Met plezier voor de klas

Wie dacht dat het onderwijs een en al malaise is, heeft het mis. Ze bestaan nog steeds : gemotiveerde leerkrachten die met hart en ziel voor de klas staan. Vijf onderwijzers uit kleuter- en lager onderwijs leggen uit wat die klas voor hen betekent. “Het positieve zien, dat is belangrijk. “

HILDE VERBIEST

FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT

Eddie Janssens (32)

Het zijn de kleine dingen die het plezant maken.

Ik wist zeker dat ik iets sociaals ging doen, iets met mensen. En ik had goede kontakten met kinderen, dus was die stap niet zo groot. Ik geef nu al bijna tien jaar les in een kleine school in Molenbeek met, als ik mij niet vergis, 42 leerlingen. Vandaar dat we graadklassen hebben. Dat betekent dat ik voor taal en wiskunde in het tweede leerjaar sta en voor de rest van de vakken in het derde en vierde, samen. Ik heb dus eigenlijk drie klassen.

Dikwijls zijn het de kleine dingen die het plezant maken. Bijvoorbeeld. Ik heb les gegeven over vleermuizen en niemand kon geloven dat er ook in Brussel vleermuizen leven. Als ze dan veel later komen vertellen “meester, het was warm en ik heb vleermuizen gezien”, dan is dat veel plezanter voor mij dan dat ze een tien halen voor die toets. En de openluchtklassen. Voor Brusselse kinderen is dat echt ongelooflijk. Zij zijn de stad gewoon en nu zien ze daar het groen en de dieren. Daar praten ze een heel jaar over. Dat is zo’n ervaring en je kan de verbazing van hun gezicht aflezen : wat een wereld hier, zo helemaal anders dan bij ons.

Het einde van het schooljaar is voor mij altijd een beetje een emotioneel moment. Het feit dat ik in het tweede èn in het derde/vierde lesgeef, maakt dat kinderen toch drie jaar bij mij zitten. Dan roep ik ze even bij mij en geef ik hen iets kleins. En dit jaar dat had ik totaal niet verwacht hadden zij een klein boekje gemaakt met hun namen erin. Dat vond ik prachtig.

Op onze school zitten veel kinderen van migranten hoewel ik dat woord niet graag gebruik. Vorig jaar hadden we, denk ik, dertien nationaliteiten op onze school. Meestal spreken ze thuis een of meer talen, en daar moet je je aan aanpassen. Sinds een paar jaar bestaat er vanwege het ministerie van Onderwijs het onderwijsvoorrangsbeleid. Dat betekent o.m. dat het Nederlands beschouwd wordt als tweede taal. Er wordt dus op een andere manier lesgegeven : de schooltaal staat centraal. Men heeft zich gerealiseerd dat veel kinderen woorden als ‘rangschik’, ’tenminste’ en ’tenhoogste’ niet begrijpen. Terwijl dat toch begrippen zijn die je dikwijls tegenkomt op toetsen. Als ze die begrippen begrijpen en leren hanteren, kunnen ze ook veel beter funktioneren op school. Het is een systeem dat mankementen heeft, maar ik geloof er wel in. Het betekent ook dat je veel aandacht moet besteden aan de ouders. Ouders begrijpen bijvoorbeeld lang niet alles dat jij aan de kinderen in het Nederlands meegeeft. Het is dus belangrijk om die ouders een beetje wegwijs te maken in wat er gebeurt op school. Vorig jaar hebben we bijvoorbeeld een nationaliteitenmarkt georganizeerd. Alle nationaliteiten die bij ons op school zitten, hebben we gevraagd om in de grote zaal een stand te maken rond hun land : met een gerecht, klederdracht, posters… Dat was prachtig. En de kinderen moesten dan een zoektocht doen : bij elke stand moesten ze iets doen of vragen. Iedereen heeft daar enorm veel energie in gestoken. En terwijl wij dachten dat dit nooit zou lukken, heeft iedereen er nog veel plezier aan beleefd ook.

Eddie Janssens geeft les in de Sint-Albertschool in Sint-Jans-Molenbeek.

Inge Van Grembergen (28)

Ik ga altijd kunnen zeggen : dàt hebben ze van mij geleerd.

Ik ben eerst regentaat begonnen. Mijn eerste jaar op kot en dat was feest, feest, feest… Omdat ik voor mezelf niet wilde toegeven dat ik teveel was uitgegaan, ben ik dan drukkerijschool begonnen. Maar dat was het eigenlijk ook niet. Toen heb ik gezegd : ik ben nu drie jaar bezig in het hoger onderwijs en nog altijd geen diploma, ik ga toch maar in het onderwijs. Ik had ervaring als monitrice en groepsoverste bij de mutualteit en dat lag mij wel. Bovendien zag ik daarin toch meer toekomstmogelijkheden. Ik heb dan voor het lager onderwijs gekozen omdat ik echt bezig wou zijn met kinderen van 6 tot 12 jaar. Dat had ik ondervonden in mijn jaar regentaat : kinderen van 12 tot 15, daar kan je niet meer mee tjollen of onnozel doen. Met die kleintjes nog wel.

Het gevoel dat je die kinderen iets bijbrengt, dat vind ik enorm. Ze komen binnen als kleuter. Ze hebben wel al een beetje een basis, maar ze kunnen niet rekenen, ze kunnen niet lezen en ze kunnen niet schrijven. En op het einde van het schooljaar geef ik die kinderen af en ze kunnen dat allemaal wel. Dat is echt iets dat ik met die gasten gedaan heb, dat is een stukje van mij. Ik ga altijd kunnen zeggen : dàt hebben ze van mij geleerd.

Ik heb graag dat ze sàmen kreatief bezig zijn. Dan leg ik een lang vel papier op de grond en daarop mogen ze dan, bijvoorbeeld, Sinterklaas schilderen. In het begin zie je dat ze dat niet gewend zijn : ze hebben zóóó’n vel en daarop gaan ze dan piepklein tekenen. Maar na een paar keer merk je dat ze echt in het groot bezig zijn. En als het af is, hangen we het op in de gang of in de refter of zo.

Vorig schooljaar had ik dertien leerlingen in de klas, waarvan eentje Nederlandstalig was dus waarvan zowel de moeder als de vader Nederlandstalig zijn. Bij al de anderen sprak of de moeder of de vader Frans. De meeste van die kindjes zijn wel naar een Nederlandstalige kleuterschool geweest, maar elk jaar heb ik toch een kindje dat nog niets van het Nederlands kent. Die eerste twee maanden moeten voor zo’n kind een hel zijn, want het is de bedoeling dat ik geen Frans spreek. Nu, ik vind wel dat ook die kinderen vertrouwen moeten krijgen in de juffrouw. Daarom geef ik een aantal dingen in het Frans aan hen door, dingen die nodig zijn om zich goed te voelen in de klas : dat we gaan eten, dat ze hun jas moeten pakken… Maar de leerstof behandel ik in het Nederlands, volledig. En na twee, drie maanden merk je dat ze iets beginnen te zeggen, en na het kerstverlof zijn ze vaak een echte spraakwaterval. Zo’n kindje moet je natuurlijk aanmoedigen. Op het rapport zal ik ook altijd iets persoonlijks schrijven : je hebt karakter, jij bent een doorzettertje… Het positieve zien, dat vind ik belangrijk. Als ze drie woordjes kunnen lezen van de tien, wel ze hebben er drie kunnen lezen en dat moet je zien. Met afbreken, kom je nergens. Het is tenslotte nog maar het eerste leerjaar en als ze dan al tegen hun goesting komen… ze moeten nog zo lang verder.

Als kinderen voelen dat je graag lesgeeft, dat je niet met een lang gezicht voor de klas staat, dan komen ze zelf ook graag naar school. En dan vertellen ze vanalles. Soms moet ik echt in de kast duiken van het lachen. Zo was een jongetje van mijn klas verliefd op de juffrouw van de derde kleuterklas. Zegt de een : “jij kan niet verliefd zijn op haar, want als de juffrouw een méméke is, ben jij nog geen pépéke. ” Waarop hij parmantig antwoordt : “nee, dat is waar, dan ben ik een màn. Heerlijke momenten, zijn dat. “

Inge Van Grembergen geeft les in het eerste leerjaar van de Gemeenschapsschool Floralia in Sint-Lambrechts-Woluwe.

Dirk Francken (36)

Kinderen hun eigenwaarde teruggeven, daar gaat het om.

Ik heb indertijd ik geef nu zeventien jaar les heel bewust gekozen om onderwijzer te worden. Ik heb wel moeten opboksen tegen een hoop vooroordelen, want iemand uit de Grieks-Latijnse die voor onderwijzer ging studeren, dat werd niet zomaar aanvaard. Waarom dan die keuze ? Ze had vooral te maken, denk ik, met een algemene interesse voor kinderen en voor wat kinderen boeit. Maar ik had ook wel het idee dat ik kinderen wat te bieden heb. Ik heb mijn keuze nooit betreurd, en nooit het gevoel gehad dat ik enorme kansen gemist heb.

Ik heb lang lesgegeven in het tweede leerjaar en één jaar in het vierde. Langzaam is de interesse voor de taakklas gegroeid. Ik merkte dat ik op bepaalde momenten veel bezig was met de zwakkeren in de klas. Niet dat ik de andere kinderen verwaarloosde, verre van, maar ik stak wel veel tijd in die zwakste mannen. En op een gegeven moment stel je vast dat er toch kinderen in de kou blijven staan, ondanks alle individuele aandacht die ze in de klas krijgen. Dan heb ik voor de taakklas gekozen. Om kinderen met beperkte moeilijkheden, met een kleine achterstand voor een bepaald vak, te helpen. Maar er zijn natuurlijk ook kinderen met serieuzere problemen, die je zelfs in een taakklas niet altijd kan helpen.

Wat het zo boeiend maakt ? Ik heb daar veel over nagedacht toen ik mij kandidaat stelde voor de funktie van schoolhoofd in onze school. Voor mij heeft het te maken met kinderen hun zelfrespekt en hun eigenwaarde teruggeven. Kinderen met problemen zitten in de klas vaak op de laatste bank, figuurlijk dan. Ze durven zich niet uiten in de groep, het is allemaal net iets te moeilijk, ze gaan zich minder voelen, hebben geen sukseservaring… In de taakklas ontdekken ze plots dat ze het wèl kunnen. En dan zie je die opluchting, die verbazing op hun gezicht. Bijvoorbeeld. Een van de terugkerende problemen is het rekenen met kommagetallen in het vierde leerjaar. Elk jaar zijn er kinderen die vanaf het moment dat er een komma in de getallen staat, tilt slaan en afhaken. In de taakklas kan je dan een stapje terugzetten en het beetje bij beetje opnieuw doornemen. Plots gaat dan voor die mannen een wereld open : is het dàt maar. Alleen daarvoor al zou ik het blijven doen. Ik doe dit echt met hart en ziel. Ik heb lang getwijfeld of ik wel schoolhoofd wilde worden, maar je moet ook eerlijk blijven tegenover jezelf. Als taakleraar zie je de doorstroming van de kinderen door de verschillende leerjaren en ga je automatisch meer in funktie van de school denken. Je groeit daarin. Een ding weet ik heel zeker : ook als ik schoolhoofd ben, blijft die taakklas bestaan, dat is essentieel.

Dirk Francken is vanaf september schoolhoofd van de Gemeentelijke Lagere School in Brecht.

Annik Torfs (22)

Hun spontaneïteit maakt hen boeiend.

Mijn ouders staan allebei in het onderwijs en ik heb altijd gezegd : ik weet niet wat ik wil worden, maar dàt in ieder geval niet. Ik kwam uit het ateneum, uit de richting Latijn-wetenschappen-wiskunde. Dus : universiteit. Handelsingenieur lag in de lijn van de verwachtingen, maar ik vond dat doodsaai. Na een jaar ben ik dan logopedie gaan doen. Toen ben ik eigenlijk in de ban geraakt van kinderen en vooral van minder-valide kinderen. Ik ben echt in de studie gestapt om les te gaan geven aan minder-valide kinderen, maar nu sta ik net zo graag voor een gewone klas.

Ik heb niet echt een voorkeur voor een bepaalde leeftijd. Ik heb zelf moraal gevolgd, en ik heb ook een stage moraal gedaan. Dan krijg je alle leeftijden in de klas, soms zelfs op een dag. Ik vond dat wel tof, omdat het zo afwisselend is. Het ene moment ben je een verhaaltje aan het vertellen aan kinderen van het eerste leerjaar, terwijl je een uur later met kinderen van het zesde zit te diskussiëren over belangrijke dingen. Die afwisseling geeft een extra dimensie aan lesgeven. Maar verder vind ik dat elk leerjaar zijn eigen charme heeft.

De spontaneïteit van kinderen, dat maakt hen boeiend. Hun reakties zijn soms heel grappig en ze stellen zich duizend vragen. Mijn eindwerk ging over filozoferen met kinderen, en in het kader daarvan heb ik heel wat toffe situaties meegemaakt. Zo hadden we een gesprek over de regenboog. Zegt er eentje : “de regenboog staat aan het einde van de wereld. ” “Jamaar, ” zegt een ander, “dat kan niet want de wereld is rond, waar is dan het einde ? ” En een derde : “als je rondrijdt, zie je het, de regenboog gaat altijd verder weg, hij komt nooit dichterbij. ” En uiteindelijk komen ze tot een konklusie : de regenboog staat in het midden van de wereld, want op het moment dat er een regenboog is, ziet iedereen die. Het is grappig hoe ze elkaar kunnen overtuigen van iets waarvan wij weten dat het niet zo ineen zit. Ze komen niet altijd tot een juiste redenering of tot een juiste slotsom. Dat is ook niet zo erg. Belangrijk is dat je kinderen kritisch leert denken, dat ze niet zomaar klakkeloos iets van anderen aannemen. Door veel te oefenen leren ze redeneren, ze leren hun verstand gebruiken, net zoals je duizend rekensommen moet maken om te leren rekenen.

Annik Torfs studeerde af aan het Hoger Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs in Lier.

An Devisé (42)

Kinderen zijn zo spontaan, zo open. En je krijgt altijd feedback.

Ik wist eigenlijk niet wat ik graag deed. Wij moesten ook al kiezen op vijftien jaar : de opleiding voor kleuterleidster begon immers onmiddellijk na het lager secundair. En op dat moment zat mijn hoofd nog vol meisjesdromen. Je wilde airhostess worden, of mannequin. Tot een van mijn vriendinnen koos voor kleuterleidster. Toen dacht ik : waarom ook niet ? Ik was al blij dat ik iets had waarvan ik dacht dat ik het wel graag zou doen. Zo ben ik eraan begonnen. En gaandeweg ontdekte ik dat het mij echt wel lag.

De kinderen boeien mij enorm. Ze zijn zo spontaan, zo open. Je krijgt er altijd feedback van. Heel plezierig is dat je in het kleuteronderwijs veel minder gebonden bent aan leerplannen, in vergelijking met het lager onderwijs. Wij moeten kreatief zijn en wij mogen experimenteren, want wij moeten alle domeinen van de ontplooiing van het kind aanboren : een beetje taal, een beetje rekenen, maar ook zelfredzaamheid, leren wat hygiëne is… Zonder te vergeten dat het kind zich ook sociaal moet kunnen ontwikkelen : van dat kleine ikje naar een ikje in de groep. Dat is enorm, en dat maakt het boeiend.

Ik vertel heel graag. Ook katechetische verhalen, want ik sta in een katolieke school. Dat zijn verhalen die de kinderen thuis niet zo vaak horen. Maar ik ben ervan overtuigd dat iets waarin je zelf gelooft, dat dat ook doorgeeft. Ik vertel dikwijls verhalen over Jezus : de gesprekken die daarop volgen, daar geniet ik echt van. Net als van filozoferen met de kinderen. Dat is niet gemakkelijk en je kan het ook niet altijd. Er zijn momenten dat het niet kan, dat moet je aanvoelen. Dit jaar zaten er kinderen in mijn klas, die uren konden praten. “Juffrouw, de aarde draait rond. Maar als wij draaien, staan wij dan op onze kop ? ” Kinderen zijn heel rechtstreeks, in hun vragen maar ook in hun opmerkingen naar jou toe. Ik draag, bijvoorbeeld, meestal een lange broek, maar als ik eens een rok aanheb en lycra-kousen, dan komen ze daaraan voelen (lachend) : “oe, dat is zacht. ” Of als je voor de rij komt staan en ze zeggen : “Juffrouw wat ben je mooi vandaag. ” Dat maakt je dag goed.

In september werk ik vooral aan groepsvorming. Elk kind moet zich goed voelen in de groep, ze moeten zich goed voelen bij de andere kinderen en bij mij. Ze moeten zich opgevangen voelen. En als dat goed zit, zit je een heel jaar goed. Dan weet een kind : ik kan met mijn problemen bij de juf terecht. Ik zal ook nooit zeggen : och, je moet niet bang zijn, zo’n grote jongen… Kinderen moeten weten dat die gevoelens bestaan en dat het in de klas kan. Je mag verdrietig zijn, je mag al eens bang zijn. Ik ben ook al eens bang of verdrietig.

Ik ga nu een jaar uit het onderwijs stappen, maar ik zal de kinderen missen. Dat is zeker. Een jaar lang ga ik meewerken in de navorming voor ontluikend lezen in de kleuterschool. Er eventjes uitstappen om met kollega’s van gedachten te wisselen, kan alleen maar verrijkend zijn. Ik wil hen een aantal zaken vertellen en vooral ik wil luisteren naar wat anderen mij te vertellen hebben. En met die dingen wil ik dan terug naar de school gaan, om verder te werken.

An Devisé geeft les in de derde kleuterklas van de basisschool Sint-Jozef Coloma in Mechelen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content