Moderne dingen maken weinig in mij wakker

Amper twintig, debuteerde Bart Moeyaert met ?Duet met Valse Noten?, dat in 1984 de prijs van de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury’s kreeg. Bijna vijftien jaar en zeventien titels later is hij een van onze meest bekroonde jeugdauteurs en vertalers, genomineerd voor de Hans Christian Andersen prijs, de Nobelprijs voor Jeugdliteratuur, zeg maar.

Rik Pareit / Foto Lieve Blancquaert

Toen ?Duet? uitkwam, een zeer herkenbaar boek rond een mislopende verliefdheid, was Bart Moeyaert zo’n beetje de lieveling van de lezende tienermeisjes. En als ik hem nu zie zitten het is onderhand meer dan tien jaar geleden dat ik hem heb geïnterviewd aan een tafeltje in het door hem uitgekozen hypermoderne Antwerpse Zuiderterras-café, moet ik toegeven dat hij, zijn haar ongewild modieus in de war, nog altijd iets jongensachtig ontwapenends heeft. Verlegen maar heel verklaringsbereid vertelt hij over zijn nieuwste ?Wespennest? ( Querido), een grondige herwerking van het in 1990 verschenen ?Suzanne Dantine? ( Altiora).

Uitgebeend, ontdaan van al te warrige symboliek en vooral krachtiger, is ?Wespennest? het verhaal van de 14-jarige Suzanne, die op haar 7de verjaardag haar vader is verloren en nu moet verderleven naast een half-vijandige ?mooie moeder?, in een half-vijandig dorp met als enige ankerpunten Wolf, een jonge poppenspeler en Heleen, een ex-verpleegster. Volgens de schrijver gaat het essentieel over de reactie van een eenling tegenover een andersdenkende omgeving.

Bart Moeyaert : ?Suzanne Dantine? is, of liever was voor mij in alle opzichten een scharnierboek. Ik heb er veel uit geleerd, ben toen anders gaan schrijven over andere thema’s. Bovendien ben ik hier van de tamelijk berustende hoofdpersonages uit mijn vorig werk, onbewust overgeschakeld naar eentje dat opkomt voor zichzelf. Allicht bestaat er een parallel met mijn eigen situatie. Ik ben toen ook zelfstandiger gaan leven.

Bij mijn vroegere uitgeverij Altiora was ?Suzanne Dantine? uitverkocht en een herdruk zat er niet in. Dus stelde mijn huidige uitgeverij Querido voor om het minimaal te bewerken, taalfouten eruit, stijl wat aanpassen, en dan zouden zij het in hun fonds overnemen. Mijn eerste reactie was : ik wil het boek behouden zoals het is, want met een herwerking ‘beken’ ik bij wijze van spreken, dat ik niet meer achter de vroegere versie sta of dat er iets aan hapert. Maar bij Querido vonden ze dat zinloos : een toneelstuk wordt toch ook aangepast in de loop van de opvoeringen…

Wat uiteindelijk de doorslag gaf, was het feit dat ik op een vernissage van Peter van Poppel (de schilder die een aantal covers voor mijn boeken maakte) een werk ontdekte dat hij gedeeltelijk overschilderd en gewijzigd had. Er zat iets fout met de kleur en de symmetrie van het doek, was zijn verklaring. Daarop heb ik mijn misplaatste trots overboord gegooid en ben ik ?Suzanne Dantine? gaan bewerken. Gaandeweg merkte ik dat ik erg veranderd was en dat het boek in feite een heel andere aanpak vroeg : niet zo barok, overladen en vol, zoals de kritiek het indertijd terecht had omschreven. Het enige waar ik nu spijt van heb, is dat ik er niet meer naar kan verwijzen als naar mijn scharnierboek van toen. Het bestaat alleen nog in bibliotheken. ?Wespennest? is een ander boek geworden. De magie zit niet langer in bijna expliciete verwijzingen naar het Roodkapjessprookje of naar de film The Company of Wolves, die toen op mij een diepe indruk had nagelaten, maar veeleer in het gewone leven.

Ik heb regelmatig het gevoel dat in je boeken vrij banale dingen buitenproportionele afmetingen krijgen. In ?Wespennest? een dorpsconflict rond hondenlawaai, in ?Mansoor? een kinderruzie die uit de hand loopt…

Ik word niet graag geklasseerd in de zin van :Moeyaert schrijft verhalen waarin kleine dingen worden opgeblazen. Ik vind dat gevaarlijk, want ik heb de stellige indruk dat ik evolueer. Ik moet wel toegeven dat mijn verhalen zich tot nu toespitsen op kleine relaties tussen kleine mensen en de gevoelens die hiermee gepaard gaan. Ik wil die gevoelens blootleggen in al hun naaktheid zonder evenwel alles bij naam te noemen, zonder overduidelijk te zijn. Ik bied mijn lezer de puzzelstukken aan, maar wat die puzzel precies voorstelt, moet hij zelf achterhalen. Het is geen bewuste oefening van mijn kant, zo van : ik ga hier eens een puzzel maken en met de stukken schuiven. Het heeft te maken met de manier waarop de boeken tot stand komen. Ik registreer ergens een beeld, een scène, een gevoel van vroeger, ik schrijf neer wat ik in mijn hoofd heb, en dat laat me niet los. Het wordt haast obsessioneel. Hier komt het principe dat Aidan Chambers zo mooi heeft beschreven, om de hoek kijken : ik schrijf niet alleen omdat ik graag schrijf, maar ook omdat ik zelf wil lezen wat ik ga schrijven. Een auteur maakt zijn verhaal af, om zelf met een zekere spanning te ontdekken in welke richting zijn verbeelding een verhaal stuurt.

Zijn de beelden, de scènes die aan de basis liggen van jouw verhalen dingen die je persoonlijk hebt meegemaakt ?

Het is een samenvoeging van verschillende elementen. Concreet, ?Blote Handen? (Querido, 1995) is ontstaan in Bologna, waar ik een dag voor de kinderboekenbeurs was aangekomen. Diezelfde warme aprilnacht in mijn hotelkamer, zie ik de beginscène voor mij : wegrennende kinderen. Waarschijnlijk zal ik zelf ook wel eens een boze man voor mij hebben gehad en ben ik ooit eens in paniek moeten wegvluchten voor iets of iemand. Maar in die eerste fase was ?Blote Handen? nog een kort winterverhaal, in opdracht van een andere uitgeverij, waarvan ik blij was dat ik het eindelijk afhad. Pas later ben ik gaan piekeren over het open einde van dat oorspronkelijke verhaal, omdat ik het gevoel had dat er meer in zat. En uit die ontevredenheid is een jeugdroman gegroeid.

Bij ?Mansoor? (Querido, 1996) ben ik terechtgekomen toen ik een plantengids opensloeg op zoek naar een plant die ik nodig had voor een artikel. Aangezien ik zelf tamelijk grote oren heb, bevroor het woord mansoor plotseling op mijn netvlies : een giftige plant, die bij ons en in Nederland voorkomt en naar peper ruikt, als je ze kapotmaakt. Prachtig toch ? Het was een woord dat onmiddellijk dingen in me opriep. Later heb ik dat gegeven dan weer met andere zaken vermengd : een spelletje uit mijn jeugd, flarden van een familiefeest.

Hetzelfde voor ?Suzanne Dantine?. Het dorp daarin is Moneglia, een bestaand Italiaans kustplaatsje bovenop een berg. Ik logeerde daar met uitzicht op een pleintje voor de kerk. Bij de zee beneden was er een hondenkennel, die toen over de tongen ging omwille van het lawaai. Want omdat het dorp zo’n beetje in een kom lag, weerklonk dat hondengeblaf enorm. Met een beetje fantasie kan je dat plaatsje natuurlijk in het heuvelachtige Dilbeek situeren.

Op je verhalen is moeilijk een tijd te plakken, tenzij dan dat ze zich ergens afspelen in het verleden toen mens, dier en natuur nog dichter bij elkaar stonden. Ik zie je niet direct een moderne jeugdroman schrijven, die zich in een stedelijk milieu afspeelt en waarin bijvoorbeeld drugs ter sprake komen.

Moderne dingen maken weinig in mij wakker : televisie, computers… Het zijn gewoon veranderlijke dingen, die niet meer doen dan veranderen. Het zegt me niks. Ik val makkelijk terug op ?oude waarden?, waarvan ik mezelf afvraag of ik ze eigenlijk wel heb meegemaakt, ik ben tenslotte maar 33 : gezellige keukens met een Leuvense stoof bijvoorbeeld. Terwijl we thuis zelfs geen Leuvense stoof hadden, wel een oud-model-kachel, waar ik ooit ’s met mijn hoofd ben op gevallen. Vandaar misschien mijn belangstelling voor oude kachels (lacht). Dieren ? Ik had een klein veldje vol konijnen, die maar aankweekten omdat ik de mannetjes van de vrouwtjes niet kon scheiden, meer niet. Wellicht heeft dat sfeertje te maken met het feit dat ik de jongste van zeven jongens ben, geboren en getogen in een groot huis aan de rand van Brugge, en dat ik daar een beetje ‘verloren’ liep, gewend om alles in mijn eentje te doen.

Kan je dan zeggen dat je boeken ergens gesitueerd zijn in een landelijk milieu, dat je met enige moeite nog ergens in Vlaanderen terugvindt ?

Ik ben telkens weer geamuseerd-verbaasd over hoe de lezer mijn verhalen interpreteert. De figuur van Betjeman in ?Blote Handen? bijvoorbeeld, wordt bij veel mensen een boer van een zekere leeftijd, terwijl nergens in het boek sprake is van een boer of van een bepaalde leeftijd. Je zou hoogstens kunnen zeggen dat het decor ontleend is aan mijn jeugdervaring : zo zag het eruit voor ons huis.

Laat de lezer zelf maar invullen waar en wanneer mijn boeken zich afspelen. Het projecteren van eigen ervaringen, het in- en aanvullen van dingen die er niet staan of die er maar half staan, vind ik het mooiste wat er is bij boeken.

Waar haal je toch al die speciale namen vandaan :Betjeman, Bongerd, Westwei, Volcker, Walda… ?

Die namen horen bij de sfeer waarin ik me thuisvoel en het versterkt zelfs nog dat aparte gevoel. Namen hebben een klankkleur en die roept emoties op. Dus als ik dan iemand Rudi noem in ?Wespennest?, dan krijgt dat automatisch betekenis : hij is het meest aardse personage in mijn nieuwe boek. Hij staat in de wereld van nu, terwijl de figuren daaromheen gerust iets onwerelds mogen hebben. Daarmee provoceer ik ook de twijfel : zijn ze reëel of niet ?

Inhoudelijk wil je je romans zo open mogelijk houden, maar anderzijds beschrijf je alles zo scherp mogelijk, bijna met een hyperrealistische pen.

Dat moet je weer terugbrengen op het feit dat ik vertrek van beelden in mijn hoofd. Ik wil die zo accuraat mogelijk overbrengen, en daarvoor heb ik alleen maar woorden. Die beelden houden bepaalde emoties in en zijn voor mij cruciaal, want ze doen het hele verhaal in elkaar passen. Alsof het ergens al zo vastlag. In ?Suzanne Dantine? komt op een bepaald moment een jongen met een bromfiets aanwaaien. Overal heb ik toen het woord bromfiets gebruikt, terwijl ik duidelijk een Vespa voor ogen had. Pas later heb ik vernomen dat Vespa in het Italiaans ook wesp betekent. Ik heb voor De Standaard Magazine trouwens een artikel gemaakt over de Vespa. En later, onbewust, want ik was daar echt niet bij blijven stilstaan, herwerk ik ?Suzanne Dantine? tot ?Wespennest?…

Op de binnenflap van ?Wespennest? staat er een amusante foto van jou, waarop je, in gewone kledij, op een stoel tot over je schoenen in het water zit. Is dit een bewust doorbreken van de ernst van je roman ?

De foto is wel zo’n drie jaar oud, genomen in een vijver op Linkeroever, maar ik ben blij dat hij jou is opgevallen. Daarmee wil ik alles wel heel erg relativeren, ja. ?Wespennest? is niet bepaald een vrolijk boek, maar het zonnige van het portret past toch wel bij de zomerse kaftfoto, en ook bij het verhaal zelf, vind ik.

Hoe sta je nu zelf tegenover je oudere boeken, ?Duet met Valse Noten? (1983) en ?Terug naar af? (1986), die nog steeds herdrukt en gekoesterd worden ?

In de mate dat ze met liefde gelezen worden, kijk ik er met liefde op terug. Voor de 10de druk heb ik de spelling en het scheve Nederlands van ?Duet? wat gecorrigeerd, maar voor de rest ben ik ervan afgebleven. Ik heb ook de namen van de elpees of popgroepen, zoals Abba, die erin voorkomen niet geactualiseerd, hoewel ik dat nog heel even had overwogen. Ik heb een periode gehad dat ik niet langer met ?Duet? geassocieerd wou worden, maar nu denk ik : dank zij dat boek heb ik een publiek bereikt. Ik heb er veel aan te danken en het was mijn eerste. Wat er nog méér waarde aan geeft, zijn de komende vertalingen ervan in het Duits en het Japans. Die kunnen onmogelijk gebaseerd zijn op mijn populariteit in die landen, want die is onbestaande. Dus moet er wel iets van de hartslag van jongeren inzitten. Een ongelooflijke dooddoener, ik weet het, maar anders zou?Duet? het toch geen 15 jaar lang hebben uitgezongen. Het enige wat veranderd is, is dat de lezers ervan steeds jonger worden. Toen het verscheen, kreeg het de vermelding 14+, terwijl het nu door vijfdeklassers wordt gelezen.

Met ?Terug naar af? heb ik mezelf, na het eerste boek, verder geprofileerd als jeugdauteur, waarmee ik dacht te voldoen aan de verwachtingen van toen. Die afhankelijkheid van de buitenwereld hing toen als een wolk boven mijn werktafel.

Tegelijkertijd heb ik ook het feit dat ik een jaar moest overzitten van me afgeschreven, want het boek draait rond die problematiek.

Beschouw je jezelf nog altijd als een jeugdauteur ?

Het onderscheid tussen kinder-, jeugd- en volwassenenliteratuur is en blijft artificieel. Er zijn boeken die in het buitenland als jeugdroman verschijnen en bij ons als volwassenenroman. Een sprekend voorbeeld : ?Het Zigzagkind? van de joodse schrijver David Grossman is in Israël, Duitsland en Frankrijk als jeugdboek verschenen, wat ook zijn bedoeling was. Hier is het als volwassenenroman uitgekomen, met als resultaat paginagrote interviews in alle literatuurbijlagen. Daar moet ik om lachen, want stel dat het boek bij Houtekiet of Querido was uitgebracht als jeugdboek, dan was het in de jeugdkolommen terechtgekomen, waar het niet half die belangstelling had gekregen. Leeftijdsaanduidingen zijn voor mij enkel indicatief, praktisch, bedoeld voor de bibliotheek.

Met de Zweedse schrijfster en tekenares Anna Höglund heb je het zeer speciale prentenboek ?Afrika achter het hek? gemaakt (Querido, 1996), waarvoor Höglund een Zilveren Penseel heeft gekregen. Hoe is die samenwerking verlopen ?

Oorspronkelijk was dat een tekst die ik voor het Nationaal Centrum voor de Jeugdliteratuur had geschreven voor een kleine, op slap papier gedrukt jeugdboekenweekboekje. Mijn overstap naar Querido was toen al een feit en het was het enige wat ik hun aan te bieden had op dat moment. Ik zei dat ik van een prentenboek droomde. Bijna schertsend laat ik de naam Höglund vallen omdat zij een van mijn favoriete illustrators is. En daar is tot mijn aangename verrassing onmiddellijk ernstig over doorgeboomd… Op basis van een Engelse vertaling van mijn tekst heeft Höglund dan ja gezegd. Ik heb met haar trouwens een leuke correspondentie gevoerd, en nu nog. Op een bepaald ogenblik schrijft ze mij een brief op zelfgeschept papier, goudkleurige bladspiegel, oranje rand, met als PS : ?Ziet de hut in je boek er zo uit ??, en daarnaast een onooglijk klein krabbeltje, waaruit ik niets kan opmaken. Op even mooi papier schrijf ik een brief terug, eveneens met een PS : ?Nee, de hut in mijn boek ziet er eerder zo uit?, met daarnaast eenzelfde onduidelijk krabbeltje. Ik gaf haar dus geen fatsoenlijk antwoord. En het klikte meteen. Volgend jaar gaan we waarschijnlijk opnieuw samenwerken.

Wat houd je nog in petto ?

Momenteel werk ik aan een boek dat op echt gebeurde feiten is gebaseerd. Mijn moeder maakte namelijk de Tweede Wereldoorlog mee op een kasteel als dochter van de achtergebleven hoofddienstmeid. De vertrekbasis is dat verhaal, maar ik ga verder met één klein iets wat ze me heeft toevertrouwd, en dat inmiddels uitvergroot is tot de beginscène. Maar ik moet toegeven dat het momenteel niet erg opschiet. Onder meer omdat er sinds een poosje alweer één enkel obsederend zinnetje in mijn hoofd is opgedoken, dat wellicht het begin is van weer een ander verhaal. Ik vertel daar best niet te veel over, anders krijg ik reacties die me blokkeren of de verkeerde kant opsturen. Terwijl ik bij het schrijven absolute rust nodig heb. Ik zoek dan bijna het kluizenaarschap op. Een schrijvende Moeyaert is niet de leukste mens om mee om te gaan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content