Bij Monty Python was hij onder meer verkoper van dode papegaaien en een Canadese houthakker met travestieneigingen. Daarna reïncarneerde hij in een softversie van de Great British Explorer, een kwetsbare antiheld met occasionele darmklachten die in Siberië koppig op zoek ging naar een badstop. Voor zijn laatste reisreportage en boek ging Michael Palin Hemingway achterna.

Ik heb op het grote scherm al veel onschuldige wezens een gruwelijke dood weten sterven, maar een van de meest deerniswekkende filmscènes aller tijden is voor mij die uit de komedie A Fish Called Wanda, waarin Michael Palin als de brave dierenliefhebber Ken gekneveld en met twee frieten in zijn neusgaten moet toekijken hoe een demonische Kevin Kline zijn beminde siervissen molesteert. Palin geeft me gelijk: “O ja, mensenrechtenorganisaties hadden moeten ingrijpen en Kevin Kline had gearresteerd moeten worden. Maar misschien helpt het als ik erbij vertel dat ik toen zowat zat te stikken van het lachen. En probeer dan maar eens twee frieten in je neus te houden, vooral als je tegenspeler bij wijze van improvisatie een peer in je mond duwt.”

Ook in het echte leven is Palin een innemend man. Er straalt zo’n onwrikbaar vertrouwen in de mensheid uit zijn donkere kraalogen dat iedereen vanzelf aardig tegen hem is. Maar hij is geen onnozelaar. Samen met de Amerikaanse PythonTerry Gilliams verzekerde hij zich destijds van de Amerikaanse rechten op het Python-materiaal, wat hen beiden jaarlijks zo’n 200.000 pond oplevert. Palin is immens populair. Terwijl hij in het Amsterdamse Café Luxembourg genieterig miniloempia’s met zijn vingers in de soyasaus dompelt, vertelt hij van die keer dat hij voor de serie De cirkel rond ergens tussen Rusland en Alaska van een nietig rotseilandje (bevolking: 180 Inaluk-eskimo’s) wilde vertrekken en er een kajak uit walvishuid langszij kwam met een eskimo die tegen de wind inschreeuwde: “Excuseer, bent u niet die van Monty Python?”

De avond voor ons gesprek was zowat de hele Britse gemeenschap in Nederland naar de Rode Hoed afgezakt voor Palins heerlijk ouderwetse lezing-met-dia’s over zijn Hemingway-avontuur. Oorspronkelijk wilde hij er alleen een boek over schrijven, “maar de BBC vatte me bij de kraag toen ik zonder cameraploeg de grens over wilde”.

Palin is een rasverteller. Bij elk grapje produceert de Britse matrone naast mij een vergenoegd gemurmel, als een dikke baby die zijn flesje krijgt.

Wat fascineert the nicest man in showbusiness, al 33 jaar gelukkig getrouwd met jeugdliefde Helen, aan Hemingway – een zuipende en vrouwenversierende jager op groot wild en de icoon van een hele generatie macholiteraten?

Michael Palin: Heel eenvoudig, ik was vijftien en Voor wie de klok luidt was ongeveer het enige boek van de verplichte lectuurlijst geschreven door een auteur van na 1602. En er kwam seks in. Heel onschuldige seks weliswaar, maar in de bibliotheek van Sheffield valt het boek waarschijnlijk nog altijd vanzelf open op bladzijde 85. Toen ik een paar jaar geleden de roman Hemingways stoel voorbereidde, over een Engelse postbeambte die voor zijn problemen wegvlucht in een droomwereld waarin hij Ernest Hemingway is, heb ik zowat alles van en over hem herlezen: zijn romans en verhalen, maar ook brieven, journalistiek werk, biografieën en memoires. In al wat ik van hem las – goed, slecht en ertussenin -, trof mij dezelfde kwaliteit als vijfendertig jaar geleden: het magische vermogen om op een ongeforceerde maar absoluut indringende manier de wereld tot leven te brengen. Dat was de aanzet tot In het Spoor van Hemingway, en zijn honderdste geboortedag in 1999 was de laatste prikkel die ik nodig had.

Stel dat je Hemingway ontmoet had: zou je hem gemogen hebben?

Nu ik zoveel over hem weet, zouden we in elk geval beter met elkaar opgeschoten hebben. We hadden het misschien over iets anders kunnen hebben dan over meer grote vissen vangen, meer eenden neerhalen en meer vrouwen hebben dan een ander, allemaal onderwerpen waar ik niet veel over te vertellen heb. Ik mis de nodige dadendrang en ik ben er juist op uit om dingen in leven te houden. Dat komt waarschijnlijk voort uit een diepe behoefte om aardig gevonden te worden, zelfs door mieren en vette bromvliegen.

Wat ik Hemingway wel moet nageven, is dat hij ontzettend veel wist over dieren. Dat zie je wel vaker: dat fanatieke jagers meer weten over het leven in de natuur dan de mensen die de natuur willen beschermen. Hij is zelfs nog honorair jachtopziener geweest in Kenia, wat natuurlijk een tikkeltje vreemd is als je bedenkt wat die man aan trofeeën bij elkaar geschoten heeft.

Maar goed, hij was een groot reiziger, ik ben intussen ook wel op een paar plekken geweest, en dat brengt mensen bij elkaar. Maar ik betwijfel het of je een goed gesprek met Ernie kon hebben, hij was nogal dominant. Bovendien had hij niet veel op met Britten en zeker niet met Britten die niet sterk zijn in armworstelen. Misschien was al dat machogedoe een reactie op het feit dat zijn moeder hem als jochie van zes nog altijd strokenjurken aantrok. Zelf ben ik pas na mijn dertigste damesjurken beginnen dragen, om louter professionele redenen overigens.

Een groot humorist kun je Hemingway niet noemen.

Komedie was nooit zijn sterkste punt, dat is waar. Maar dan weer heel grappig was het totaal fictieve leven dat hij zichzelf aanmat: dat hij als jongeman deel had uitgemaakt van het Italiaanse keurregiment van de Arditi, bijvoorbeeld, en dat hij in 1918 met Mata Hari geslapen had. Helaas was het arme mens al in ’17 gefusilleerd. Ook iets om je vrolijk over te maken, zijn al die mensen die in naam van Hemingway congregeren, zich zijn mythe toe-eigenen en er geld uitslaan. Neem nu die Hemingway lookalike contest in Key West: het vreemde aan de zaak is dat de deelnemers niet proberen te lijken op Hemingway in zijn glorietijd, toen hij een grote, slanke en knappe man met een fijn snorretje was, maar op Papa Hemingway, een bebaarde grijsaard met een dikke pens. Er valt zeker humor te rapen in de queeste naar Hemingway, zolang je het allemaal niet te serieus neemt en de dunne lijn respecteert tussen de grote schrijver en de mythe. De man staat wereldwijd bekend als de schrijver die het best de Amerikaanse waarden vertegenwoordigde, maar alles welbeschouwd was hij een alcoholist die het grootste deel van zijn leven buiten de States doorbracht en zich ten slotte voor zijn kop schoot.

Ben je in je zoektocht op elementen gestuit die de Hemingway-mythe doorbreken?

Hij trok zich het lot aan van gewonde dieren. Ooit vond hij bij zijn huis in Cuba een gewonde pad en hij verzorgde het beest een week lang in zijn bad. Toch bizar voor een man die schoot op alles wat bewoog. Hemingway was ook gek op katten: er leefden er niet minder dan 57 in de speciaal door hem ontworpen kattentoren naast de Finca Vigia, en ze hadden allemaal een naam met een s of z – Boise, Crazy, Ecstacy, Fats, Friendless, Funhouse. Papa had een theorie dat ze daardoor beter hun naam hoorden als hij ze riep. Aan de andere kant was hij als de dood voor slangen, bij Freud vind je daar vast een boeiende uitleg voor. Hij had ook een hekel aan spreken voor een publiek. Je zou verwachten dat er uit zo’n struise man een zwaar, galmend geluid zou komen, maar nee, hij had een nogal hoge stem, waar hij zich duidelijk voor geneerde.

Je bent wel ver gegaan in je reconstructie van Hemingways leven. In zijn spoor belandde je zelfs in het Amerikaanse ziekenhuis van Parijs.

Hewingway trok ongelukken aan als een magneet, ik ken niemand die zoveel valpartijen, ski- en jachtongelukken, autocrashes en ander onheil onderging. Hoeveel kans heeft een mens om binnen de 36 uur twee keer met een vliegtuig neer te storten? Hemingway kreeg het voor elkaar, in Uganda in 1954. Sommige ongelukken waren gewoon brute pech, andere waren te wijten aan het feit dat Hemingway extreem onhandig was en op de koop toe impulsief. En niets is zo gevaarlijk als een onhandig man met een wapenarsenaal.

In plaats van dat in de televisieserie simpelweg te vertellen, besloten de regisseur en ik een van Ernests meest bizarre ongelukken te reconstrueren. Op 4 maart 1928 trok hij in de badkamer van zijn flat in de Parijse rue Férou aan wat hij dacht dat de trekker van het toilet was, maar het bleek het koord van het dakraam. Het raam donderde naar beneden en veroorzaakte een snee in zijn hoofd waarvoor negen hechtingen nodig waren. Volgens zijn biograaf Michael Reynolds ging het hier om meer dan het zoveelste ongelukje. Hij stelt dat toen het raam Hemingways schedel openkliefde, hij door de pijn en al het bloed de herinneringen aan zijn oorlogswonde uit 1918 herbeleefde, die hij uit alle macht had proberen te verdringen. Daardoor was hij op slag van zijn writer’s block genezen. Het resultaat heet Afscheid van de wapenen. Toen we het ongeluk recontrueerden, kreeg ik de camera op mijn kop, zodat ik nog vier hechtingen meer nodig had dan Hemingway. En ik had niet eens writer’s block. Hemingways vloek was Palins vloek geworden.

Je was duidelijk geëmotioneerd toen je in Uganda de wrakstukken ontdekte van het vliegtuig waarmee Hemingway voor de tweede keer crashte.

Heel veel mensen hebben Hemingways huizen in Key West en Cuba en zijn favoriete drenkplaatsen over de hele wereld bezocht, maar niemand was ooit op de plek van dat ongeluk geweest. Aan onze ontdekking ging nogal wat speurwerk vooraf: uiteindelijk vonden we een man die als tienjarige jongen getuige was geweest van het ongeluk. Na de crash kwam Hemingway met brandend haar op hem toerennen. Ernest had een ongelooflijk recuperatievermogen, maar van dat laatste ongeluk, waarbij hij een nier en zijn milt scheurde, zijn wervelkolom verbrijzelde en verschillende andere kneuzingen opliep, is hij nooit helemaal hersteld. Het heeft zeker de rest van zijn leven bepaald, en daarom was ik nogal onder de indruk van die plek.

Wat je gemeen hebt met Hemingway is een oprechte nieuwsgierigheid naar hoe het leven in den vreemde echt is.

Het is mijn motief om te reizen. Zolang ik mij herinner, wil ik al straten oversteken, door hekken gluren, over muren klauteren. Ik wil altijd elders zijn en zien wat een plek uniek maakt: de uithangborden, hoe je er de bus neemt, hoe de publieke telefoon werkt, wat je er eet. Nee, het is geen escapisme. Hoe beter ik de wereld ken, hoe veiliger ik me erin voel. Hoe je reist, is de weerspiegeling van je houding tegenover het leven. Sommige mensen nemen op reis al hun preoccupaties en vooroordelen mee. Ze zijn nogal amusant om te observeren, want zij verwachten dat de wereld zich aan hen aanpast. Ik probeer gewoon op te gaan in het decor.

Ooit kwam ik terecht in Zamboanga, een plek op de Filippijnen waar de moslimminderheid een beetje apart woonde, in een primitief soort paaldorp zonder veel sanitaire voorzieningen. Je kunt stellen: die mensen leven in armoede, hoe vlugger de Wereldbank ingrijpt en alles tegen de grond mept en door beton vervangt, hoe beter. En laten we meteen ook een plezierhaven aanleggen, zodat de mensen als toeristische gids aan de slag kunnen. Of je kunt zeggen: laat ons dit in godsnaam houden zoals het is. Wat natuurlijk vreselijk patroniserend is, want misschien willen die mensen echt wel liever een betonnen huis met een toilet dat doorspoelt. Maar al wat ik weet, is dat ik heel, heel gelukkig was in dat dorp met zijn golfplaten moskee en de kinderen in hun keurige uniformen die ’s morgens op weg naar school over de gaten in de loopbruggetjes sprongen. De mensen daar zeurden niet dat ze te weinig geld hadden, nee, ze maakten het beste van wat ze hadden. Ik observeerde die simpele, goedgeorganiseerde wereld en ineens kwam mijn eigen leven me belachelijk gecompliceerd voor. Het is een gevoel dat ik vaak heb als ik ergens kom: ik zou het niet erg vinden om hier de rest van mijn leven door te brengen en te leven van zeewier en maïspap.

Zodra ik in een vliegtuig stap, begin ik plannen te maken voor wat ik allemaal ga doen als ik weer thuiskom.

Ik niet, ik heb vaak het gevoel dat er thuis te veel overbodige rommel is, te veel dingen die georganiseerd moeten worden. Als ik thuiskom, heb ik telkens een paar uur nodig om de veranderde verkeerssituatie en parkeerregeling in de buurt van mijn huis uit te knobbelen. Maar reizen is natuurlijk ook een beetje dromen: je gaat ergens heen waar je geen deel van uitmaakt en waar je geen verantwoordelijkheden hebt. Van het moment dat je echt op zo’n plek blijft, zadelen ze je natuurlijk met een of andere rotklus op: het besnijden van de jongetjes of zo. Maar hoe dan ook: reizen maakt dat je je leven in een ander perspectief ziet. Voor het moment ben ik zelfs weer redelijk verzoend met het leven in Londen, precies omdat ik er zo lang weggeweest ben.

Het been-there-done-that-gevoel is je blijkbaar vreemd.

Absoluut, er is nog zoveel te exploreren. Ik ben natuurlijk ook een ongelooflijke gelukzak. Omdat ik ooit een reisprogramma maakte waar nogal wat mensen naar keken, heb ik nu de gelegenheid om overal heen te gaan en de rekening naar auntie BBC te sturen. En als ik morgen zeg: “Ik wil naar Groenland want daar ben ik nog nooit geweest”, dan is er altijd wel iemand die zegt: “Ik heb daar een kennis, ik zal ervoor zorgen dat hij je oppikt en je een beetje wegwijs maakt.” Als ik aan een lange reisserie werk, ben ik natuurlijk maar vier, vijf dagen op een en dezelfde plek, en daarom wil ik overal opnieuw naartoe. Toen ik in Kenia was voor de Hemingway-reeks, leerde ik Richard Bonham kennen, een jachtopziener die in de Chyulu-heuvels woont en over een licht vliegtuigje beschikt. Een paar weken geleden ben ik teruggegaan met mijn vrouw, en Richard heeft ons van Kenia naar Tanzania gevlogen. En overal waar we kwamen, zeiden de mensen: “O ja, jullie zijn met Richard meegekomen”. Het wereldje van de reizigers is redelijk klein, iedereen kent iedereen.

Noem mij pervers, maar ik vind reisprogramma’s het leukst als de dingen mislopen.

Groot gelijk. Volgens mij is het succes van mijn reisprogramma’s voornamelijk te danken aan het feit dat ik geregeld in nesten zit: we missen een boot of ik beland ergens waar ik me niet verstaanbaar kan maken of ik word ziek. En natuurlijk praat ik daarover voor de camera, dat vind ik veel echter dan achteraf een afstandelijke commentaar bij het gemonteerde programma in te spreken. Voor Rond de wereld in 80 dagen moest ik met een zeskoppige filmploeg van Arabië naar India, maar ons oorspronkelijk reisplan viel in duigen. Uiteindelijk wisten we de bemanning van een dhow te overhalen ons mee te nemen. Dat betekende dat we een dikke week op zee zaten met achttien Indiërs, van wie er één een beetje Engels sprak. Zonder radar of radiocontact met het vasteland. Bovendien was ik ziek: ik wist niet waar kruipen van ellende, en dat op een boot met alleen maar jutezakken om op te liggen. Die aflevering is nu over de hele wereld bekend als De Episode Dat Michael Zo Ziek Was. En vijf jaar na de feiten komen mensen mij nog altijd vragen hoe het met mijn darmen is.

Als je reist, loopt er altijd wel iets mis, dat hoort er gewoon bij. Een reisagent zal je de perfecte vakantie op het perfecte strand verkopen, maar het perfecte strand bestaat niet. Er ligt olie op, of tonnen zeewier, en je kunt het water niet in omdat er geniepige steekbeesten inzitten. En ze hebben je ondergebracht in een kamer op het gelijkvloers naast de bar, waar iedereen die door die geniepige beesten gebeten werd zich van miserie een stuk in zijn kraag zit te drinken. Vraag iemand hoe het was op vakantie, en zeven van de tien keer krijg je een rampenverhaal vol grote en kleine crisissen.

Volgens je goede vriend Terry Jones ben jij de enige Python die met alle andere Pythons kan opschieten. Je was dan ook de initiatiefnemer van de grote reünie in oktober ’99.

Ik heb er alleen maar op gewezen dat Monty Pythons dertigste verjaardag eraan kwam. Daarna mobiliseerde BBC2 een heel departement om ons achter de vodden te zitten. Anders was er niets van gekomen, want wij zijn stuk voor stuk druk in de weer met soloprojecten. Ik heb ook echt genoten van die reünie. Wat wij absoluut wilden vermijden, was meligheid. En dus begon John Cleese tijdens zijn dankwoord aan BBC2 heerlijk te snieren dat we zeker niet goed genoeg waren voor een thema-avond op BBC1, de populaire zender.

Vind je de andere Pythons nog leuk? Sommige komieken worden ontzettend duf en ongrappig met het ouder worden.

Ik geloof niet dat we veel veranderd zijn, we kunnen nog altijd hard lachen samen. Niemand van ons is directeur van de Wereldbank geworden of heeft een andere reden om zichzelf al te ernstig te nemen. Nee, we hebben nog altijd dezelfde houding tegenover de wereld: het leven is absurd en humor is de beste overlevingsstrategie. Wat we wel niet mogen doen is over zaken praten. Dat is het enige onderdeel van onze samenwerking waar ik altijd al een hekel aan had. Want probeer maar eens met zes mensen tot een businessdeal te komen waarmee iedereen tevreden is.

Volgens een journalist van The Sunday Times ben jij de aardigste man in de showbusiness. Wat een vreselijke last om te dragen!

Wie zich daar weleens over kan opwinden, is Allison, de vrouw van Terry Jones. “Waarom ben jij altijd de aardige Python?” sakkert ze dan. “Ik vind Terry veel aardiger dan jou.” Best mogelijk dat mijn vrouw en kinderen haar gelijk geven. Maar het is waar: ik ben iemand die confrontaties te allen prijze probeert te vermijden. Ik kom graag goed overeen met iedereen, het maakt alles zoveel gemakkelijker. En ik heb altijd gevonden dat wij Pythons ontzettend veel geluk hadden dat we konden doen wat we deden. Terry Jones was ook zo, alleen was hij soms zeer emotioneel gehecht aan het materiaal dat hij had geschreven. Dat werkte weleens op Johns zenuwen, die vond dat heel irrationeel, heel keltisch van Terry. Daar kwam dan ruzie van, met het resultaat dat ik ’s avonds eerst John aan de telefoon kreeg over Terry die zich weer eens had aangesteld, en een kwartier later Terry die vond dat John zich absoluut honds had gedragen. En ik mocht de brokken lijmen. Geen rol waar ik speciaal van genoot, maar goed, iemand moest het doen.

Bij de eeuwwisseling werd de asse van Graham Chapman, de in ’89 overleden Python, volgens zijn laatste wilsbeschikking de ruimte ingeschoten. Als ultieme reis kan dat tellen.

Mij niet gezien: ik wil de ruimte niet in, niet in levende lijve en noch minder als asse. Wat er is na de dood houdt mij absoluut niet bezig. Er is hier en nu nog zoveel te ontdekken. En maak er maar eens een diashow van, van zo’n postume ruimtetrip…

“In het Spoor van Hemingway”, met foto’s van Basil Pao, Anthos, 255 blz., 1190 fr.

Linda Asselbergs / Foto Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content