De afgelopen tien jaar hebben zich 1 miljoen immigranten in New York gevestigd, zo maakte de Amerikaanse Volkstelling gisteren bekend. “Boy, that is some number, wow, wow!” was de enthousiaste reactie van de New Yorkse senator Daniel Patrick Moynihan. Ook ik voelde me aangenaam verrast. Eén miljoen! Daarmee evenaart New York nu weer het immigratieniveau van het begin van de 20ste eeuw. “Het is een verrijkende ervaring”, zei Moynihan. “Het is fantastisch. Ik bedoel, zo moeten we erover denken. Als we er anders over denken, dan zou het niet zo zijn.”

De senator beseft wat zoveel New Yorkers beseffen. Zonder immigratie zou de bevolking van New York krimpen. Maar nu compenseert de stroom van nieuwe mensen uit heel de wereld voor het verlies van inwoners die sterven of wegtrekken uit de stad. Het resultaat is een bescheiden winst van ongeveer 130.000 inwoners sedert 1990 op een totaal van 7,4 miljoen vorig jaar. Zonder immigratie zou New York er heel anders uitzien. De nieuwkomers hebben hele wijken van de ondergang gered.

Gateway to America staat er op een bord in Kennedy International Airport in Queens. Op weg naar je hotel in Manhattan besteed je er weinig aandacht aan. En toch. Dat bord zegt precies wat Queens betekent voor honderdduizenden immigranten: de poort naar Amerika. Geen enkel ander stadsdeel – niet Manhattan, niet Brooklyn, niet de Bronx of Staten Island – kan pronken met zo’n internationaal magnetisme als het door toeristen weinig bezochte Queens. Zoveel nieuwkomers hebben er hun thuis gemaakt dat het met zijn 167 nationaliteiten en 116 talen nu het meest gediversifieerde district is van het land. Wow, inderdaad.

Het is zes uur ’s avonds. Ik stap op een rammelende R-subwaytrein. Drie kwartier later sta ik in de 74ste straat en Broadway. Nee, ik ben niet in Manhattan maar in Jackson Heights, het hart van Queens. Het is druk en heet in het versleten ondergrondse station. Op straat is het donker, hoewel de zon nog niet is ondergegaan. Boven mij raast de elevated train over een viaduct. Dit is de beroemde nummer 7 subway-lijn, ook bijgenaamd de International Express, ter ere van zijn bontgekleurde reizigers.

Pas als de trein is weggedenderd, kijk ik om me heen. Ik kan mijn ogen niet geloven. Rechts van mij onder de viaduct strekt zich een winkelstraat uit zover ik kan kijken. Op de voetpaden krioelt het van donkerharige mensen. Ben ik beland in het spitsuur in Bogota, Caracas of Buenos Aires? Alle uithangborden zijn in het Spaans. Een Mexicaans restaurant leunt tegen een Urugayaans bakkerijtje. Een Venezolaans reisbureau staat naast een Argentijnse bank. Aan een stampvol Peruaans café hangt de Colombiaanse en de Ecuadoriaanse vlag. Binnen op een groot scherm is een voetbalwedstrijd bezig. Ik ruik look en gebarbecued vlees.

In de straat recht voor mij is het spitsuur in een heel ander werelddeel. Uit de eerste winkel komt de geur van komijn, koriander, gember, kruidnagel, kaneel en kardamon. Is dit een bazaar ergens in Bombay? De vrouwen zijn gekleed in vrolijk gekleurde sari’s. De mannen dragen tulbanden. Voor mij liggen tientallen restaurants, kruidenierszaken, juweliers- en kledingwinkels met namen als Sari Palace, India Sari Palace en Tai Sari Palace. India, Pakistan en Bangladesh: aan de uithangborden te zien wordt hier vreedzaam gecoëxisteerd.

Ik heb nog geen stap gezet en kijk, links van mij, in het verlengde van de Zuid-Amerikaanse straat, is een miniatuur Verre Oosten. Korea, Thailand, China en de Filipijnen wenken. Restaurants, kerkjes, supermarkten, kappers, zelfs een garage. Ook hier is Engels een exotische tweede taal. Uren dwaal ik door de verschillende continenten. In een Indische supermarkt koop ik lassi, een verfrissend drankje op basis van yoghurt en rozenwater, en sandelhoutzeep uit Bangladore.

Twintig jaar geleden, toen ik enkele subwaystations verder in mijn eerste New Yorks flatje woonde, zou dit ondenkbaar geweest zijn. Van dit Little India, waar nu Indiërs uit heel de VS en Canada komen winkelen, was toen nog geen sprake. De oude New Yorkse mix van Italianen, joden, Ieren en Polen domineerde toen nog, vermengd met Colombianen, de nieuwkomers van toen.

Onder de viaduct, in het Aziatische stukje, staat een rij houten huisjes. In een van de voortuintjes waar dapper wat bloemen groeien, zit een oude blanke man voor zich uit te staren. Hij spuwt op de grond. Wat zou er in hem omgaan? Is hij opgegroeid in Jackson Heights? Herinnert hij zich de wijk toen die in de jaren twintig werd aangelegd en New Yorkse immigranten ervan droomden om in een van de nieuwe ruime flats of huizen te wonen? Herinnert hij zich dat toen niet alleen zwarten maar ook joden en katholieken hier niet welkom waren? Is hij bitter? Of weet hij dat de immense internationale volksverhuis niet te stuiten is en het er hier binnen tien of twintig jaar weer helemaal anders kan uitzien?

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content