Met maan en macht
Nachtarbeid valt niet meer weg te denken uit onze samenleving. Terwijl bedrijven de klok rond draaien en nachtwinkels kruideniers verdrijven, is het fenomeen echter nauwelijks in kaart gebracht. Vervagen de grenzen tussen dag en nacht, of is de 24-uurseconomie een fabel?
Wim Denolf / Foto Guy Kokken
Dat de nacht een belangrijke rol speelt in het bedrijfsleven, daar zijn zowat alle economen het over eens. De uitvinding van de gloeilamp door Thomas Edison en het gebruik van elektriciteit lagen niet alleen aan de basis van de tweede industriële revolutie, ze zorgden ook voor de doorbraak van nachtwerk eind negentiende eeuw. Gedurende bijna honderd jaar bleef het fenomeen vooral beperkt tot de zware industrie en de verzorgingssector. Tijdens de flexibiliseringsgolf van de tweede helft van de jaren negentig breidde het zich echter uit naar haast alle sectoren. Ook in België, waar in alle steden nachtwinkels verschenen, benzinestations de klok rond snacks, boeken en huishoudproducten begonnen te verkopen en restaurants en bioscopen steeds later sloten.
Nachtwerk is niet langer beperkt tot autoconstructeur General Motors of chemiereus Bayer, het is ook ingeburgerd bij fotobedrijf Spector (50 nachtarbeiders), drukkerij Roularta Printing (67) en papierproducent StoraEnso (250). Niet alleen bij Telenet en Belgacom verrichten honderden mensen occasioneel nachtwerk, het fenomeen laat zich ook voelen bij pakjesdienst DHL (1800), schoonmaakbedrijf ISS (652) en ’s lands steen- en pannenbakkerijen (200). Het veroverde de nationale luchthaven, die in 2001 haast 21.000 nachtbewegingen telde, de nieuwsgaring in de mediasector en natuurlijk ook de beveiligingssector. De Beroepsvereniging van Bewakingsondernemingen schat het aantal ’s nachts werkzame agenten op zo’n 5000, een derde van het totaal. Nachtelijk openbaar vervoer in de steden, naar het voorbeeld van New York, Amsterdam of Madrid, lijkt slechts een kwestie van tijd te zijn.
In vele gevallen is nachtwerk gewoonweg een noodzaak, denk aan de posterijen, de politie- en brandweerdiensten, ziekenhuizen of dagbladdrukkerijen. Toch verklaren de meeste economen het ontstaan van de zogenaamde 24-uurseconomie aan de hand van begrippen als efficiëntie en concurrentiedruk. Zeker in de industrie, goed voor haast een op de vier nachtwerkers, staan de rendabiliteit van duurbetaalde machines en hogere productiviteitscijfers voorop. Elders kunnen nachtarbeiders de onderneming een belangrijk competitief voordeel geven ten aanzien van concurrenten. In de consumptiemaatschappij wil de verwende klant zijn behoeften immers zo snel mogelijk, liefst hier en nu, bevredigd zien. Waarom zou je twee dagen wachten op je vakantiefoto’s als die ook de eerstkomende nacht ontwikkeld kunnen worden?
Ethicus en econoom Toon Vandevelde, die het fenomeen eerder dit najaar toelichtte in het Canvas-programma Het Vermogen, zoekt de verklaring vooral in veranderende leefpatronen: “De 24-uurseconomie beantwoordt ten dele aan een noodzaak. De voorbije dertig à veertig jaar maakten we de overgang van een kostwinnersmodel naar een tweeverdienersmodel, om nog maar te zwijgen van de vele singles. De tijd dat de man werkte en de vrouw overdag de klussen kon doen, is voorbij. De openingsuren van publieke diensten, winkels, enzovoort moeten zich aanpassen aan die versnelling van het maatschappelijke leven. Na hun dagtaak komen mensen niet langer thuis om te rusten, maar om inkopen te doen, de kinderen naar de sportclub of de muziekschool te brengen en achter allerlei zaken aan te hollen.”
De nacht dient met andere woorden steeds meer voor taken en activiteiten waarvoor we overdag geen tijd meer hebben. Voorvechters onder politici en economen schermen echter met de meest diverse argumenten, van de werkgelegenheid en de oplossing van het fileprobleem tot de emancipatie van overdag thuiswerkende vrouwen.
“De nacht is the final frontier“, zegt professor Ignace Glorieux van de Onderzoeksgroep TOR ( VUB). Samen met andere sociologen onderzoekt hij de tijdsbesteding van de Belgen. “De mens is er steeds op gericht geweest nieuwe gebieden te veroveren en grenzen te verleggen. Inmiddels wordt de druk om ook de nacht te koloniseren steeds groter, meestal vanuit een instrumentele visie: om tijd te winnen, de productie op te voeren, efficiënter te werken, de consumptie aan te wakkeren of noden te bevredigen. Daartoe werden zowel natuurlijke als culturele barrières doorbroken. Zo heeft kunstlicht, maar ook de ontkerkelijking de nacht gedemystificeerd.”
Het internet en globalisering kunnen de grenzen tussen dag en nacht verder doen vervagen, meent Glorieux: “Enerzijds kunnen we zo gemakkelijk en comfortabel, vanuit ons eigen huis en op eender welk moment, ontspanning, informatie en communicatie zoeken. Naarmate we meer contact hebben met andere continenten, vervaagt echter onze eigen strakke tijdsindeling. Anderzijds kunnen we voor het eerst pakketten werk de wereld rond sturen. Dankzij het internet is het perfect denkbaar dat verschillende werknemersteams, hier of elders, opeenvolgend aan dezelfde opdracht werken, zoals vertaalwerk of data-analyse. Ook dat is een vorm van efficiëntie en rentabilisering, terwijl iedereen toch van negen tot vijf blijft werken.”
Wie wil weten wat al die nachtelijke bedrijvigheid nu betekent voor het bnp, komt van een kale reis thuis. Daar waagt niemand zich aan, terwijl het ook vele beroepsverenigingen en bedrijven aan concrete gegevens ontbreekt. De belangrijkste graadmeter is de jaarlijkse arbeidsmarktdoorlichting van het Nationaal Instituut voor de Statistiek ( NIS) en het interuniversitaire Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming in Leuven. Uit hun recentste gegevens, verzameld in 2000, blijkt dat 13 procent van de Vlaamse en Belgische loontrekkende werknemers, respectievelijk 267.000 en 435.000 mensen, permanent of occasioneel nachtwerk verricht. Daarnaast verricht ruim een kwart van de loontrekkers avondwerk.
Bovendien zijn er ook de zelfstandigen, waarvan grofweg 20 en 60 procent nacht- dan wel avondwerk verricht. We kunnen het fenomeen dan ook moeilijk minimaliseren: 14 procent van alle werkende Belgen, ruim 543.000 mensen, verricht regelmatig nachtwerk, 33 procent, ruim 1,28 miljoen mensen, is ’s avonds aan de slag.
Opmerkelijk is dat nachtwerk vooral een mannenzaak is, ondanks het feit dat de wetgeving op de nachtarbeid sinds ’98 beide seksen volledig gelijk behandelt, een wijziging waarvan bedrijven als Estée Lauder en Alcatel Bell gretig gebruikmaakten. Toch wordt grofweg 75 procent van alle nachtwerk gepresteerd door mannen. Ruim 17 procent van de mannelijke loontrekkers in Vlaanderen en België, één op de zes, voert nachtwerk uit, tegenover slechts 7 procent van de vrouwen. Bij mannen is nachtwerk min of meer evenwichtig verspreid over alle leeftijdscategorieën, terwijl het onder 15- tot 24-jarige vrouwen haast dubbel zo vaak voorkomt als bij oudere seksegenoten. Bovendien ligt het aandeel nachtwerkers hoger onder laaggeschoolde mannen: 17 à 20 procent van hen werkt ’s nachts, terwijl onder hoger, al dan niet universitair geschoolden slechts één op de tien nachtwerk verricht. Bij vrouwen doet zich juist het omgekeerde voor: daar is nachtwerk vooral frequent onder vrouwen met een hogeschooldiploma (11 procent). Van de laag opgeleide werkneemsters daarentegen verricht slechts 4 à 5 procent nachtwerk.
De meeste van die verschillen worden toegeschreven aan typisch vrouwelijke beroepen in de verpleeg- en verzorgingssectoren waar nachtpermanentie wordt voorzien. Globaal gesproken is nachtwerk in België echter vooral een zaak van industriearbeiders (128.000 werknemers, 18 procent van het industrieel personeel) en de gezondheidssector (81.000, of één op de vijf gezondheidswerkers). De topvijf van de betrokken sectoren wordt aangevuld door de vervoers- en communicatiesector (76.000 nachtwerkers, of één op de vier), het openbaar bestuur (60.000) en de horeca (22.000 man, goed voor 30 procent van alle horecapersoneel). Hekkensluiters zijn onder meer de elektriciteits- en gassector (4000), de financiële instellingen (3000), ontginningsbedrijven van delfstoffen (1100) en de visserij en landbouwsector (1100).
Een half miljoen ’s nachts werkende Belgen en ruim een miljoen avondwerkers zijn aantallen die te denken geven. Nachtwerk beïnvloedt immers niet alleen de betrokkenen zelf, maar ook hun familieleden, vrienden en kennissen, zelfs indien die ‘afwijkende’ werkuren niet voortdurend gelden. Moeten we daaruit besluiten dat de 24-uurseconomie een feit is? Toch niet, meent Ignace Glorieux stellig. Niet alleen zijn de cijfers al jaren stabiel en daalt de industriële activiteit, onze tijdsbesteding vertoont collectieve patronen die het fenomeen sterk relativeren.
Het recentste tijdsbudgetonderzoek in Vlaanderen, waarbij ruim 1500 Vlamingen in ’99 gedurende een volle week hun activiteiten bijhielden in een dagboek, maakt komaf met het idee dat we de klok rond werken. Glorieux: “Werken is voor het overgrote deel van de Vlamingen iets dat gebeurt in de voor- en namiddag tussen pakweg 8.30 en 16.30 uur. Op een doorsneeweekdag ligt om middernacht 87 procent van de Vlamingen in bed. De rest geniet vooral van zijn vrije tijd, voor de televisie of in sociale kring. Slechts 1,5 procent is op dat moment nog aan het werk. Om vier uur ’s ochtends is het patroon nog duidelijker: dan ligt 98 procent gewoon te slapen. Een grootschalig onderzoek bij haast 8400 Belgen, uitgevoerd door het NIS, leverde trouwens gelijkaardige resultaten op. De 24-uurssamenleving is fictie.”
Het is onwaarschijnlijk dat daar snel verandering in komt. Lunchen om twaalf uur, televisiekijken en werken zijn immers allemaal activiteiten die een sterk collectief ritme vertonen, tot het huishoudelijk werk op zaterdagvoormiddag toe. Net als ons arbeidsritme vormen ze sociale patronen, en die zijn stugger dan werktijden op zich. “Nachtvluchten of nachtelijke huisvuilophalingen mogen dan efficiënt zijn, ze leveren een storm van protest op”, zegt Glorieux. “Nachtwerk veroorzaakt sociale spanningen, omdat het strenge, zij het onopvallende tijdsregels doorbreekt. Denk aan een nachtelijke passant op de stoep of een telefoontje na elf uur ’s avonds. Daar schrikken we van: is er misschien iets aan de hand? Een familielid kun je desnoods om zeven uur ’s ochtends bellen, maar een collega hoort dat niet te doen. Onze tijdbesteding en dagindeling zijn dus sterk genormeerd. Zo is de zondag nog steeds een rustdag: die dient om broodjes te halen bij de bakker, in de tuin te werken en tijd door te brengen met familie en vrienden. De nacht is iets gelijkaardigs. Dan hoor je in bed te liggen.”
Afwijkingen op die ongeschreven regels leveren emotionele reacties op. Zo was er de controverse rond initiatieven inzake nachtelijke kinderopvang in Limburg, onder andere om aan de noden van ploegwerkers tegemoet te komen. Glorieux: “De tegenkanting van de Gezinsbond was begrijpelijk. De nacht vraagt immers om geborgenheid: een kind dat ’s nachts niet bij zijn ouders is, dat kan niet. Zulke tijdsgebonden regels verklaren waarom er niet zoveel verandert. Zo heeft de soepele Nederlandse winkelwet, die sinds ’96 langere openingstijden toestaat, in de praktijk nauwelijks wat veranderd. Gewoon omdat we sociaal niet afgestemd zijn op een 24-uurseconomie, maar op een collectief dag- en nachtritme. Nachtwerk vereist niet alleen een uitbreiding van bepaalde diensten en een inhaalbeweging van de controlerende instellingen, maar van een aanpassing van het sociale leven in het algemeen. Verdedigers van de 24-uurseconomie zijn zich daar best bewust van.”
Kritiek op nachtwerk is er alvast genoeg, onder meer vanuit medische hoek, die waarschuwt voor de invloed van nachtwerk op onze spijsvertering, slaapgewoonten en het menselijke bioritme in het algemeen. Vrouwelijke nachtarbeiders worden dan weer gewezen op een verhoogd borstkankerrisico, te wijten aan de langdurige nachtelijke blootstelling aan kunstlicht. Bovendien zijn niet alle bedrijfsleiders overtuigd van het nut van langere openingsuren: terwijl de kosten toenemen, zal de consument zijn besteedbaar budget immers toch wel spreiden.
De vakbonden ten slotte vrezen, op lange termijn wellicht terecht, voor de ontwrichting van het familiale en sociale leven van werknemers. “Nachtwerk bevredigt sociale noden, maar bemoeilijkt ook ons sociale leven”, zegt Glorieux. “Het veronderstelt immers niet alleen consumenten, maar ook producenten en dienstverleners. Daardoor is onze houding eigenlijk pervers: iedereen wil alles altijd en overal kunnen hebben, van sigaretten tot vers brood, maar niemand wil aan de kassa zitten. Naarmate nachtwerk uitbreidt, zal dat probleem overigens toenemen. Veralgemening impliceert immers ook het verdwijnen van een bijzonder nachtloon.”
Het felle werknemersprotest tegen de voormalige zondagopeningen van Ikea of de plannen van Carrefour om nachtwerk en langere openingstijden te introduceren, ligt nog vers in het geheugen. “We hebben afwijkende openings- en werkuren, ’s avonds, ’s nachts of in het weekend, stelselmatig teruggedrongen”, stelt Glorieux. “In mijn kindertijd was de kruidenier open tot acht uur ’s avonds, nu is zes uur de norm. Niet werken is een verworven recht geworden. De wet op nachtarbeid gaat overigens uit van een algemeen verbod. De lange openingstijden van Amerikaanse winkels, een populair voorbeeld van een 24-uurseconomie, zijn trouwens alleen maar mogelijk dankzij de lage lonen en gebrekkige arbeidsvoorwaarden die ginds gelden.”
Terwijl de globale arbeidsmarktgegevens al enkele jaren stabiel blijven, onthullen de resultaten van het dagboekonderzoek dan ook dat het aantal regelmatige nachtarbeiders tussen ’88 en ’99 daalde van 16 naar 11 procent. Een goede zaak meent Glorieux: “Naarmate we de nacht koloniseren, vergeten we zijn gevoelsmatige belang, als een moment van rust en ontspanning. Bovendien is onze tijdsordening een belangrijk bindmiddel in de samenleving. Daarom hebben christenen en moslims niet dezelfde rust- en feestdagen en voert elke zichzelf respecterende revolutie een eigen kalender in. Collectieve week- en dagritmes bevorderen niet alleen de communicatie en organisatie binnen een samenleving, het zijn ankerpunten die ons verbinden. Neem nu het voorbeeld van de zondagsmis. Inmiddels gaan we niet meer zo talrijk naar de kerk, maar blijven dorpsbewoners elkaar op zondagochtend ontmoeten op de markt of in het café. Denk ook aan de voortdurende individualisering van het televisiekijken. Vroeger zaten we collectief voor hetzelfde programma en spraken treinreizigers met elkaar over spraakmakende uitzendingen. De televisie was een sociaal gebeuren dat mensen samenbracht rond bepaalde gebeurtenissen. Nu is de samenleving verdeeld in subculturen, in Canvas-, TV1– en VTM-kijkers. Lusuitzendingen en betaaltelevisie zullen dat nog versterken. Dan plukken we de jongste Jambers-reportage gewoon van het internet wanneer het ons uitkomt. Een 24-uurssamenleving zonder dag- en nachtritme, waarin iedereen zijn individueel tijdsbestedingspatroon heeft, is geen samenleving meer.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier