Ze zouden moeder en dochter kunnen zijn. Maar de data kloppen niet: Gaby is in het grootste geheim bevallen op 16 februari 1969, Monika is anoniem geboren op 15 mei 1965. Beiden zijn ze op zoek gegaan. Gaby naar het kind dat ze nooit gezien, nooit aangeraakt heeft; Monika naar de vrouw die haar, ergens in Frankrijk, het leven heeft gegeven. Het relaas van twee zoektochten.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

“Een half jaar later zag ik hem opnieuw en nodigde hij mij uit op zijn nieuwe appartement. En daar, in zijn slaapkamer, gebeurde het. Neen, van verkrachting mag ik niet spreken, dat is het niet geweest. Het was gewoon een pijnlijke en trieste ervaring die hooguit vijf minuten heeft geduurd. Geschrokken, als verlamd, liet ik hem begaan, zonder goed te beseffen wat me overkwam. Daarna moest ik zijn appartement snel-snel verlaten. Vernederd en gebruikt voelde ik mij. Waarom had hij dit gedaan? Was dat zijn wraak omdat ik hem de laan had uitgestuurd? Ik haatte hem, maar bovenal haatte ik mezelf en voelde ik mij een doorslechte vrouw.”

“Vastbesloten die nare ervaring zo vlug mogelijk te vergeten, vertrok ik enkele weken later met een doktersgezin naar zee. Als babysit. En ja, het was een leuke tijd, tot ik ’s ochtends misselijk werd en tot de onthutsende vaststelling kwam dat mijn menstruatie uitbleef. Grote paniek. Zwanger na één keer? Na amper vijf minuten? Dat kon toch niet waar zijn? Doodsbang probeerde ik mij de reactie van mijn ouders voor te stellen. Natuurlijk schrokken zij heel erg, maar tot mijn grote opluchting waren ze niet boos en vroegen zij mij hoe het nu verder moest. Ik was vastbesloten, wilde dat kind niet en praatte met mijn moeder over een abortus. ‘Er zijn andere oplossingen’, suggereerde zij, en ze ging de pastoor om raad vragen.”

Drie maanden later bracht haar moeder haar naar een home voor zwangere meisjes in Hoboken. “De stilte tijdens die rit herinner ik me haarscherp. Hoe wij geen blik, geen woord met elkaar wisselden. Mijn angst. Haar verdriet. Mijn dankbaarheid omdat ze mij niet trachtte te overhalen het kind te houden.”

“Het was een gevangenis”, klinkt Gaby boos. “De Gestapo. Terreur. De regels waren hard en onverbiddelijk, dag en nacht werden we bewaakt. Elk gesprek, elke beweging, elke briefwisseling werd gecontroleerd. Zelfs onze namen mochten wij niet aan elkaar prijsgeven. Over ‘onze toestand’ werd met geen woord gerept, en elke vorm van zwangerschapsbegeleiding of -informatie ontbrak. Wel moesten we iedere maand naar het Kinderheil. Allemaal de straat op, achter elkaar, met gebogen hoofd, terwijl de voorbijgangers bleven staan om naar ons, ‘de meisjes van het home’ te staren. De enige lichtpunten waren de wekelijkse bezoekjes van mijn moeder en soms, heel uitzonderlijk, van mijn vader of mijn zus. O ja, ’s avonds, voor het slapengaan, konden we ook tv kijken. Mooi hoor, een tv met vijffrankstukken! Geld op? Tv uit!”

Zeven meisjes uit het home heeft Gaby intussen teruggevonden. Allemaal, nog steeds, getekend door wat hen als jong meisje overkwam. Vreemd verbonden met elkaar door een vroeger nooit uitgesproken solidariteit. Enkelen zijn een leven lang alleen gebleven, niet in staat een man of een aanraking te verdragen. Anderen zijn uiteindelijk toch getrouwd en opnieuw moeder geworden. Maar allemaal bewaken ze, nog steeds, angstvallig hun verleden en praten alleen met Gaby over de pijn en het geheim, het zoeken en de schuld.

“Op een dag zat ik in bad en voelde ik het kind bewegen”, gaat Gaby verder, en werktuiglijk glijden haar handen in de richting van haar buik. Zij is nog steeds een mooie vrouw, groot en slank. “Zo merkwaardig, zo verrassend was dat gevoel, dat ik prompt begon te wenen. En dobberend in het water begon ik zachtjes tegen hem te praten. Raphaël noemde ik hem, en mijn besluit stond vast. Vol goede moed ging ik de volgende dag naar de directrice om haar te vertellen dat ik niet van plan was mijn kind af te staan. ‘Wat een egoïsme’, zei ze ijskoud. ‘Begrijp jij dan niet dat jij onmogelijk een goede moeder kan zijn? Dat jij dat kind nooit de opvoeding kan geven die het nodig heeft? Als je alleen gaat wonen, ontzeg je het de nestwarmte van een normaal gezin. Als je bij je ouders blijft, zal jij de schande van de straat en de parochie zijn. Een goede moeder zijn betekent voor jou: je kind afstaan voor adoptie.’ Ook de pastoor werd ingeschakeld. ‘Besef goed dat jij een doodzonde hebt begaan’, sprak hij streng, terwijl hij mij van top tot teen bekeek. En ik met mijn dikke buik, ik durfde hem nauwelijks aan te kijken. ‘Als je oprecht van je kind, je ouders en je familie houdt, mag je het kind niet houden’, luidde zijn boodschap. Na dat gesprek ging hij pal voor mij staan, hield mijn handen vast, keek me recht in de ogen en zei dat ik moest bidden. Daarna kwam hij me vaker opzoeken, telkens om mij ervan te overtuigen dat adoptie de beste oplossing was. En bij elk bezoekje liet ik mijn hoofd dieper zakken.”

Manipulatie en vernedering, paters en nonnen, zwangerschap en geboorte, schuld en boete, afscheid en verlies: Gaby weet er alles van. Een rasechte, telefonische hulpverleenster is ze inmiddels geworden, gewend aan anonieme oproepen die uren kunnen duren of, op elk moment, haastig onderbroken kunnen worden.

“Na acht maanden zwangerschap kreeg ik een bloeding en werd ik per taxi naar het ziekenhuis gebracht waar ik, zonder één woord uitleg, de opdracht kreeg te blijven liggen. Doodsbang en eenzaam voelde ik mij die lange nacht, maar ’s ochtends was de bloeding gestelpt en mocht ik, na een onderzoek, terug naar het home. Vanaf die dag kreeg ik het pas écht moeilijk. Angstige, slapeloze nachten. Wenen, paniek. Tot ik ten slotte, murw en verslagen, alleen nog hoopte dat Raphaël doodgeboren zou worden. Dan zou niémand hem krijgen. Ik niet, maar die vreemde adoptieouders ook niet.”

“Als een terdoodveroordeelde voelde ik mij toen de bevalling zich aankondigde en ik, opnieuw per taxi, naar de kraamkliniek werd gebracht. De ontvangst was kort en koel: alleen in een kamertje moest ik de weeën opvangen. Toen de pijnen ondraaglijk werden, belde ik in paniek de zuster. ‘Veel te vroeg’, klonk het droog. ‘Dit kan nog uren duren.’ Radeloos was ik, moordzuchtig zelfs als ik aan de verwekker dacht. En plots was daar Christine, een meisje uit het home, dat enkele dagen vóór mij bevallen was. Als een engel glipte ze mijn kamer binnen en bleef de hele nacht bij mij. Nog altijd kan ik haar beeld oproepen, zoals zij daar stond, in dat roze nachtkleedje, een stuk groter dan ik.”

En dan vertelt ze over Christine. Alweer een schrijnend verhaal, en ik beloof haar geen woord over deze vrouw te schrijven. Want ook Christine mag, wil en kan niet herkend worden. Zelfs met een burka over haar hoofd zou ze niet bereid zijn aan iemand anders dan Gaby haar geheim prijs te geven.

“Om zeven uur ’s ochtends, op 16 februari 1969, werd mijn kind geboren. Heel even heb ik het nog horen wenen, toen namen ze het weg. ‘Is het een jongen of een meisje?’ vroeg ik nog. ‘Een jongen.’ ‘Hoeveel weegt hij?’ ‘4950 gram, 53 cm.’ Dat was het. Zonder verdere uitleg brachten ze mij terug naar mijn kamer waar ik, plots bevangen door razernij, tegen het bed begon te schoppen. Leeg voelde ik mij, een grote nul. Wie staat er nu zijn kind af?”

“Enkele dagen later ontmoette ik een non op de gang. ‘Wil je je kindje eens zien?’ vroeg ze me vriendelijk. ‘Neen, neen’, antwoordde ik radeloos. ‘Want dan neem ik hem mee, en laat ik hem nooit meer gaan.’ Zachtjes wreef ze met haar hand over mijn rug, het eerste en enige gebaar van medeleven dat ik in die kraamkliniek ervaren heb.”

“Die avond werd ik opnieuw agressief en schreef ik in grote letters ‘Raphaël’ op mijn lakens. In de hoop dat het er nooit meer uit zou gaan.”

O ja, na de bevalling probeerde Gaby haar gewone leven weer op te nemen. “Ik maakte nieuwe vrienden en vriendinnen die ik altijd opnieuw het verhaal vertelde van ‘dat meisje dat haar kind had moeten afstaan’. Wie positief reageerde, nam ik in vertrouwen, altijd opgelucht mijn verhaal weer even kwijt te kunnen. Pas toen mijn zus een kind kreeg – ‘Mijn eerste kleinkind,’ zei mijn moeder argeloos – wist ik het zeker: ‘Ik moet en zal hem vinden.’ Ik begon brieven te schrijven: naar de kraamkliniek, naar het gerechtshof in Berchem waar ik de afstandspapieren had ondertekend, naar het home in Hoboken. Geen antwoord. Daarna ging ik zelf aankloppen, maar werd ik steeds wandelen gestuurd.”

“Wat ik niet wist, is dat het zoeken mij opzettelijk bemoeilijkt werd. Dat er geknoeid was met de geboortedatum. Dat de schaarse informatie die ik kon verzamelen, vervalst en dus onjuist was. Dus verstreken de jaren zonder dat ik één stap verder raakte. Ik bleef zoeken, trouwde en werd in 1976 voor de tweede keer zwanger. Een mooie, maar ook trieste periode die de oude wonde weer openscheurde. Wanhopig zocht ik een naam voor de nieuwe baby, maar verder dan Raphaël kwam ik niet. ‘Neen’, besliste mijn man. Toen Tom geboren werd, was ik blij maar had mijn geluk toch een wrange smaak. Tom nam ik mee naar huis, Raphaël had ik achtergelaten. Tom bleef bij mij, Raphaël was bij vreemden. Tom kon ik koesteren, Raphaël had ik nooit aangeraakt.”

“Ook na Toms geboorte bleef ik zoeken. Ik nam een advocaat in de arm, raadpleegde zelfs mediums en helderzienden, maar niemand kon mij hoop geven.”

“In 1985 werd ik, tot mijn grote verrassing, opnieuw zwanger. Opgetogen bracht ik alles in gereedheid voor de nieuwe baby en besloot ik om eindelijk, na zestien lange jaren, mijn zoektocht te staken. Maar toen het meisje geboren werd, liep alles mis. ‘Ze ademt niet goed’, hoorde ik de dokter fluisteren. ‘Vlug, vlug, breng haar naar de warme kamer.’ En in een flits besefte ik dat ik haar nooit meer zou terugzien. In allerijl werd Britt naar een ander ziekenhuis overgebracht, maar tevergeefs: vijf uur na haar geboorte is ze gestorven. Die klap kwam heel hard aan. Alsof alles zich bleef herhalen: kind weg, kind komt nooit meer terug. Ik haatte de wereld, mezelf, alles en iedereen: ‘Wie doet mij dit aan? Wat doe ik verkeerd? Waarom blijft men mij straffen?’ Beide drama’s liepen in mijn hoofd in elkaar over, en – het mag vreemd klinken – ik kwam tot het besluit dat het verlies van Raphaël nog erger was dan dat van Britt. Van haar wist ik ten minste waar ze was, zijn lot was mij totaal onbekend. Wanhopig en verward verzeilde ik in een depressie, en dacht ik erover mij van het leven te beroven. Maar dan was er weer Tom. En Raphaël natuurlijk.”

Ze probeert het mij uit te leggen. Dat het al lang niet meer haar bedoeling was om het kind terug te krijgen, maar rust te vinden. Wéten. Waar hij was. Door wie hij werd grootgebracht. Of hij levend en gezond was. Of hij zijn weg in het leven vond. En ze wilde dat ook hij zou weten. Waarom zij het gedaan had. Dat hij geen wegwerpkind was.

“En toen, in 1997, kwam ik in contact met de adoptieorganisatie Amok (nu: Gewenst Kind vzw) die zoektochten organiseert. Het deed zo goed mijn verhaal te kunnen vertellen aan Jo Labens, die op de hoogte was van de vroegere adoptiepraktijken. En, onvoorstelbaar maar waar, een maand later vernam ik dat ook mijn zoon met Jo Labens contact had opgenomen. Zijn eerste brief heb ik wel honderd keer herlezen. Prompt schreef ik hem terug. En toen was er dat telefoontje: ‘Spreek ik met mevrouw Gaby Leonard?’ ‘Ja’, zei ik nietsvermoedend, onvoorbereid. ‘Ik ben uw zoon’, zei de vreemde stem. ‘Ik heb je brief gelezen, en ik vergeef het je’.”

Een half jaar later, op 28 januari 1998 om precies te zijn, ontmoette Gaby haar zoon. “Ik parkeerde mijn auto voor de ingang van het park, stapte de grote poort door, en daar stond hij, zijn hoofd gebogen, even hulpeloos als ik. We wandelden samen door het park. Het was fris maar prachtig weer.”

Natuurlijk is dit niet het einde, maar het begin van een andere story. En, in Gaby’s geval, een tweede boek dat nu, naast haar eerste, op de patisserietoog ligt, te midden van de paashazen en de chocolade-eieren. Ik heb het gelezen. En zij heeft mij er, tot laat in de nacht, over verteld. Het is – l’histoire se répète – alweer het relaas van een zoektocht. Maar dàt is voor een andere keer.

Hier, in dit verhaal, is het woord nu aan Monika, geboren op 15 mei 1965 in Villers-Semeuse, een stadje in het noorden van Frankrijk. In het geboorteregister staat ze ingeschreven als Monique Jacqueline Louise. Geen familienaam. Geen moeder of vader. Alleen de naam van de ziekenhuisdirectrice – die de anonieme aangiften deed – staat in de oorspronkelijke akte vermeld.

Monika: “Toen ik twaalf dagen oud was, werd ik naar België gebracht, samen met een andere baby die bestemd was voor een familie in Antwerpen. Ik was het derde geadopteerde kind van mijn ouders die heel graag kinderen wilden, maar er zelf geen konden krijgen. Tien jaar lang hadden ze gehoopt en geprobeerd, en toen mijn adoptiemoeder eindelijk zwanger bleek, liep het op een miskraam uit. Daarna was hun kinderloosheid definitief. Dat woog heel zwaar op hen, ook vanwege hun katholieke achtergrond. Mijn vader kwam uit een landelijke gemeente waar de pastoor nog donderpreken hield: ‘En nog altijd zijn er families die geen kinderen hebben!’ Uiteindelijk namen zij contact op met Thérèse Wante in Schoten, een spilfiguur van de anonieme adopties in Vlaanderen. Ongewenst zwangere, ook buitenlandse, meisjes bracht zij samen in een van haar homes. Als de bevalling op til was, liet zij hen naar Noord-Frankrijk brengen, even over de grens, om in alle anonimiteit te bevallen. De Belgische wetgeving verbood immers anonieme geboortes. Na de bevalling gingen die meisjes weer naar huis alsof er niets gebeurd was, en werd de pasgeboren baby geadopteerd. Thérèse Wante zorgde er angstvallig voor dat alle sporen vervormd of uitgewist werden, zodat niemand ooit zou weten wat er precies gebeurd was. Bovendien heeft zij ook opdracht gegeven haar hele archief na haar dood te verbranden.”

“Misschien deed zij dat met de beste bedoelingen?” suggereer ik voorzichtig. “Het waren andere tijden. Anonimiteit leek toen de beste oplossing.”

“Wie bewees zij een dienst, denk je?” sneert Monika. “Ja, de ouders van die meisjes: zij waren van de schande verlost. Ja, de adoptieouders ook. Maar aan dat meisje zelf en die baby heeft Thérèse Wante nooit gedacht. Heeft zij zich ooit afgevraagd wat het betekent om door het leven te gaan met de idee dat er ergens – god weet waar – een kind van je rondloopt? Weet zij wat het is om dag en nacht door duizend vragen achtervolgd te worden: ‘Waar is mijn kind? Leeft het nog? Is het gelukkig? Lijkt het op mij? Heeft het zelf kinderen?’ Pas als je zelf een kind op de wereld hebt gezet, besef je wat dat betekent. En heeft ze zich ooit afgevraagd hoe het voelt om geen afkomst te hebben? Met een doorgeknipte levenslijn op te groeien? Geloof me vrij, alle geadopteerde kinderen stellen zich op een dag die ene vraag: ‘Waar kom ik vandaan?’ ‘Jij komt uit mijn buik,’ zeg ik tegen mijn kinderen. Zelf kreeg ik een heel ander antwoord: ‘Jij komt van tante Wante’.”

Mijn hele leven wisten mijn broers en ik dat we adoptiekinderen waren”, zegt Monika. “Erg vonden we dat niet, het was gewoon zo. Wel herinner ik mij dat vreselijke gevoel toen we op school een stamboom moesten maken. Afgesneden zijn. Geen lijnen kunnen doortrekken. Zelf zou ik daarom nooit een kind kunnen adopteren, dàt weet ik wel zeker.”

“De drang om mijn moeder te gaan zoeken, heb ik lange tijd onderdrukt. ‘Je hebt het toch goed bij ons?’ zei mijn moeder dan. ‘Je gaat ons toch geen verdriet doen?’ En inderdaad, ik was gelukkig bij hen, en ik wilde hen niet kwetsen.”

“Pas na de geboorte van mijn eerste kind – hij is nu acht – ben ik heel voorzichtig op zoek gegaan. Als alleenstaande moeder voelde ik mij heel klein en onzeker. Maar ik had gehoord dat Jo Labens adoptiezoektochten ondernam en speelde hem mijn gegevens door. ‘Als je moeder zelf niet op zoek is naar jou,’ verwittigde hij mij, ‘is de kans heel klein dat je haar vindt.’ En inderdaad, er kwam geen respons. Toen mijn tweede kind – zij is nu twee – geboren werd, deze keer in een heel nieuwe en gelukkige gezinssituatie, begon ik actief te zoeken. In die periode kwam de vondelingenschuif ook in het nieuws. Dat initiatief klinkt misschien menslievend en aantrekkelijk, maar is het helemaal niet. Goede begeleiding, opvang en ondersteuning, dáár komt het op aan.”

“Zo’n vondelingenluik vond mijn moeder wél een goed idee. ‘Ik heb nooit problemen gehad met die anonimiteit’, zei ze. ‘Natuurlijk niet’, kaatste ik terug. ‘Jij weet wie je moeder is, en wil liever niet weten wie mijn ouders waren. Voor mij geldt net het omgekeerde.’ ( milder) Ach, ik begrijp haar reactie wel en heb het haar proberen uit te leggen: ‘Jij bent mijn zorgende moeder, mijn adoptiemoeder. Jij hebt mij alles gegeven wat ik nodig had: liefde, zorg, broers, een gezin, een familie. Jij hebt mij opgevoed, mij naar school laten gaan, mij mee op vakantie genomen, leuke dingen met mij gedaan. Ik wil jou niet verwerpen, integendeel, ik hou van je. Maar ik wil dat je begrijpt dat ik recht heb op een afkomst, een oorsprong. En dat ik ook met mijn natuurlijke moeder een band heb.’ ( zucht) Het blijft een gevoelig punt, maar ik denk dat ze het nu wel begrijpt. De vraag wie mijn vader was, interesseert mij heel wat minder. Omdat het vaderschap veel moeilijker te achterhalen is, maar vooral omdat mijn moeder mij negen maanden in haar buik gedragen heeft en, in pijn en misère, op de wereld heeft gezet. Dàt maakt een heel verschil.”

Onlangs, na een bezoekje aan Disneyland Parijs, zijn we naar Villers-Semeuse gereden”, vertelt Monika. “En ja, het deed mij iets om dat stadje te zien, naar dat ziekenhuis te gaan. Een vreemd gevoel bekroop mij: ‘Hier is zij bevallen. Hier ben ik op de wereld gezet.’ Ik heb mijn geboortedossier opgevraagd, maar kreeg een kregelig antwoord: ‘Veel te lang geleden.’ Ik wilde zo graag weten hoe die bevalling verlopen was. Hoe groot ik was. Hoeveel ik woog. Dat lijken misschien futiliteiten, maar als je geen informatie over je afkomst hebt, zijn zulke details heel belangrijk.”

“In het gemeentehuis wilde ik graag het originele geboorteregister inkijken. Ze hebben dat boek wel op de juiste bladzijde opengelegd, maar ik kreeg geen inzage en moest hen op hun woord geloven toen ze mij vertelden welke namen op de akte vermeld stonden.”

“Vorige week nog ben ik naar Schoten gereden, naar Home Bambino, het vroegere tehuis van Thérèse Wante, dat nu een bejaardentehuis is. ‘Leuk uitstapje voor een zondagnamiddag’, dacht ik luchtig. Maar toen ik het pad naar dat huis afliep, bleek alles toch weer dan een stuk emotioneler dan ik had gedacht. ‘Ook zij heeft hier gelopen,’ besefte ik, ‘Met haar dikke buik vol ellende’.”

“‘Hier komen zoveel adoptiekinderen’, zei die man van het bejaardentehuis. ‘Allemaal op zoek naar hun wortels. Allemaal op zoek naar een beeld van hun moeder.’ Ik moet realistisch zijn: veel bijkomende informatie over mijn moeder zal ik wellicht nooit vinden. Nochtans stel ik mijn verwachtingen niet hoog. Heus, ik wil haar niet als moeder, maar ik zou haar gewoon eens willen zien. Of haar stem eens horen. Zelfs een foto is al voldoende. Zodat ik mij een beeld van haar kan vormen, en zou weten: ‘Dàt is ze.’ ( slikt) Maar ik heb niets, niets, niets! Het enige dat ik over haar weet, is dat de vroedvrouw over haar gezegd zou hebben: ‘ C’était une grande blonde.’ Een grote, blonde vrouw. Natuurlijk hoop ik dat zij een leuke, intelligente, mooie en lieve dame is. Maar evenzeer besef ik dat zij al overleden kan zijn, een prostituee of, zoals vele afstandsmoeders, een psychiatrisch patiënte. In elk geval ben ik niet boos op haar. Integendeel, ik respecteer haar en weet zeker dat, wat er ook gebeurd is, zij het heel moeilijk heeft gehad en tegen alles en iedereen heeft moeten opboksen. Soms heeft de gedachte aan haar zelfs iets troostends. Zoals vorig jaar, toen heel wat mensen mijn verjaardag vergeten waren. ‘ Zij moet er toch aan denken?’ bedacht ik toen, ‘dat kan toch niet anders?'”

En ja, wellicht zal ik een manier moeten vinden om mijn zoektocht af te sluiten”, zegt Monika. “Al ben ik ervan overtuigd dat die nooit helemaal zal stoppen. Intussen zet ik mij in voor Kwadrant, een samenwerkingsverband waar geboortemoeders, geadopteerde kinderen, adoptieouders en professionele adoptiewerkers elkaar kunnen vinden. Tegenwoordig gebeuren adopties gelukkig niet meer anoniem, en probeert men altijd een lijn open te houden tussen de natuurlijke moeder en het adoptiekind. ( fel) Een kind is toch geen kat die je in huis neemt, hé! Wie een kind adopteert, haalt altijd iémands kind in huis, en moet zich goed realiseren dat het nooit of nooit een eigen kind zal worden. Tot die ontnuchterende vaststelling zijn de laatste jaren veel mensen gekomen die, uit naïef enthousiasme of als blijk van naastenliefde, een binnen- of buitenlands kind hebben geadopteerd. Ook met het eerste adoptiekindje van mijn ouders is het helemaal fout gelopen. Omdat zij vreesden dat niemand anders het zou willen, kozen mijn ouders een kindje met een oogafwijking. Maar na een tijdje bleek het kind zwaar mentaal gehandicapt, en moest het in een instelling opgenomen worden. Echt waar, adoptie is te delicaat om anoniem geregeld te worden. ( boos) En dáárom kan ik niet begrijpen dat men nu ook in België de deur wil openzetten voor anonieme bevallingen.”

Jo Labens weet er alles van. In totaal heeft hij de laatste jaren 750 zoektochten georganiseerd waarvan er dertig, wegens anonimiteit, geblokkeerd zijn. “Stel je voor, terwijl er in Frankrijk zoveel kritiek is op de anonieme adoptiepraktijken, heeft de PRL‘er Monfils – hoe toepasselijk, die naam! – een wetsvoorstel ingediend om adoptie zonder al te veel poespas – en waarom ook niet anoniem? – te laten verlopen. A la limite primeert toch het recht van kinderen op het kennen van hun roots? Misschien klinkt het positief om een vrouw het recht te geven haar kind anoniem af te staan, maar als je tien of twintig jaar later naar de verhalen van afstandsmoeders en adoptiekinderen luistert, denk je daar wel anders over. Dan klinkt steevast die ene boodschap: ‘Nooit, nooit, nooit mag dit nog gebeuren’.”

Meer info over zoektochten bij Jo Labens, coördinator van ‘Gewenst Kind vzw’ en ‘Kwadrant vzw’, Osystraat 39/00, 2060 Antwerpen, tel. 03-232 24 52, fax 03-295 34 53.

Gewenst Kind vzw: http://users.pandora.be/gewenst.kind

Kwadrant vzw: http://users.pandora.be/gewenst.kind/kwadrant.htm

De boeken van Gaby Leonard, ‘Ik vergeef het je’ en ‘Gewenst kind’ zijn via Kwadrant en Gewenst Kind te verkrijgen.

Gaby: “Die rit naar een home voor zwangere meisjes herinner ik me haarscherp. Hoe mijn moeder en ik geen blik, geen woord wisselden. Mijn angst. Haar verdriet.”

Gaby: “Angstige, slapeloze nachten. Wenen, paniek. Tot ik ten slotte, murw en verslagen, alleen nog hoopte dat ‘Raphaël’ doodgeboren zou worden.”

Gaby probeert het uit te leggen. Dat het allang niet meer haar bedoeling was om het kind terug te krijgen, maar rust te vinden. Wéten.

Monika: “Alle kinderen vragen op een dag: ‘Waar kom ik vandaan?’ ‘Uit mijn buik’, zeg ik tegen mijn kinderen. ‘Jij komt van tante Wante’, kreeg ikzelf als antwoord.”

“Als je tien of twintig jaar later naar de verhalen van afstandsmoeders en adoptiekinderen luistert, denk je wel anders over anonieme bevallingen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content