De kust van Mexico’s zuidoostelijke provincie Quintana Roo lokt al jaren miljoenen bezoekers. Vooral in Cancún leidde dat tot overexploitatie. Toeristen en touroperators, altijd op zoek naar nieuwe ‘ontginningsgebieden’, lieten hun oog vallen op de streek rond Playa del Carmen.

De taxichauffeur stopt nogal bruusk voor de ingang van het hotel. Of hij me naar Playa del Carmen kan brengen? Hij antwoordt met een kruisteken op zijn voorhoofd en borst en eindigt met een kus op de paternoster die aan de achteruitkijkspiegel bengelt. Dan scheurt hij ervandoor, met gierende banden de nieuwe Highway 307 op, en overschrijdt meteen de maximumsnelheid van 90 km per uur met de helft. Zijn zuidelijk temperament wil duidelijk de goden tarten. Ik vertrouw er niet op dat zijn smeekbede verhoord wordt, en maan hem aan langzamer te rijden.

Playa del Carmen was vroeger een typisch Mexicaans vissersdorpje. Nu is het uitgegroeid tot een kleine stad, waarvan de straten in de laatste jaren overrompeld worden door dagjestoeristen die afzakken vanuit Cancún en de nieuwe zuidelijk gelegen hotelzones. De prijzen van de pandjes in de winkelstraten zijn de lucht ingeschoten en designshops beginnen er zich te vestigen. Toch hangt er nog altijd een gemoedelijke sfeer die doet denken aan de jaren ’70 en die vooral een jonger publiek aantrekt. Wanneer ’s avonds de lichten van de gezellige restaurantterrasjes aanflitsen, stroomt iedereen de autovrije Avenida 5 in. Op de stoepen verschijnen winkelstalletjes en straatmuzikanten vullen de nacht met vrolijke muziek en gezang. Verder is er in het stadje weinig te beleven, maar net dat maakt het zo gemoedelijk.

Mexico, zoals we het nu staatkundig kennen, bestaat amper 150 jaar. De geschreven geschiedenis van het land beperkt zich tot de periode na de Spaanse Verovering. De kennis van wat zich afspeelde voor de 16de eeuw berust vooral op mondelinge traditie, de Spanjaarden zijn zeer driest te werk gegaan bij het vernietigen van de sporen van de beschavingen die hun voorafgingen. Dat waren hoogontwikkelde culturen die bijvoorbeeld in de wiskunde en astronomie verder stonden dan de ‘beschaafde’ wereld. Hun bouwkunst was indrukwekkend. Zo slaagden de Maya’s erin om zonder de hulp van metalen werktuigen, lastdieren of het gebruik van het wiel, uitgestrekte steden op te bouwen die soms miljoenen mensen telden. Drie van Mexico’s belangrijkste Mayasites liggen binnen een straal van 130 kilometer van Playa del Carmen. Mijn Belgisch-Mexicaanse gids Pablo raadt me aan de bezoeken op te splitsen in twee daguitstappen.

Meteen na het ontbijt rijden we richting Tulum. De nieuwe hotelzone waar we verblijven, ligt op nauwelijks 30 kilometer van de archeologische site. De lucht is nog lekker fris en de grote toerbussen zijn op dit uur nog nergens te bespeuren. Zodra we de hotelzone verlaten, valt het contrast op tussen de toeristenluxe en de leefomstandigheden van de lokale bevolking. Vooral de Maya’s wonen in piepkleine huisjes met slechts één kamer voor de uitgebreide familie. Vaak leven ze van wat landbouw en van het geld dat een gezinslid verdient in een van de hotels.

Terwijl we van het ene kleine dorp naar het andere rijden, kruisen we opvallend veel Volkswagen Kevers. Pablo vertelt me dat die nog altijd gefabriceerd worden in Mexico. Voor zo’n 60.000 peso’s (ongeveer 210.000 fr.) kun je er een nieuwe kopen.

Architectonisch moet Tulum onderdoen voor de grote Mayasteden als Chichén Itzá, maar door zijn ligging op een klif, vijftien meter boven de turkooizen Caribische Zee, is het een van de meest pittoreske plaatsen. Ook de Spanjaarden waren onder de indruk van de locatie en de kleurrijke façades, toen ze het in 1518 ontdekten. De vestiging bestaat uit verscheidene huizen en tempels, waarvan sommige vervallen zijn tot een hoop steen.

Het dak van de Casa de Chultun hield eeuwen stand, tot het zo’n vijftig jaar geleden instortte. De Templo de los Frescos is gedeeltelijk gerestaureerd. Muurschilderingen beelden Mayagoden af en de symbolen van de vruchtbaarheid: regen, maïs en vis. Op de hoekstenen zijn maskers van de god Chac gebeeldhouwd. De site wordt gedomineerd door El Castillo, gebouwd aan de rand van de klif en het hoogste punt van de vestiging. Waarschijnlijk diende het als vuurtoren of baken voor zeevaarders. Natuurlijk ontbreken hier de Templo del Viento en de Templo del Mar niet. Het uitzicht vanaf El Castillo is adembenemend. De parelwitte stranden en het turkooizen water in de baaitjes lonken, maar we rijden meteen verder.

Op de weg van Tulum naar Cobá komen we door kleine dorpjes met zangerige namen als Macario Gomez. Hier vind je nog typische Mayahuisjes met palapa’s, de strooien daken. In de dorpsstraat klinkt de stem van een venter door een megafoon. Traag rijdt hij langs de huizen. Zijn vrachtwagen zit haast onzichtbaar onder een kakofonie van kleurrijke plastic emmers en stoelen. De Maya’s zijn gek op felle kleuren en gebruiken ze vaak in hun borduurwerk en kleding.

Cobá is een fascinerende archeologische plaats, verscholen in een dicht regenwoud tussen twee meren. Slechts een gedeelte van de ruïnes werd blootgelegd. Het grote aantal Mayawegen dat hier samenkomt, wijst erop dat deze stad een zeer belangrijke rol speelde in de laat-klassieke periode tussen 1200 en 1400.

Het is uitzonderlijk stil en koel in de omringende bossen, maar zodra we de open ruimte rond de piramide van Nohoch Mul betreden, brandt de zon. Vol moed beginnen we de beklimming van de hoogste piramide in Yucatán. Honderdtwintig treden later kijken we hijgend uit over de indrukwekkende site die 70 km² beslaat. Het dichte, donkergroene bladerdek vertoont hier en daar een uitstulping, daar zit nog een piramide onder de bomen verborgen. Naast Nohoch Mul ligt een verhoogde weg van honderd kilometer lang. De Maya’s legden die aan in witte kalksteen, zodat ze in de koelte van de nacht konden reizen, bij het reflecterende maanlicht. Over deze weg werd koopwaar getransporteerd, meestal op de rug van sjouwers. Grote, zware voorwerpen werden over balken en stenen voortgerold. Paarden hadden ze niet, die werden pas later door de Spanjaarden geïntroduceerd. Het wiel kenden ze wel, maar ze geloofden dat het heilig was, het mocht alleen gebruikt worden bij ceremonieën en om er de kalender op voor te stellen.

De weg van Cobá naar Chichén Itzá loopt dwars door woeste natuur. Hier en daar geeft een paal met een wieldop aan dat er een onzichtbaar pad naar een huisje leidt. We gaan een van de typische woningen binnen. Drie generaties wonen er onder hetzelfde dak. Iedereen slaapt in hammaks in de enige ruimte. Om te voorkomen dat de familie wordt uitgerookt, bevindt de keuken zich in een klein bijgebouwtje. In een zwartgeblakerde pot weken maïskorrels al enkele uren. Straks verbrijzelt Florencia ze tot tortillameel. Aan touwen geregen chili droogt boven het vuur. Dochter Iocepia neemt haar twee maanden oude Jessica mee de tuin in. Mooie vruchten hangen aan de sinaasappel-, advocado- en mandarijnenbomen. Enkele zwarte zwijnen zitten er in piepkleine hokken en een geketende aap springt als een gek rond een boomstam. Gaya zou hier meteen tot actie overgaan.

Grootmoeder Micanora is zeventig jaar en spreekt alleen Maya. Lachend schrobt ze de geborduurde rokken en bloezen in de wastobbe. Ik vraag haar waar ze de mooie kleren koopt. Ze kijkt me verbaasd aan. Koopt? Elke vrouw naait toch zelf?

Wanneer we de stad Valladolid naderen, verschijnt hier en daar een oude haciënda. Vooral de kleurrijke kerkhoven vallen op. Als de Mexicanen Allerheiligen en Allerzielen vieren, gebeurt dat op een veel ludiekere manier dan in Europa. Hele families begeven zich naar het kerkhof om het graf van hun geliefden op te tooien. Vaak worden de waanzinnigste decoraties aangebracht, standbeelden van papier-maché bijvoorbeeld. De picknick die ze op de graven houden, duurt soms tot laat in de nacht.

De zocalo, het centrale stadsplein, van Vallodolid ademt de echte Mexicaanse sfeer uit. Voor de kerk zitten verliefde scholieren te giechelen op de banken in het park. We zijn de enige toeristen in El Bazaar, een verzameling van goedkope restaurantjes rond een binnenplein. Pablo waarschuwt me voor het sausje dat op tafel wordt gezet: een kleine hoeveelheid van deze chile abanero volstaat om je stoom te doen blazen. Terwijl we enkele taco’s verorberen, wordt mijn aandacht getrokken door drie oude Mayavrouwen die aan de ingang van de bazaar onopvallend bedelen. Veel sociale voorzieningen voor de ouderen zijn er niet en de Mexicaanse senioren zijn meestal aangewezen op hun familie. Ik geef hun wat geld en vraag of ze op de foto willen.

In de late namiddagzon lijkt Chichén Itzá nog magischer dan de mooiste foto’s die ik in de brochures zag. De piramide van Kukulkán, ook al El Castillo genoemd, domineert de site en is in feite de stenen versie van de Mayakalender. Deze keer sla ik de klimpartij naar de top over. Binnen in het monument bevindt zich nog een tweede kleine piramide. Er is amper zuurstof in de donkere trappengang die naar de tempel leidt, op de top van de kleine piramide.

In de kleine tempel bevindt zich een altaar in de vorm van een jaguar, felrood geschilderd en gevlekt met jadestenen. Ook de ogen zijn van jade en in de muil van het beeld glinsteren echte jaguartanden. Archeologen discussiëren nog altijd over de exacte periode waarin de tempels en piramides van Chichén Itzá gebouwd werden. Wel zijn ze het eens over de gloriejaren van deze stad: die situeren ze rond 1000-1200. Een duidelijke invloed van de Azteken blijkt uit enkele gebruiken, zoals het offeren van mensen en de aanwezigheid van een groot terrein voor het populaire balspel.

Dat evenement moet veel toeschouwers hebben gelokt, want er werden ook tribunes gebouwd. Heel merkwaardig: niet de verliezer maar de winnaar werd gedood en aan de goden geofferd. Het was dan ook een hele eer om als offer uitverkoren te worden, het was de snelste weg naar het paradijs. Zo werd ook elke avond iemand geofferd aan de zonnegod opdat de zon de volgende ochtend zou terugkeren. Daarbij werd het hart uit de levende persoon verwijderd en aan de goden aangeboden. Een tiental Mayakinderen trekt zich weinig aan van die gruwelverhalen en speelt verstoppertje tussen de ruïnes. De oude tempels zijn hun speelkastelen.

Uitgekeken op ruïnes en levenloze stenen, breng ik een bezoek aan het natuurreservaat Sian Ka’an. Het werd opgericht in 1986 en beslaat zo’n 520 hectare kustgebied tussen Tulum en Punta Allen. Sian Ka’an is een van de grootste beschermde gebieden in Mexico. Slechts een derde van deze biosfeer is toegankelijk voor het publiek. Ik sluit me aan bij de dagtrip van Amigos de Sian Ka’an, onder leiding van bioloog Sergio Ernandez. Hij zal ons de hele dag enthousiast uitleg geven over dit zeer gevarieerde gebied en de vele projecten die er in samenwerking met de lokale bevolking zijn uitgewerkt.

“Als je de economische belangen van de bevolking niet kunt laten sporen met de ecologische eisen, zal een natuurproject nooit slagen”, doceert Sergio. Voor we in de minibus stappen, toont hij ons enkele interessante bomen. Hij waarschuwt ons vooral voor de poisonwood tree, chechen genoemd door de Maya’s. Uit de stam sijpelt een zwart sap dat sterk brandt op de huid. Volgens historische aantekeningen van de Spaanse veroveraars gebruikten de indianen die bomen bij folteringen. Ze bonden hun gevangene naakt aan de stam en reten daarna de boomschors open zodat het sap rijkelijk over het slachtoffer kon stromen. Voor het geval een van ons in aanraking zou komen met de boom, wijst de gids ons een boom aan met een bruine, zilverige schors. Dat is de red gumbolimbo tree – chacah voor de lokale bevolking – die meestal op een paar meter van de gifboom groeit. De bladeren ervan bevatten een natuurlijk antidotum. De boom is niet alleen een brandwondencentrum, het sap van de chacah gebruikten de Maya’s ook als ingrediënt in hun eigen Viagra-variant.

We rijden met het busje naar het strand van Pez Maya. Daar worden we geconfronteerd met het grootste probleem van dit reservaat. Het parelwitte strand ligt vol flessen, piepschuimbakjes, plastic bekers en allerhande rommel. “Dit zijn de souvenirs die de cruiseschepen voor ons achterlaten”, zucht Sergio. We laden de picknick in en gaan aan boord van twee kleine motorboten.

Over de hele kuststrook liggen tussen het strand en het binnenland grote lagunes verspreid als groene parels. Onmiddellijk achter de korte kreek ligt de Boca Paila-lagune. Hier en daar borrelt uit een waterbron een grote glasheldere zoetwaterbel op in het brakke groene water. De wieren die hier groeien, zijn perfect voedsel voor de zeekoeien. Meestal leven die in zee, maar af en toe begeven ze zich in de lagunes om zich rond te eten. We steken de lagune over en varen het kanaal op dat leidt naar Chunyaxche, het zoetwatermeer.

Dit kanaal werd vroeger ook al door de Maya’s gebruikt om kreeft te vervoeren naar het binnenland. Elke kano was tweemaal groter dan onze motorboot en kon zo’n duizend kilo kreeften transporteren. Bij het kanaal stond een tempel die dienst deed als tolhuis voor de scheepvaart. Het is een vreemde gedachte dat de vegetatie die we nu zien net dezelfde is als in de tijd van de kreeftenvissers, zo’n duizend jaar geleden.

We varen door een woud van rode mangroves. “De mangroves hier hebben zich aangepast aan de gestalte van de Maya’s”, lacht Sergio. De planten zijn inderdaad opvallend laag, vergeleken met mangroves in andere delen van de wereld. Ze zijn ook allemaal precies even groot, omdat de rotsgrond eronder vlak is. Slechts hier en daar steekt de knop van een bromelia boven het bladerdek uit. Net als orchideeën zijn het luchtplanten. In de maanden mei en juni verschijnen de grote witgestreepte bloemen, die het hele gebied in een vanillegeur hullen. Nu ruiken we alleen de typische mangrovelucht van methaangas, dat ontstaat door de afbraak van organische stoffen.

Een pijlstaartrog haast zich door het brakke water weg van de boot. Hoe dichter we bij de zoetwaterlagune komen, hoe meer gras er verschijnt tussen de mangroves. Blauwe libellen volgen de boten. Hoog in de lucht zweven zes storken. Af en toe vliegt een witte reiger op. De vogel is pas na vijf jaar geslachtsrijp, hij blijft zijn hele leven bij hetzelfde vrouwtje en komt hier elk jaar om te broeden. In dit moerasgebied – half gras, half mangrove – leven twee soorten krokodillen: de Amerikaanse krokodil en de kaaiman, die ook in Florida voorkomt.

We naderen nu echt de lagune, links en rechts verschijnen er ook varens, terwijl we in de verte al het regenwoud zien. In Sian Ka’an heb je drie ecosystemen bijeen: moeras, grasland en tropisch regenwoud. De katachtigen die hier voorkomen, zoals de poema en de jaguar, hebben zich aan het gebied aangepast, hun poten zakken niet in de modder.

Wanneer we het zoetwatermeer opvaren, verschijnen duizenden kleine visjes in het water. De witte borst van een visarend tekent fel af tegen de groene achtergrond. Als ik achteromkijk, kan ik nergens meer de ingang van het kanaal bespeuren. Daarom ook hadden de Maya’s een tempel gebouwd aan de doorgang. ’s Nachts brandde er vuur op het dak, zodat men zelfs in het donker het kanaal kon terugvinden.

Het meer lijkt eindeloos en dat verklaart meteen waarom dit gebied Sian Ka’an heet. Er zijn verschillende vertalingen. Die variëren van ‘waar de hemel geboren is’, over ‘poort tot de hemel’ tot ‘waar de hemel de aarde ontmoet’. De horizon lijkt inderdaad naadloos over te gaan in de lucht als je over de schittering van het oneindige watervlak kijkt.

In dit unieke landschap, waar de ondergaande zon enkele penseelstreken oranje door trekt, kan ik me niet voorstellen dat de streek rond Cancún er precies zo uitzag voor ze ingenomen werd door het massatoerisme. De megahotels woekeren nu gestaag in zuidelijke richting, de toerist zoekt nieuwe ‘ontginningsgebieden’. Ook in de streek rond Playa del Carmen beginnen de betonmolens te draaien. Projectontwikkelaars wachten niet op groen licht, ze gaan alvast aan de slag en rekenen erop later een bouwvergunning te krijgen of er een te kunnen afdwingen. Hoe lang nog voor ook deze biosfeer ingesloten wordt door het massatoerisme?

Tekst en foto’s Els Vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content