Zowel in het geval van het Brusselse ‘La Cambre’ als van de ‘Hogeschool Antwerpen’ is de revelatie van het jaar een gebouw. De twee belangrijkste Belgische modescholen tonen geen vestimentaire revoluties noch striemend innoverende trends, maar denken wel na over hun plaats, letterlijk en figuurlijk.

Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir

La Cambre, vrijdag 7 juni

Nieuw gebouw, nieuwe zeden, oftewel de feng-shui van de studentenmode, deel 1. Ook al omdat ik dagelijks vanuit het raam van mijn eigenste appartement heel wat wonderlijke en ook wel griezelige straattaferelen heb kunnen gadeslaan, en dat al jaren, ben ik niet meteen uit mijn lood geslagen wanneer blijkt dat de meterslange vitrine van het Brusselse Artesia Center for the Arts gevuld is met jonge meisjesmodellen, elk bedekt door abstracte, aan elkaar geplakte avondkledij. Ze staan wat te wiebelen en naar elkaar te giechelen. Buiten, aan de andere kant van het venster, bezet een hoopje straatjongens de uiterste rand van het trottoir, op een verbazend veilige afstand, maar ze joelen luid, dat wel. De Brusselse modeschool La Cambre houdt hier voor het eerst twee avonden huis, en poot meteen de creaties van het eerste jaar in het uitstalraam. Het is, zo leer ik snel, een aanduiding dat de school het vanaf nu anders wil.

Op het gelijkvloers is het halfdonker en hangen enorme videoschermen. Een promotieteam in rode lederen motorpakken deelt gratis Cola uit, maar toch hangt het merendeel van de bezoekers rond de bar aan de rechterkant van de immense galeriezaal. Witte wijn en modelui, het is een combinatie waar geen sleet op komt. Het lokale deejayduo Bernard & Bernard draait het soort Berlijnse electro dat er nu toe doet, hoewel voorlopig nog niemand wil dansen. De schermen beginnen te flikkeren en tonen dan twaalf korte, merendeels krachtige filmpjes, gemaakt door de tweedejaarsstudenten. Iemand die iemand uit het lerarencorps kent, vertelt me dat elke student niet meer dan twee uur de tijd kreeg om zijn/haar collectie uiteindelijk te filmen. Ik weet nog steeds niet of mijn informant z’n verhaal ter plekke verzon, maar ik vind het wel een uitstekend idee, waar of niet.

Ook voor de derdejaars is het traditionele podium geschrapt; zij palmen de derde verdieping in, alwaar ze hun collecties voorstellen onder de noemer der performance. Het is even wennen, en vooral veel heen en weer hollen, want wanneer de voorstelling van de ene student is afgelopen, begint aan de andere kant van de zaal die van een andere, een scenario dat zich 13 keer herhaalt. Er wordt gedanst en gehuppeld en gezwaaid en plechtig geschreden; een aantal keren gaan de gelegenheidsacteurs en -actrices wel erg in hun rol op en dan gaan ze hulpeloos onderuit, pardoes op de grond. Sinds ik besloten heb nooit meer cynisch te zijn, kan ik de radicale koerswijziging van het La Cambre-bestuur alleen maar toejuichen. Normaliter bel ik een taxi huiswaarts wanneer het woord ‘mode-performance’ valt, maar de derdejaars van La Cambre maken er een begeesterde, glorieuze puinhoop van. Het gros maakt sowieso kleren die enkel door henzelf en hun dagboek verklaard kunnen worden; nu er ook nog lacherige choreografieën en krassende popplaatjes bovenop gegooid worden, keert Brussel, bewust of onbewust, terug naar haar onmogelijk uit te wissen surrealistische roots, een gegeven dat tegen het decor van een Europa zonder rempedaal niet onbelangrijk is. Ik moet wel toegeven dat ik vroeger op diezelfde avond net de nieuwe clips van zowel Daan als ’t Hof Van Commerce had gezien, allebei briljant en allebei het bewijs dat waar surrealisme terug door de aderen van onze Eigen Helden stroomt, zelfs nadat de sporen van cannabis en wit bier weggewerkt zijn. Het een zal wel niet met het ander in verband staan, maar ik stel ook vast dat de studenten op La Cambre veel van rokken-voor-jongens houden, zij het niet in de versie van de pseudo-homoseksuele nachtclub, wel die van de Slavische ninja-zigeuner, mocht die ergens daadwerkelijk bestaan.

Op de bovenste verdieping van het overigens leeggehaalde kunstencentrum krijgen de vierde- en vijfdejaars wel een vertrouwde catwalk met zitjes eromheen aangereikt, misschien om te vermijden dat verbolgen, immers veel geld toeschietende ouders hun zonen en dochters vroegtijdig uit de modeschool terugfluiten. Hoewel met alles erop en eraan, zijn die reguliere defilés plots wat doorsnee en eendimensionaal, toch na de warboel op de onderliggende etages. In het vierde jaar is men hier en daar nog modeschoolgewijs geketend en getormenteerd, maar wat enkelingen gaan voor de frivole lichtheid, Carole Lambert bijvoorbeeld, die hupse weilandmeisjes verzint. Het finale vijfde jaar is niet dichtbevolkt; slechts drie studenten mogen hierna de wijde wereld in. Eerst is er een mannencollectie van Céline Gautron; ze werkt, vermoed ik, rond de logocultuur en het verzet daartegen, en ook rond de jaren tachtig, want haar jongens zijn een beetje ska en een beetje skate. Valéria Siniouchkina vertelt over meisjes uit haar geboorteland Rusland, het soort dat van het platteland naar meer welvaartexporterende oorden trekt en daar dan uiteindelijk nog het liefst achteraan op een motorfiets zit. In haar collectie voegt ze die tegengestelde elementen vooral letterlijk bij elkaar; het is jammer dat de laatstejaars niet de opdracht kregen een livefotosessie te organiseren, want dan had Valéria’s inspiratiemateriaal echt brokken kunnen maken, mede dankzij het al te realistische sociologisch getinte thema. Daniel Controversio daarentegen wil vooral ageren tegen de mode-industrie, alvorens zich daarin volop te lanceren, zo gaat dat. Hij knipt vossenbontjes, perfect geschminkte modellenhoofden en logo’s van luxehuizen uit tijdschriften, drukt ze uitvergroot op fotopapier en maakt er van betekenis zwangere accessoires van, die dan nog betekenisvoller contrasteren met zijn barokke, burleske ontwerpen. Ik van mijn kant moet vooral mijn eigen spiksplinternieuwe Nike-schoenen redden, want vanuit de toiletten stromen beken water. Een lek, een kapotte afvoerbuis of een significant omen.

Antwerpen, zaterdag 15 juni

Nieuw gebouw, nieuwe zeden, oftewel de makelaarsethiek van de studentenmode, deel 2. Ook in Antwerpen is het gespreksonderwerp van het moment een gebouw, hoewel de Hogeschool Antwerpen nog steeds traditiegetrouw het studentendefilé in de Handelsbeurs laat doorgaan. Maar het van vele aankondigende artikels bekende ModeNatie-complex wordt een namiddag lang ter preview opengesteld, en dat is een belangrijk agendapunt, vanzelfsprekend ook voor de liefhebbers van witte wijn. De invloed van net onthulde architectuur is in Antwerpen van een ander allooi dan in Brussel. La Cambre greep het grondplan van een nieuwe locatie aan om een frisse wind doorheen de interne keuken te laten waaien en de al te vertrouwde presentatiemethodes in vraag te stellen, maar voor Antwerpen betekent de ModeNatie veel meer dan dat. Ik hoor het die zaterdagnamiddag en -avond meer dan eens, ook uit de mond van mensen die ik niet eens ken: Antwerpen heeft er weer eens een statement bij.

Ik denk dat het goed is dat Antwerpen een eigen modecentrum annex ankerpunt heeft gekregen en/of afgedwongen. De plaats die de mode aldaar voor zich opeist, is er nu eindelijk, met huisnummer en internetadres. Aan de andere kant hou ik niet van instituten, maar dat kan een erfenis uit mijn tienertijd zijn. Ik twijfel wanneer cultuur cultureel verantwoord wordt, en dus waar voor iedereen die een koopje wil doen. Het is een trend die de mode in haar algemeenheid langzaamaan met een mooi glimmend touw aan het wurgen is, maar medelijden heb ik niet, want de mode in haar algemeenheid heeft er zelf om gevraagd. Globaliseren, communiceren en opwaarderen zijn meerlettergrepige woorden die het goed doen in speeches en vergaderingen, maar de realiteit is anders. Mij kan het niet schelen dat ‘men’ mode voor onverstaanbaar en/of futiel en/of elitair en/of frivool houdt, want in mijn waardelijst klinken die termen haast als complimenten. Toch wil Modeland onderverdeeld worden bij de verantwoorde goede smaak en de sympathie van het grote publiek winnen, hoewel weinig Modelanders zich echt uitspreken waarom ze dat zo graag willen. Tijdens de preview van de ModeNatie wordt voor en achter de schermen en de wijnbar gekeuveld over ‘publieke forums’, ‘dynamische interactie’ en ‘interessante verwezenlijkingen’, en ik besef dat het spook van de managerscultuur eigenlijk altijd een designerbril heeft opgehad. Het is afwachten of de Antwerpse fashion royalty een kentering in die denktrant wil of zal forceren, maar de voortekenen zijn in het beste geval mistig en dubbelzinnig. Misschien moet de ModeNatie aan haar gastenlijst werken.

De modestudenten aan de Hogeschool Antwerpen houden zich voorlopig stil. Ze zijn erg professioneel en blinken uit in allerlei naaikunstjes en drapeertechnieken, maar qua boodschap houden ze zich volstrekt op de vlakte. De meeste collecties zien er vlot en moeiteloos uit, zonder schoonheidsfouten. Vallen en opstaan en schreeuwen en hees worden, neen, die sporttak wordt op de Antwerpse modeschool klaarblijkelijk niet meer beoefend. Ik mag me eigenlijk niet moeien met andermans zaken, maar ik vraag me af of het wel gezond is om zich zo onverschillig op te stellen tegenover de politieke en popculturele dialectiek op deze aardbol. Misschien komt het hen op professioneel vlak ten goede, aangezien de goede smaak (zie boven) het gerust zonder meningen kan stellen.

Vooral de laatstejaars kruipen maar niet uit hun schulp, hoe spectaculair de kleren (hier en daar) ook ogen. Dat de twaalf afstuderende jongelingen uit de meest verschillende wereldlanden afkomstig zijn, wordt vaak met trots vermeld, maar veel individuele standpunten heb ik niet gezien. Net zoals hun collega’s uit de voorafgaande studiejaren, zijn ze voornamelijk in de ban van romantiek en sensualiteit en beleefde vervreemding, hetzelfde overlevingspakket dat ook in gelijk welk modetijdschrift en modewinkelketen bij gebrek aan anders verorberd wordt. Sarah de Saint-Hubert en Carène Michaud doen het vooral in zwart en wit, met borduursels, chiffons en wikkels, terwijl Hidetake Fukuzono het gegeven in de steriele sfeer trekt. Daisy Plas raadpleegt er Moeder Natuur bij en Sandro Faber vertrouwt op een resem motorlaarzen voor wat tegengewicht. Kanya Miki daarentegen grossiert enkel en alleen in tegengewicht, want zijn ontwerpen zijn collages van metalen constructies, katrollen, kapstokken, kledingrekken en Moulin Rouge-achtige buishoeden. Geheel volgens de huidige modetrend slepen er linten en sleepjes over de grond, maar dat vind ik in zijn geval haast sadistisch, want ik zou het niet willen meemaken dat een mannequin erover struikelt en crasht tussen al dat zwiepend ijzer. Sonja Moser is de vreemde eend in de bijt. Ze drukt tientallen verschillende cryptische motieven en foto’s af op haar dunne, veelal witte stoffen, zij het zodanig dat het niet meteen duidelijk wordt wat voor een signalen die beelden moeten uitzenden. Haar collectie, verder in spaceblauw en paars, lijkt geheimzinnig maar ook ontevreden, wat me, en hopelijk met mij anderen, in het licht van de modieuze zelfgenoegzaamheid voorlopig geruststelt.

* Bruggeling Halewijn Bulckaen (21) van de ‘Hogeschool Antwerpen’ kreeg de jaarlijkse ‘Weekend Knack’-prijs voor jong talent voor zijn collectie ‘Vent Sauvage’. In het nummer ‘Mode dit is Belgisch’ (dat verschijnt op 11 september) kan u uitgebreid kennismaken met de laureaat en zijn werk via een modeproductie annex interview.

Het gros van de derdejaars van ‘La Cambre’ maakt kleren die enkel door henzelf en hun dagboek verklaard kunnen worden.

De modestudenten aan de ‘Hogeschool Antwerpen’ blinken uit in naaikunstjes en drapeertechnieken, maar qua boodschap houden ze zich op de vlakte.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content