“Alles is beter dan ooit, maar eerst moest ik door de hel”, zegt journaliste Frieda Joris, die in het najaar van 2000 getroffen werd door borstkanker. Ze schreef er maandenlang columns over, die ze bundelde in ‘Roodborstje’. Nu verschijnt ‘Ontboezemingen’, haar eigen ervaringen en die van anderen.

In het ziekenhuis krijg je bezoek van iemand van een zelfhulpgroep, vertelt ze. “De dame die mijn kamer binnenkwam, zag er echt stralend uit.” Van haar kan krek hetzelfde gezegd worden : Frieda Joris, 56, is in de fleur van haar leven. Ze blaakt van energie en levenslust, heeft twinkelende ogen, een gulle lach en kijkt de toekomst vol vertrouwen tegemoet.

“Ik ben een redelijk evenwichtig mens en raak zelden in paniek”, zegt ze na afloop van ons gesprek. “In de loop van het jaar denk ik er gewoon nooit aan. Maar als de jaarlijkse controle eraan komt, ben ik weer op mijn hoede. Botscan, longonderzoek, echografie… Alleen van de goede borst, de linker, want met de andere kan niks meer mislopen. Op dat scherm zie je dan van alles… Van dan af ben ik ongerust, tot het moment dat de uitslag komt. Maar er valt best mee te leven. Ik ga ervan uit dat alles in orde is. Godzijdank heb ik daar het karakter voor. En de zin voor humor ook.”

Was het niet moeilijk om een wekelijkse column te schrijven over een ingrijpende ziekte als borstkanker ?

Frieda Joris : Ik hád al columns in Het Laatste Nieuws geschreven. Over huiselijke dingen, over de examens van mijn kinderen, over politiek, over wat me opviel om me heen. Toen het mij overkwam, wíst ik dat één vrouw op negen borstkanker krijgt. Dat is gigantisch veel. Kijk om je heen in een restaurant, op de tram of in de rijen voor het loket in het postkantoor : als je negen vrouwen ziet, is er één bij die borstkanker heeft of zal ontwikkelen. Dat is een verpletterend cijfer. Toch dringt het pas echt tot je door als jij die ene vrouw bent. Toen ik borstkanker kreeg, wilde ik erover schrijven. Een van mijn twee hoofdredacteuren vond het een goed idee. De andere was terughoudender, maar ik heb hem kunnen overtuigen.

Die terughoudendheid is toch begrijpelijk : het kan uitdraaien op één en al droefenis en zelfbeklag.

Ik heb het geluk dat ik geen zwartkijker ben. Met mijn optimistisch karakter kies ik altijd de zonnige kant. Natuurlijk was het erg, maar ik heb de ellende voor een deel van me afgeschreven. Ik denk dat erover schrijven me enorm geholpen heeft om het te verwerken. Dát, plus de vele reacties van anderen : de verhalen van vrouwen zelf, hun partner of hun kinderen. Het klinkt cru en het is gruwelijk, maar het feit dat je niet de enige bent met borstkanker, geeft steun. Dat zou niet mogen, maar het is zo.

Waarom hebt u, zoveel jaren later, ‘Ontboezemingen’ geschreven ? Is het een antwoord op uw voorzichtige vraag naar ‘zingeving’ ?

Ik geloof inderdaad dat het heilzaam is om er iets nuttigs mee te doen als zoiets je overkomt. Toen Standaard Uitgeverij iets wilde doen in samenwerking met de Vlaamse Liga tegen Kanker en mijn medewerking vroeg, heb ik toegezegd. De uitgeverij zou een gedeelte van de opbrengst van het boek afstaan aan de Liga. Ik dacht : “Oké. Ik breng mijn eigen verhaal nog eens kort en anders dan in Roodborstje, en ik laat andere vrouwen, bekende en onbekende, aan het woord.”

In ‘Ontboezemingen’ staan ook de ervaringen van een man.

Henk. Hij kon het zelf nauwelijks geloven dat een man borstkanker kan krijgen. Alle informatiebrochures staan vol over de menstruatie die wegvalt, over vullingen voor je beha… Iedereen gaat ervan uit dat het uitsluitend vrouwen overkomt. Het verraste mij vooral hoe erg hij het vond dat hij zijn borst kwijt was. Hij voelde zich ontdaan van zijn mannelijkheid, van zijn erotische uitstraling, en durft zich niet meer in zwembroek te vertonen.

Voor wie hebt u dit boek eigenlijk geschreven ?

Eerst en vooral voor borstkankerpatiënten, maar zeker ook voor hun omgeving. Want het zijn niet alleen de patiënten die erdoor getroffen worden. Ook hun partner, hun kinderen, hun familie en vrienden zijn erbij betrokken. Als dié allemaal op straat zouden komen, De Witte Mars in ’96 en de betoging tegen de plaatsing van Amerikaanse kruisraketten in ’83 zouden erbij verbleken.

U geeft nuttige tips. Zoals : neem een soort van boodschappenlijstje mee naar de dokter en schrijf al je vragen op. Zo niet vergeet je ze door de spanning. Maar ook familie en vrienden krijgen advies, bijvoorbeeld wat ze voor een patiënt kunnen doen. U, als ervaringsdeskundige, weet daar alles over.

Het zijn vooral praktische dingen die helpen. Mijn schoonzus kwam één keer per week het wasgoed strijken. Soms kwamen vrienden met een volledig menu voor het hele gezin. Soep, hoofdgerecht, dessert. Dat zijn zulke fantastische manieren om iemand bij te staan, je vergeet dat nooit meer.

Van anderen heb ik ook mooie verhalen opgetekend. Eén vrouw vertelde over haar buurman die elke week aanbelde om álle schoenen van het hele gezin te poetsen Een andere vertelde over iemand die geregeld de bedden kwam verschonen. Voor een zieke is er niks heerlijkers dan in een bed met verse lakens te liggen. Bedden verschonen is altijd al een zeer arbeidsintensief karwei, en zeker als je aan het eind van je krachten bent… Om kort te zijn : alle klussen waar je twee armen voor nodig hebt en waar je moe van wordt, zijn prachtige cadeaus. Daardoor help je iemand op een veel mooiere manier dan door op bezoek te komen met een boeket rozen.

Da’s waar : u hield niet zo van bloemen.

Uiteraard is dat lief bedoeld, maar het komt niet altijd goed uit. Mensen geven bijvoorbeeld graag lelies omdat die lang houden en zo lekker ruiken. Maar als je een chemokuur ondergaat, verandert je reuk- en smaakzin, en niet alleen wat voedsel betreft. Daardoor ruiken lelies niet lekker, ze stínken ! En die stank is niet te harden ! Dat is niet alleen mijn ervaring, maar ook die van vele anderen. Ik zou zeggen : neem liever een plant mee. Bloemen stinken niet alleen, ze vergen ook onderhoud. Ze moeten bijgeknipt worden en schoon water krijgen, en daar heeft een zieke mens absoluut geen energie voor. Maar naar een plant heb je nauwelijks omkijken.

Hoe groot was de schok toen bij u borstkanker werd vastgesteld ?

Ik had nooit verwacht dat het me kon overkomen. Ik leef volgens het boekje : ik rook niet, eet weinig vlees, veel vis, veel groenten en fruit. Ik voelde me fit en vrolijk. Mijn vader was brancardier, mijn moeder verpleegster en bij ons thuis werd erin gehamerd dat je gezondheid het allerbelangrijkste is. Ik ging dus altijd braafjes op controle. Ik had in de lente nog een mammografie gehad en in de zomer kreeg ik plots een beetje last. Spierpijn, dacht ik. Ik ging bij wijze van spreken fluitend dat gezwelletje laten nakijken. Toen zei die dokter dat het kwaadaardig was. Het moest eruit. En mijn borst moest ook weg. Heel vreemd, ik hoorde dat alsof het over iemand anders ging.

Het drong pas door toen ik in de auto stapte. Ik zal wel van de kook geweest zijn, want ik was van die consultatie weggegaan zonder te betalen. Ik belde meteen naar huis, en daar was de verrassing compleet, want mijn man Jacques wist niet eens dat ik een gezwelletje had ! Hij belde onze zoons Nico en Jan op en tegen de tijd dat ik thuiskwam, waren mijn drie mannen een heel ontvangstcomité. We vielen elkaar in de armen : “We gaan ertegen vechten, en het zal lukken”. “We”, zegden ze : ik was niet meer alleen.

In ‘Ontboezemingen’ komen ook weduwen voor, en alleenstaande moeders met jonge kinderen.

Ik ben een ongelofelijke geluksvogel. Ik had drie volwassen mannen in huis. Wat de ene niet deed, nam de andere over. Iedereen heeft me gesteund : mijn gezin, mijn familie, collega’s en bazen… Dat heeft ontzettend veel voor me betekend.

Ik ken veel tragische verhalen van vrouwen. Sommigen staan er al alleen voor als ze ziek worden, anderen komen door borstkanker terecht in een echtscheiding. Het gebeurt dat een man weggaat omdat hij het niet aankan met een beschadigde vrouw te leven. Hoe ongelofelijk en hoe erg dat ook is, volgens mij is een vrouw beter af zonder zo’n man.

Maar sommige vrouwen nemen zelf die beslissing. Zo gaat dat blijkbaar : als je iets ergs meemaakt, hak je sneller knopen door. Als je een levensbedreigende ziekte krijgt of een zwaar auto-ongeval, of als er iemand in je omgeving sterft, is het alsof er een knop wordt omgedraaid. Als het tot je doordringt dat het leven eindig is, beseffen mensen vaak wat ze écht willen en wat niet.

Wat was voor u het ergst in uw gevecht tegen borstkanker ?

Niet de wonde of het litteken. Daar schrok ik niet van. Ik had er een voorstelling van, en ik had het al gezien bij vriendinnen. Ik kon leven met dat litteken en die leegte. Ik vulde de lege helft van mijn beha met siliconen, en ik wist wanneer daar een oplossing voor kwam. Eén jaar na de amputatie zou ik een nieuwe borst krijgen.

Wat wel een grote schok was en dat steeds is gebleven : mijn kale kop. Drie weken na mijn eerste chemobehandeling was ik ál mijn haren kwijt. Voor de spiegel stond ik ineens oog in oog met een bleke, kale kankerpatiënt. Dat was een harde confrontatie. Vrouwen als Sinéad O’Connor en Demi Moore blijven mooi, ook zonder haren, maar ik verlies al mijn aantrekkingskracht. Ik hield altijd mijn pruik op, ook thuis. Mijn huisgenoten zegden : “Laat dat toch”. Maar ik had die pruik nodig voor mijn zelfbeeld. Om te slapen droeg ik een muts, een echte slaapmuts (lacht). Ik wist wanneer ik een nieuwe borst zou krijgen, maar nieuw haar ? Geen idee.

Ook heel erg was de uitputting. Bij de eerste chemobehandeling heb je nog veel weerstand, maar tegen het einde ben je totaal kapot. Ik dacht dat ik na die laatste chemo op tafel zou dansen van plezier, maar ik was een wrak en kon niet veel meer doen dan van het bed naar de zetel sloffen en omgekeerd. Dat was de moeilijkste periode : het angstig wachten op de eerste controle.

U zegt dat u goed omringd was, maar uw man is ook erg ziek geweest in die periode.

Jacques had een chronische aangeboren afwijking aan de longen. Terwijl ik die chemokuur kreeg, ging hij enorm snel achteruit. Na mijn derde behandeling kon hij het bed niet meer uit. Hij lag vast aan een zuurstofapparaat. Jacques was terminaal ziek en werd op het allerlaatste nippertje gered door een dubbele longtransplantatie in Gasthuisberg in Leuven.

Hoe reageerden uw zoons op die situatie ?

Nico en Jan waren toen jonge kerels van 22 en 20 jaar. Ze hadden nog nooit ellende meegemaakt en plots waren vader én moeder doodziek. Normaal kookt Jacques en doet hij ook de boodschappen voor de keuken. Ik was een vod door die chemo. Alles kwam op hun schouders terecht, maar ze hebben sterk en goed gereageerd. Nu zijn ze zeker niet snel meer uit hun lood te slaan.

Was het geen nachtmerrie om nóg eens onder het mes te moeten voor een borstreconstructie ?

In het vooruitzicht weer twéé borsten te hebben, ben ik zingend het ziekenhuis binnen gegaan. Ik lag daar als een prinsesje : “Dokter, geeft u mij maar een mooie nieuwe rechterborst.”

“En, dokter, vindt u bloed in mijn champagne ?” vroeg ik, want we hadden net tevoren een paar flessen gekraakt om het te vieren.

Een borstreconstructie met lichaamseigen materiaal – zo heet dat als er vet van je buik wordt gebruikt -, is een zware ingreep, maar toch wordt ze courant uitgevoerd. Het eerst wat ik deed nadat ik hersteld was van die operatie, was een mooie lingeriewinkel bezoeken. Na een borstamputatie kun je geen mooie beha’s meer dragen : om een lege cup te kunnen vullen, heb je uitsluitend de keuze uit die hooggesloten borstvoedingsmodellen. Vroeger gaf ik niks om lingerie, maar ik kan je verzekeren dat ik niet op een cent heb gekeken in die winkel. Ik gaf een fortuin uit aan mooie setjes van beha’s en slips. Ik sta vol littekens, maar ik ben trots op mijn lijf. En ik heb nu een mooie gave, gladde buik met een nieuwe navel. Dat kan allemaal, tegenwoordig. (lacht)

Eigenaardig genoeg heeft een chemobehandeling ook positieve bijwerkingen. Mijn haar is dikker en gezonder, mijn huid ziet er veel beter uit dan vroeger : gladder, helderder, beter van kleur, minder rimpels. Ik zou het niet aanbevelen als verjongingskuur, maar het is alsof mijn hele lijf een diepe, grondige reinigingskuur heeft ondergaan.

U klinkt bijzonder gelukkig.

Dat ben ik ook. Alles is beter dan voorheen, al moest ik eerst door de hel. Jacques en ik zijn 28 jaar getrouwd en we zijn gelukkiger dan ooit. Na die dubbele longtransplantatie is Jacques gezonder dan vijftien jaar geleden. We zijn gewoon begonnen aan een nieuw leven en een nieuwe liefde.

En ik geniet. Van ieder moment. Regent het ? Dan ga ik op een overdekt terras zitten en geniet ik van de regen. Ik stel niets meer uit. Als ik vroeger een mooie lamp zag, zei ik thuis langs mijn neus weg dat ik er daar en daar een mooie had gezien. Mijn man was attent genoeg om dat in zijn oren te knopen en dan lag die lamp onder de kerstboom of kreeg ik ze voor mijn verjaardag. Nu koop ik ze meteen zelf, als er nog geld staat op mijn rekening, tenminste. Voor het geval die lamp er niet meer zou zijn als Jacques ze wil gaan kopen.

Frieda Joris, ‘Ontboezemingen’, Standaard Uitgeverij, 240 blz.,

18,95 euro.

Door Griet Schrauwen I Foto Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content