Gedurende 38 jaar was ze de echtgenote van Mao Tse-toeng. Na het lezen van Anchee Mins roman “Mevrouw Mao” weet je nog altijd niet of ze een kreng was dan wel een sentimentele, hopeloos naar bewondering hunkerende vrouw. Een actrice was ze in ieder geval.

T oen ik hem vroeg waarom hij had besloten met me te trouwen, antwoordde hij dat ik over het vermogen beschikte om een haan eieren te laten leggen. Die opmerking vat ik op als een compliment. Ik neem aan dat hij bedoelt dat ik het beste bij hem naar boven haal. Maar ik weet het niet zeker. Soms heb ik het gevoel dat hij zo’n groot man is dat ik hem niet kan volgen. Zijn geest torent boven alles en iedereen uit. Hij is een overweldigend fenomeen.”

Tijdens de huwelijksplechtigheid voor de grot waar Mao woonde, droeg de bruid een verschoten grijs uniform met riem, want ze had beloofd de revolutionaire mode te respecteren. Het huwelijk tussen de 24-jarige Lin Pang en de twintig jaar oudere Mao was niet probleemloos tot stand gekomen. Toen Lin Pang zwanger bleek te zijn, liet Mao weten dat hij van zijn vorige (en later gek geworden) vrouw wilde scheiden om met haar te trouwen. Maar het Politbureau verzette zich. Mao mocht enkel met Lin Pang trouwen als zij een brief ondertekende waarin ze beloofde haar identiteit niet bekend te maken, zich niet met Mao’s zaken te bemoeien en hem geen bedsermoenen uit te delen. Na wat protest liet de rebelse jonge vrouw zich door Mao paaien en tekende ze.

Lin Pang was nog maar 24 en had al een indrukwekkende levensloop, en niet alleen omdat Mao haar vierde echtgenoot werd.

In het begin van het boek beschrijft Anchee Min hoe de voetjes van het meisje van vier, dochter van de laatste bijzit van haar vader, door haar moeder werden afgebonden. “De moeder begint het voetje in te zwachtelen. Het meisje kijkt belangstellend toe. Tussen twee lagen verband smeert de moeder telkens lijm. (…) Het meisje merkt dat er zich op het voorhoofd van haar moeder zweet heeft gevormd dat als gebroken kralen langs haar wangen neerdruppelt. Ze vraagt of moeder niet even moet ophouden. De vrouw schudt haar hoofd.”

Het is een pijnlijke en misschien wel de meest ontroerende scène uit het boek. De moeder verantwoordde haar gedrag: “Telkens en telkens weer zegt ze tegen het meisje dat vrouwen als gras zijn, geboren om over gelopen te worden.”

Volgens Anchee Min zou Lin Pang die pijn nooit meer vergeten. In opera’s en balletten zou ze er later haar woede over uiten en in toespraken zou ze het een van de misdaden van het feodalisme noemen die het communisme noodzakelijk maakten. Dat ze de voetzwachtels uiteindelijk afrukte, was een daad van protest met een volgens de auteur haast profetische betekenis. Zou ze later op massabijeenkomsten tijdens de Culturele Revolutie immers niet schreeuwen: “Als er niemand in opstand komt, dan overleeft er ook niemand”?

Dit soort verregaande psychologische duiding maakt het boek soms moeilijk verteerbaar. Min zegt in een inleiding dat ze haar best heeft gedaan de historische feiten weer te geven, dat alle personages echt hebben bestaan en dat ze uit oorspronkelijke stukken heeft geciteerd. Toch is dit boek geen biografie maar een roman. Anchee Min heeft dus haar verbeelding gebruikt, zich ingeleefd in haar personages en naar psychologische verklaringen gezocht van wat feitelijk aantoonbaar was. Maar als lezer weet je niet waar het historisch feitenmateriaal eindigt en waar de fantasie begint. Soms stoort dat. Vooral wanneer al te makkelijk grote conclusies worden getrokken. Zo zou ze door de ongelukkige gezinssituatie (een drinkende en gewelddadige vader, een afgeranselde moeder die liever een zoon dan een dochter had gehad) als kind al toneel zijn beginnen spelen en zou wraak het leitmotiv geworden zijn in haar leven. “Haar leven lang aarzelt ze niet opdracht te geven tot het radicaal elimineren van haar vijanden. Dat gaat haar heel natuurlijk af. Dat is een gewoonte waar ze als jong meisje mee is begonnen.” Dat wordt in het boek nauwelijks onderbouwd.

Toen Lin Pang acht was, liep haar moeder weg met haar en gingen ze bij haar grootouders wonen. Opa leerde haar veel over de opera en gaf haar ook de officiële naam Yunhe. Toen de liefde voor de aria’s haar zo te pakken had dat ze actrice bij de opera wou worden, verzette opa zich. Haar moeder was inmiddels spoorloos verdwenen en Yunhe muisde ervan onder. Het zou niet de laatste keer zijn dat ze op deze manier haar zin doorzette.

Als zestienjarige kwam ze in artistieke kringen terecht waar ze voor het eerst kennismaakte met revolutionairen, ondergrondse communisten. In 1930 trad ze voor het eerst op in een theater, maar omdat haar carrière ondanks verwoede pogingen niet van de grond kwam, trouwde ze op haar zeventiende met Fei. Ze voelde zich door hem lichamelijk misbruikt, kon het niet met haar schoonmoeder vinden en vluchtte weg. Later zou ze nooit meer over deze echtgenoot reppen.

Rondzwervend van de ene stad naar de andere – “ik heb luizen in mijn haar en mijn ondergoed stinkt” – geraakte ze zonder diploma toch aan een baantje aan de universiteit, waardoor ze deeltijdstudente kon worden. In die tijd leerde ze studentenleider Yu Qiwei kennen. “Het is eind herfst 1931. Van Yu Qiwei hoor ik dat de invasie van de Japanners nog verder is opgerukt. Arbeiders en studenten zetten demonstraties op touw. Dag en nacht is mijn minnaar in de weer om het bewustzijn van het volk wakker te schudden.”

Ze werden verliefd, trouwden. Yunhe werd lid van de Communistische Partij, schreef mee aan anti-Japanse toneelstukken en voerde ze op straat op. “Ik ben deel van mijn minnaar, deel van zijn werk en deel van China’s toekomst.”

De euforie was van korte duur. Yu Qiwei werd gearresteerd en zou zijn terechtgesteld. Yunhe zocht troost bij een ander vriendje. Later bleek het gerucht over zijn dood vals te zijn, maar het kwam nooit meer goed tussen het koppel. Yu Qiwei vertrok na zijn vrijlating zonder commentaar naar Peking. Ze was nog geen twintig toen haar tweede huwelijk op de klippen liep. “Mijn leven lang blijft het schrijnen.”

Maar Yunhe was niet iemand die bij de pakken bleef zitten. Ze nam de boot naar Sjanghai, op zoek naar een carrière. Later zou mevrouw Mao vertellen dat ze in Sjanghai was om haar banden met de Partij nauwer aan te halen. Volgens Anchee Min was ze vooral op zoek naar een toneelrol en werd ze enkel om opportunistische redenen politiek actief: ze speelde de rol van patriot. Toch belandde ze in de cel, waar haar medegevangenen tijdens verhoren werden mishandeld. Toen zij aan de beurt was, werd haar hoofd in een emmer peperwater geduwd. Ze bekende niets, maar om vrij te komen ondertekende ze een tekst waarin ze zich van het communisme distantieerde. Later zou ze dat nooit toegeven.

Uiteindelijk ging haar artistieke droom in vervulling. Lan Ping (Blauwe Appel, de naam die ze zichzelf inmiddels had gegeven) werd na een auditie geselecteerd om in Ibsens Poppenhuis de rol van Nora te spelen. De voorstelling werd een succes, tot ze verboden werd. Lan Ping kreeg lovende kritieken maar geraakte emotioneel in de knoop omdat ze de relatie met haar tegenspeler (steracteur Zhao Dan) als een echte verhouding zag. Haar gevoelens werden niet beantwoord. “Later zal hij hiervoor moeten betalen met zijn leven. Mevrouw Mao is de overtuiging toegedaan dat een mens haar schulden moet innen.”

Ondertussen genoot ze van de roem: foto’s, interviews… Ook criticus Tan Nah viel voor haar, hij leerde haar het culturele leven in Sjanghai kennen en ze besloten te gaan samenwonen. Maar algauw evolueerden communicatiestoornissen en ergernissen naar slaande ruzie. Zij ging weg, kwam terug na een zelfmoordpoging van hem. Ze namen nog deel aan een groepshuwelijksceremonie, het mocht niet baten: Lan Ping gaf er de brui aan.

Ze speelde nog in een paar anti-Japanse films en klopte her en der aan voor een rol, maar liet uiteindelijk Sjanghai achter zich en nam de trein naar het noordwesten van het land, naar het guerrillagebied. “In Yenan noemen de mensen zich communist.”

Overleven in het woeste Yenan was wel even wennen voor het stadsmeisje: “Grotten, een gure wind, primitief eten, gezichten met rottende tanden, grauwe uniformen, petten met rode sterren.” Na een soldatenopleiding en hard labeur bij een boerenfamilie hielp Kang Sengh, Mao’s grootste vertrouweling en hoofd van de veiligheidsdienst, haar aan een baantje bij het plaatselijke operagezelschap.

Over Kang Sheng zou ze later zeggen dat hij haar beste vriend en grootste vijand was, maar in het prille begin van hun kennismaking was hij de man die haar voorlichtte over de Partij en over Mao.

Nadat ze een lezing van Mao had bijgewoond, slaagde ze erin een afspraak met hem te versieren en mocht ze hem in zijn grot nog wat “bijkomende vragen stellen”. Voor haar bezoek had Mao het meisje al in de opera aan het werk gezien: zijn wereld draaide in het rond. Ook al werd er in de grot veel over politiek gepraat, uiteindelijk bezweek ze voor de dichter in hem. “Ik ben een mythische zuil, geboren om de hemel te steunen. Maar zonder jou kan ik alleen maar een eetstokje zijn.”

Terwijl Mao zich in guerrillatechnieken verdiepte, werd hun dochter Nah geboren. Ook twee zonen en een dochter uit Mao’s twee vorige huwelijken werden aan haar zorgen toevertrouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Jiang Ching – de naam die Mao haar gaf – aan het wassen en plassen rond de grot. “Ik heb een vreemde rol: die van koningin die voor dienstmeisje speelt.”

Maar in de jaren ’47 en ’48 ging ze mee met Mao’s troepen toen die slag leverden tegen die van Chang Kai Shek. Ze fungeerde als Mao’s assistente en secretaresse. Ondanks de geleden honger en ontbering kreeg ze voor haar inzet geen erkenning en respect. Niet van Mao en niet van zijn entourage. Vanaf de eerste dag van hun huwelijk waren er geruchten en beschuldigingen tegen haar gelanceerd. “Met het verstrijken van de jaren wordt de haat intenser. Hetzelfde geldt voor mijn woede.”

De afstand tussen haar en Mao was zo groot geworden dat ze, toen ze na de overwinning van ’48 naar Peking verhuisden, in twee afzonderlijke gebouwencomplexen gingen wonen: hij in de Tuin van de Oogst, zij in de Tuin van de Stilte – alleen met haar nachtmerries, met haar jaloersheid. Ze kon niet anders dan leren verkroppen dat Mao ’s nachts liever jonge maagden ontving. Ook de bezoeken van de schrijfster Fairlynn kwelden haar. Syfilis bleef niet uit maar Mao weigerde zich te laten behandelen.

Met pijn in het hart zag ze hoe de echtgenotes van premier Zhou Enlai en van vice-voorzitter Liu wel aandacht kregen van hun man en buitenlandse gasten mochten ontvangen, terwijl zij zat te verkommeren in de pracht en praal van de Verboden Stad. Toen ze er genoeg van had om vergeefs naar aandacht te hengelen, trok ze naar Sjanghai om daar een cultureel gezelschap op te richten. Ziek en moe van De Grote Sprong Voorwaarts en van de intriges rondom hem, nodigde Mao haar na tijden nog eens uit. “Ik sta tegenover een 69-jarige, kalende man die zich in geen dagen heeft gewassen. (…) Hij doet me denken aan een eunuch met een half mannelijk, half vrouwelijk gezicht. Toch maakt mijn hart een sprongetje.”

Of het de Voorzitter al opgevallen was dat tegenwoordig literatuur gehanteerd werd als wapen tegen de Communistische Partij? Of haar culturele gezelschap, gedoopt tot Mevrouw Mao’s Rode Basis, niet zou kunnen helpen om Mao’s ideologische strijd te voeren? Ze kon geen woord meer uitbrengen van geluk toen ze zijn zegen kreeg en ging vol energie aan de slag.

Een volgende ontmoeting tussen beiden leidde tot het afkondigen van de Culturele Revolutie. De oude orde moest overboord worden gezet, chaos moest een nieuwe manier van leven creëren. Jian Ching werd erop uitgestuurd om “her en der brand te stichten”.

Eindelijk kreeg ze de waardering waar ze zo lang op had gewacht. Maar een naïef meisje was ze niet meer. Ze wist dat Mao zich bedreigd voelde, dat zijn fysieke toestand achteruitging. Ze voelde met hem mee maar was er ook niet helemaal ongelukkig om. “Het komt er namelijk op neer dat hij dankzij zijn angst oog voor haar heeft gekregen. Zij wil vooral geen eind aan het gevaar, zodat hij haar niet weer uit het oog verliest.”

Ze publiceerde een artikel met de titel Antwoord op de anticommunistische kliek: vuur! en kreeg van Mao felicitaties. Hij vroeg haar de leiding op zich te nemen van de ideologische strijdvoering. Antwoord: “Voor u, Mao Tse-toeng, doe ik alles.”

Schrijft Anchee Min: “Vanaf dat ogenblik wordt China geregeerd door mevrouw Mao Jiang Ching, waarbij Mao achter al haar maneuvers zit.”

Tijdens de zomer van ’66 beleefde ze op 52-jarige leeftijd haar gloriedagen: de pers vocht om haar aandacht, ze organiseerde een 37 dagen durend festival, hield toespraken. Ze mocht zelfs tijdens een massamanifestatie op het Tienanmen-plein voor het eerst zij aan zij met Mao in het openbaar gezien worden! “Ik heb het gevoel dat mijn leven nu zo volmaakt is dat ik wel van geluk zou kunnen sterven.”

Tegelijk bleef ze op haar hoede, was ze zich ervan bewust dat Mao ook anderen als potentiële erfgenamen te vriend hield en dat haar vijanden talrijk waren. In een sfeer van paranoia, intriges en verraad aarzelde ze niet om namen toe te voegen aan de lijst van te executeren personen, mee te werken aan marteling of publieke vernedering van wie haar ooit kwetste. Het was: “uit de weg ruimen of uit de weg geruimd worden.”

Uiteindelijk bleven er nog twee rivalen over: premier Zhou en maarschalk Lin Biao. De laatste werd uitgeschakeld – “Ik sla maaltijden over om de kans dat ik vergiftigd word te verkleinen” – en de andere stierf. Na het overlijden van Mao bleek uit zijn testament dat – tot haar ontsteltenis – niet zijn echtgenote maar Hua Gou-Feng het vaandel mocht overnemen. Op 62-jarige leeftijd werd ze als lid van de Bende van Vier gearresteerd. Veertien jaar later, op 14 mei 1991, pleegde ze in haar cel zelfmoord.

Het boek begint met een gesprek met haar dochter Nah die ze vanuit haar dodencel om hulp smeekte. Maar die weigerde bot: haar moeder had tijdens haar leven ook niet voor haar gekozen, altijd voor Mao.

“Jiang Ching, roept hij, uit zijn rotanstoel opstaand. Geloof jij dat wij in staat zijn de mensen op te stuwen naar de horizon van een luisterrijk bestaan?

Ja, antwoord ik. We laten een enorme rode kamperfoelie groeien tot hij de hele hemel vult.”

Geef toe, het hoofdpersonage van dit boek heeft niks onverlet gelaten om auteurs en biografen van schitterend materiaal te voorzien. Toch is Anchee Min niet overtuigend. Haar stijl is soms bijzonder simpel, de beeldspraak bijwijlen irritant (ooit al een auto gezien die “schokt en danst als iemand met een hartverlamming”?), de pathetiek melig. Bovendien springt het verhaal voortdurend heen en weer van het ik-perspectief naar dat van de beschrijvende buitenstaander, wat behoorlijk verwarrend is.

Vooral blijft de vraag hangen wie mevrouw Mao nu eigenlijk geweest is. Een idealistische, ondernemende, ambitieuze, getalenteerde, liefhebbende en politiek gedreven vrouw? Of iemand die enkel snakte naar het applaus dat ze niet of onvoldoende kreeg, en uiteindelijk veranderde in een rancuneuze en machtsgeile feeks? Het blijft een ambivalent portret.

Toen Anchee Min nog in China woonde – ze vluchtte in ’83 naar de Verenigde Staten -, werd ze uitgekozen om een hoofdrol te spelen in een van de propagandistische films van mevrouw Mao. De titel van die film ( Rode Azalea) zou ook de titel worden van haar eerste bestseller waarin ze haar eigen jeugd tijdens de Culturele Revolutie beschrijft. In een interview zei Anchee Min dat ze in haar jeugd erg beïnvloed werd door de politieke opera’s van Mao’s vrouw en dat ze zelfs voor een deel haar leven als onafhankelijke vrouw aan haar te danken heeft. Na de arrestatie van de Bende van Vier werd Anchee Min beschouwd als een volgelinge van Mao’s vrouw en verplicht om acht jaar te werken als kantoorbediende. Misschien kan die persoonlijke betrokkenheid de ambiguïteit van het boek verklaren.

Anchee Min, Mevrouw Mao, Contact, 316 blz., 800 fr.

Johanna Blommaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content