Mieke de Loof is de eerste vrouw die de Hercule Poirot-prijs in de wacht sleept. Een kennismaking met de auteur van ‘Duivels Offer’, die niet alleen verrassende boeken schrijft, maar er ook een onconventionele levenswandel op nahoudt.

De winnaar van de zevende editie van de Hercule Poirot-prijs woont op het nummer 44 van een smalle straat in de Antwerpse binnenstad. Op de benedenverdieping zijn de rolluiken dicht, op de stoep wacht een stapel ingesnoerde NRC Handelsbladen en na het aanbellen laat de reactie even op zich wachten : Mieke de Loof werkt op de derde verdieping in behoorlijk groot isolement. Zelfs een telefoon ontbreekt in haar dagelijkse leven. “Ik wil mijn eigen ritme kunnen bepalen en de telefoon doorkruist die wens. Hij is een rustverstoorder die midden in een goed gesprek of tijdens het werk de kop opsteekt. En als ik werk, sluit ik de werkelijkheid buiten. Omdat ik zelf het moment wil bepalen waarop ik contact wil met de buitenwereld, heb ik e-mail.”

Schrijven in alle rust dus. Maar waarom een thriller ? “Ontmaskeren is mijn ding, ik wil achter de façades van mensen en situaties kijken, onderzoeken of iets klopt, gewoon voor mezelf. Of dat nu de internationale politiek of de realiteit achter de geneeskundige zorgen betreft.”

Die behoefte, gekoppeld aan een groot sociaal engagement, leidde in 1982 al tot de publicatie van En niemand hoort je huilen, een boek over de gevolgen van een atoomoorlog dat ze samen met haar vader schreef. Dokter Jef de Loof was in die tijd voorzitter van de Internationale Vereniging van Artsen tegen Kernwapens en behoorlijk actief. Hij reisde stad en land af met uiteenzettingen van wat de wereld te wachten stond als atoomwapens gebruikt werden, en wees ook op het gevaar van opslagplaatsen zoals die in Kleine Brogel. Mieke de Loof : “Hij werkte ook samen met priesters die hun legerdienst volbrachten. Velen van hen kwamen bij ons over de vloer om te discussiëren, en dat bleek niet alleen heel boeiend maar ook erg verwarrend. Als kind zat ik erbij en luisterde ernaar, vond dat de eerste spreker gelijk had, maar ook de tweede, die een heel ander standpunt had. En de derde bracht me van streek met weer een ander argument dat evenzeer hout sneed. Er was niet één waarheid, de wereld was fascinerend én verwarrend.”

De Loof deed politieke en sociale wetenschappen in Leuven met journalistiek in het achterhoofd. Uiteindelijk werd het sociologie en filosofie. “Toen ik als sociologe afstudeerde, gaf ik een tijd les aan de UIA, maar vond er de groepen te groot. In de Karel de Grote-Hogeschool vond ik dan weer wel mijn draai. De groepen verpleegkundigen waren kleiner en ik kreeg een fantastische opdracht : ‘Maak ze kritisch.’ Dat heb ik met overtuiging gedaan en daarbij geprobeerd hen de wapens in handen te spelen om de realiteit achter de geneeskundige zorgen te laten inzien.”

Nachtkroeg

Haar levenswijsheid deed de Loof evenwel niet enkel op uit boeken en academische discussies. Zo werkte ze ooit in de De soete naem Jesus, de nachtkroeg van de Kongolese uitbater Jean-Jacques Tamba, en omschrijft die ervaring als ‘de universiteit van het leven’. “Daar heb ik leren nuanceren en kleurloos of partijloos leren denken. Daar ook heb ik beseft dat elke persoon uniek is en dat je nooit het hele verhaal kent. Kijk naar de daden en laat de woorden voor wat ze zijn. Om nog te zwijgen van de manier waarop Jean-Jacques conflicten oploste. Als er spanning in de lucht zat, kon hij met een kwinkslag het tij laten keren. Hij vroeg ook altijd waarom iemand iets deed en vaak stond de aangesprokene dan met de mond vol tanden.”

“Een andere leerschool was karate. Doordat ik daar vijf jaar erg fanatiek mee bezig was, kwam ik nauwelijks nog aan het lezen van boeken toe. Ik vond er zowel zelfbeheersing als een vorm van meditatie in terug. Ik heb heel veel energie en door het beoefenen van karate slaagde ik erin om die agressie om te buigen in positieve dingen. Terwijl het lange stilzitten in de seiza er uiteindelijk voor zorgde dat ik het verstand even kon stilzetten.”

Zelfbeheersing is dan ook een niet onbelangrijk thema in de thriller. Zo draagt het hoofdpersonage Ksaveri Ignatz von Oszietsky altijd een boekje bij zich met maximes van de zeventiende-eeuwse jezuïet Balthasar Graciàn y Moralez. Op cruciale momenten zoekt hij steun bij deze ‘adviseur in boekvorm’ en Duivels offer eindigt met Graciàns achtste raadgeving : wees geen slaaf van je passies. Iets wat ook lijkt op te gaan voor de auteur. “Het is inderdaad ook een deel van mijn eigen programma en daarom vind ik emotiebeheer zo belangrijk. Als ik zie hoe politici zich gedragen, De Gucht kort geleden nog in Kongo, dan bestaat daar maar één woord voor : mensonterend. Dat vreselijke neokolonialisme dat steeds weer de kop op steekt, terwijl je mensen in de eerste plaats met respect tegemoet zou moeten treden. Maar dat vraagt heel veel discipline en dat is nu eenmaal niet meer van deze tijd. Terwijl ik dat zelf juist levensnoodzakelijk vind. En met emotiebeheer worden de emoties helemaal niet tekortgedaan, integendeel. Ik wil de emoties niet opsluiten, ik wil ze in de regel binnenskamers houden, al vraagt iedere situatie een specifieke vorm van emotiebeheer. Sommige indianenstammen lachen met ons als we kwaad worden, omdat ze dat zo’n puberaal gedrag vinden.”

Integer leven

In haar streven naar een ‘ethisch leven’ werd de filosoof Wittgenstein een belangrijke inspiratiebron. “Zijn integriteit en de radicaliteit van zijn keuzes hebben me ertoe aangezet zoveel mogelijk van zijn werk en leven te weten te komen. Hij schreef zijn Tractatus tijdens de Eerste Wereldoorlog en kreeg daardoor een hele filosofische school achter zich. Toch distantieerde hij zich van die mensen, vond dat alles wat gezegd moest worden in verband met de filosofie al gezegd was en maakte dan onder de invloed van Tolstoi een ethische keuze. Hij schonk zijn familiefortuin weg, ging lesgeven bij de allerarmsten in boerendorpen om uiteindelijk in Cambridge terecht te komen.”

“Maar ook zijn zus Margaretha, die zeven jaar ouder was en hem liet kennismaken met de geschriften van Schopenhauer en Nietzsche, was een unieke figuur. Zij was de rebel van de familie, wist wat ze wilde, bezat een grote elegantie, studeerde scheikunde en natuurkunde aan de universiteit van Genève en was een onvermoeibare zoeker naar de waarheid. Mijn eerste idee was om haar biografie te schrijven, maar dat laat weinig ruimte voor fictie terwijl ik juist graag wat fantaseer. En omdat de Wittgensteins me in Wenen hadden gebracht, begon ik boeken na te pluizen over die stad aan het begin van de vorige eeuw, alles samen zeker zo’n driehonderd. Dus begon ik met een literair stuk, Potemkin Stad. Een literair probeersel dat zich afspeelt in 1905 in Wenen en waar ik andermaal op zoek ga naar de realiteit achter de façade. Maar omdat uitgevers meer geïnteresseerd zijn in spannende verhalen, besloot ik uiteindelijk om Duivels offer te gaan maken en werd daarbij op voortreffelijke wijze gesteund door Rudy Vanschoonbeek, de uitgever van The House of Books in Antwerpen, waar ik tot mijn verbazing mensen vond die ook nog boeken lezen, en niet in de eerste plaats commerçant zijn.”

Duivels offer is een merkwaardig boek geworden over de jezuïet Ksaveri Ignatz von Oszietsky, die na zijn opleiding als geheimagent voor het eerst op missie wordt gestuurd, met alle verwikkelingen en intriges van dien. Door de jury van de Hercule Poirot-prijs werd het vooral gesmaakt wegens zijn subtiele taalgebruik, zijn intelligente opbouw en zijn historische achtergrond, gespekt met verhalen en waarheden achter het verhaal. “Het heeft me ongeveer negen maanden gekost om het boek te schrijven, maar daarbij kon ik natuurlijk terugvallen op drie jaar onderzoek over het Wenen tussen 1900 en 1918. Daarbij heb ik zoveel materiaal verzameld dat ik eigenlijk klaar ben voor een reeks van vijf of zeven boeken. Ik heb bijvoorbeeld een lijst van 86 personages op fiche gezet, een gedegen achtergrond waaruit ik naar believen kan putten. Louis Paul Boon heeft ooit gezegd dat een schrijver het ambacht moet leren, en daarvoor moet hij enerzijds veel ervaring opdoen en veel verschillende dingen zien en anderzijds vele en heel diverse boeken lezen. En als ik achteromkijk heb ik het gevoel dat mijn hele leven een voorbereiding is geweest op die reeks. Van de discussies van de jezuïeten thuis bij vake, tot het werk in De Soete Naem Jezus.”

In de leer bij de jezuïeten

Heel centraal staat overigens de fascinatie voor die jezuïeten, en vooral dan voor Balthasar Graciàn. “De jezuïeten vormen een onuitputtelijk onderwerp. Doordat ze veel nadruk leggen op het maken van eigen keuzes, krijg je een ontzettend grote diversiteit, van uiterst rechts tot uiterst links. Toch blijft de groep overeind omdat de leden ervan werken vanuit eenzelfde inspiratie. Dat zo’n groep met dergelijke sterke individuen niet uit elkaar spat, is een sociologisch wonder.”

“Balthasar Graciàn is een perfect voorbeeld van zo’n intellectuele reus, wiens werkje ik acht jaar geleden via een bespreking in de krant ontdekte. Deze fascinerende figuur werd door zijn tijdgenoten ‘het kruis van zijn overste’ genoemd, en was een bijzonder kritische geest. Een man die zowel binnen als buiten de kerk zijn deel van de problemen heeft gekregen wegens zijn succes als onafhankelijke denker en wiens maximes ik af en toe herlees.”

En wiens werk aan dat van Machiavelli doet denken.

Dat klopt, en hij was ook een tijdgenoot van Machiavelli, maar beschouwde die als een boer omdat hij met Il Principe zich geheel liet meeslepen door de macht. Die machtshonger noemde hij Macchiavelli’s zwakke plek, hij vond dat hij alleen voor eigen stal preekte. Terwijl Balthasar Graciàn een handleiding wilde maken voor mensen die het in die periode moeilijk hadden en als vrije geesten van verschillende kanten werden aangevallen. Daardoor is het heel defensief van karakter, het probeert inzicht te geven in hoe je kunt reageren als je aangevallen wordt. Hoe te overleven in een tijd waarin het vrije denken nauwelijks mogelijk is.

Het hoofdpersonage, zelf een erg kritische en alerte geest maar tegelijk ook slechts een pion, beweegt zich in het decor van de pracht en praal die aan de dreigende ondergang van het Habsburgse rijk voorafgaat.

Het is een scharniermoment in de geschiedenis en daarom alleen al interessant. En tegelijkertijd is het een spiegelbeeld van de tijd die we nu beleven. Alles is er : het kosmopolitische, zowel op politiek, intellectueel als artistiek vlak, de voortdurende goednieuwsshow, je kunt gewoon niet naast de gelijkenissen kijken. Het tweede grootste rijk van Europa (na het Russische) is in 1913 op sterven na dood, maar intussen gaat het feest gewoon door.

Intussen hebt u zich voor een debutante ook professioneel aardig uit de slag getrokken.

Misschien, want toch zit ik nog volop in een leerproces. Toen ik aan het boek bezig was, vroeg ik raad ik aan mijn man René, omdat die beroepshalve bezig is met toneel en met scenario’s. Hij raadde me aan om de boeken van Syd Field te lezen over hoe je scenario’s schrijft. Dat bleek bijzonder nuttige lectuur en toen ik zijn bevindingen boven op mijn manuscript legde, bleek daar heel veel van te kloppen. Ik had blijkbaar intuïtief in grote trekken aangevoeld hoe een verhaal moet worden opgebouwd. Maar het heeft me ook aangezet hier en daar veranderingen aan te brengen. Toch ben ik lang niet klaar. Er is nog veel werk aan de winkel wat het inpassen van het onderzoek in mijn werk betreft. Dat mag nooit een gewicht worden, het moet als het ware op een organische manier erin opgaan, zodat je heel veel dingen niet opmerkt terwijl ze toch interesse wekken.

:: Abonnees vinden bij hun Knack-pakket deze week een voordeelkaart waarmee ze Duivels offer kunnen halen voor zes euro.

Tekst Pierre Darge l Foto’s Michel Vaerewijck

“Ik heb ongeveer negen maanden aan het boek geschreven, maar kon daarbij wel terugvallen op drie jaar onderzoek.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content