en nauwelijks een filmbeeld kunnen een idee geven van de dimensie van deze eeuwenoude stad. Doordat het aantal bezoekers het laatste jaar zo fel is toegenomen, is het niet meer toegelaten de site te paard te bezoeken. De bedoe-paardenverhuurders staan er werkeloos bij, het korte traject tussen de entree en de ingang tot de Siq, de kloof die toegang geeft tot de stad, is het enige wat men hen nog laat. En niet iedereen kan een drankstalletje, een geïmproviseerd restaurant of een souvenirkraampje opzetten. Al zijn er wel veel, en op heel verrassende plaatsen. De bedoe-families die een twaalftal jaar geleden nog in de grotten woonden, zijn nu ondergebracht net buiten de site in een koel, kaal modern dorp waar ze elektriciteit, drinkwater, scholen en satelliettelevisie hebben.

Twee dagen is een minimum om het belangrijkste te zien in deze 100 km² grote site. De Nabateeërs, vreedzame, handeldrijvende nomaden die uiteindelijk voor een sedentair leven kozen, waren echte copycats. Ze pikten bij de Egyptenaren, bij de Assyriërs, bij de Grieken. En distilleerden daaruit hun eigen façadestijl. Want achter de immense gevels zoals die van Al-Khazneh, de schatkamer, of van het Ad-Deir-klooster, zitten betrekkelijk kleine ruimten verscholen waarvan men niet altijd goed weet of ze dienst deden als woonplaats, tempel of graftombe. Petra was het belangrijkste centrum van de cultuur van de Nabateeërs vanaf de 4de eeuw voor Christus ; in de 4de eeuw van onze tijdrekening zette het verval in. Een paar aardbevingen deden Petra in de vergetelheid verdwijnen. Kruisridders, die na nog zo’n verwoestende aardbeving waren weggevlucht, hadden in Europa de mare van de vernietiging van deze fabuleuze stad verspreid. Zo kwam het dat alleen de bedoeïenen er bleven, in het diepe besef dat zij de zorg hadden voor de erfenis van de Nabateeërs. In 1812 was de Zwitser Johann Ludwig Burckhardt de eerste westerse reiziger in 600 jaar die dit door wind en zandstormen verweerde wereldwonder mocht aanschouwen. Zelfs nu, met de voorkennis van reisgidsen en fotoboeken, word ik overweldigd door de stad die uit de rotsen gegroeid lijkt. Door de grootsheid van de panorama’s vanop de bergtoppen, door het ongekende kleurenpalet dat achter elke hoek, in iedere grot uitgesmeerd lijkt met reusachtige kwasten. Door de grillige organische vormen van het gesteente dat even mooi is als de bouwwerken van de Nabateeërs. Ik vraag me af of Gaudi hier zijn inspiratie zou gehaald hebben. Met gesloten ogen probeer ik mij voor te stellen hoe de karavanen met goud, wierook, zijde en mirre hier aankwamen, na lange reizen door onherbergzaam woestijngebied. Hoe voluptueus het leven hier moet geweest zijn, hoe heilig en onheilspellend de hoge offerplaatsen.

In een grote gele Chevrolet-taxi ga ik op zoek naar de kruisridders op mijn weg terug naar Amman. Mijn chauffeur-gids heet Rushdi en is heel nieuwsgierig. Heel voorkomend ook : als ik door een onhandige beweging de trap afschuif in de burcht in Shawbak, blokkeert hij met al zijn kracht mijn val, waardoor ik alleen wat blauwe plekken en een paar schrammen overhoud. Bij een bibberend opgedronken kop koffie vraag ik mij af wat ze hier kwamen zoeken, die ruwe bonken van bij ons. Fortuin, nieuw grondgebied, hoofden van Moren om af te hakken ? Ze waren met velen ver gereisd om te vechten en te sterven voor hun geloof, opgezweept door de donderpreken van Peter de Kluizenaar en zijn gelijken. Maar er kwamen er toch wat terug die ook iets hadden geleerd. In hun zadeltassen zaten nieuwe zaden en planten, kennis van de geneeskunde, van architectuur, van een verfijnde badcultuur, van nieuwe kledingstijlen. De gids in Kerak vertelt gruwelverhalen over Saladin die de Kruisridders na drie belegeringen op de knieën kreeg omdat ze honger en dorst hadden. ?Om aan water en brood te komen, waren ze zelfs bereid hun vrouwen aan de Turkse legers uit te leveren”, zegt hij met misprijzen in zijn stem.

De eeuwenoude Koningsweg slingert zich door de lieflijke Jordaanvallei. Bloeiende boomgaarden, tabaksplantages, kinderen met een kudde schapen, een paar oude mannen die leunend op een stok naar voorbijgangers zitten te kijken. Kortom, bijbelse taferelen waarin ik niet kan verwijlen omdat er nog slechts tijd blijft voor twee etappes. Ik beloof mezelf, voor de tweede keer op deze reis, om terug te komen en tijd te nemen.

Madaba is tegenwoordig een echt bedevaartsoord voor Israëlische toeristen. In de Grieks-orthodoxe Agios Giorgos-kerk gaan ze er kijken naar de mozaïekkaart uit de 7de eeuw, waarop talrijke oudtestamentische plaatsen exact zijn aangegeven. Zoals vele nederzettingen in de Jordaanvallei was Madaba gedurende een paar honderd jaar verlaten. Pas op het eind van de 19de eeuw vestigde zich hier een groep christelijke Arabische families uit Kerak, die bij de bouw van de kerk de mozaïekkaart ontdekten. Madaba was in de 6de eeuw de zetel van een byzantijns bisdom en toonaangevend in de mozaïekkunst. De vloeren met het schitterende Thalassa-medaillon in de Apostelkerk zijn haast nog mooier dan de kaart, en worden minder druk bekeken.

Ook in de basiliek van Mozes op de berg Nebo, die door het Franciscaner Bijbels Instituut uit Jeruzalem in de jaren ’30 werd opgegraven, zijn vele vierkante meters interessante byzantijnse mozaïeken te bewonderen. Al komen de meeste bezoekers niet om die reden naar Jebel Siyagha. Vanop deze plek zou Mozes immers het Beloofde Land, dat hij zelf niet bereikte, hebben mogen aanschouwen. Bij helder weer kan je hier inderdaad Jericho en Jeruzalem zien liggen.

Hinkstapsprongen in de geschiedenis zijn in Jordanië dagelijkse kost. Zerqa is de tweede grootste stad van het land die vooral bewoond wordt door afstammelingen van de Circassiërs, moslims die in de 19de eeuw uit Rusland naar het zuidelijke osmaanse rijk uitweken. Via Zerqa komen we in Jerash.

Dit Pompeji van het Oosten ligt op nauwelijks 40 kilometer van Amman en wordt allicht ook daarom heel druk bezocht. Voor je door de stadspoort loopt, moet je eerst langs een reusachtige bazar van souvenirkraampjes. Gerasa was net als Philadelphia het huidige Amman, een van die tien steden in het Oost-Romeinse rijk die verenigd waren in een zakelijk of bestuurlijk verband dat men de Decapolis noemde. Veel tekens in deze antieke Grieks-Romeinse stad wijzen erop dat hier een subtiele vermenging van Oost en West tot stand kwam. De tempel van Artemis, de beschermvrouwe van Gerasa, is indrukwekkend op een heuvel gelegen, en het heilige der heiligen kan slechts betreden worden mits het bestijgen van een steile en oneindig lijkende reeks trappen. Boven wachten een paar shebab. Deze jongelui steken een autosleutel tussen de blokken van een pilaar en tonen hoe goed ze meegeven ; zo bewijzen ze dat deze stad berekend was op aardbevingen en daarom waarschijnlijk zo goed bewaard is gebleven. Het ovale forum en het zuidelijke theater vormen in de maand juli het indrukwekkende decor voor een festival waar Rigoletto en Raj opnieuw Oost met West trachten te verbinden. De impuls daartoe komt van koningin Noor, die eigenlijk Lisa Halaby heet en een Amerikaanse van Syrische afkomst is. Het evenwicht tussen traditie en moderniteit bewaren, lijkt wel de voornaamste opgave van iedereen die met het lot van Jordanië begaan is.

Een bedoe-meisje in Petra met op het hoofd haar ambulante handeltje van kleurrijke stenen.

Een van de talrijke gevels van de stad der Nabateeërs, aangetast en verweerd door erosie.

Jonge mensen en stadslui dragen niet meer zo vaak de elegante lange dishdasha en de keffieh op het hoofd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content