Wie Toscane tegen een natuurlijk ritme wil ontdekken maar ertegen opziet om te fietsen, kan de regio ook per Vespa verkennen.

Toscane is een oude liefde, van lang voor ministers er gingen fietsen. Al te hete zomers en het snel toenemende verkeer hielden er ons weg, tot Jean Devos kwam opdagen. Jean is een duivel-doet-al die vijftien jaar in het Vlaamse hotelwezen werkte, vijftien jaar Afrika achter de rug heeft en nu met zijn Italiaanse liefde in Piemonte woont. Daar zette het duo een Vespa-tour op het getouw, die nu ook voor Toscane is uitgewerkt. Zo’n Vespa-slow-ervaring om Toscane te herontdekken leek mij wel wat en dus stond ik op een maandagmiddag in San Gimignano, de stad van de middeleeuwse ‘wolkenkrabbers’, waarvan er ooit 72 over de Val d’Elsa uitkeken. Die torens werden gefinancierd met de opbrengst van de handel in saffraan die niet enkel als specerij werd gebruikt, maar ook als pigment voor de schilders van Siena en Firenze, én als geneesmiddel en als loon. En Italië zou Italië niet zijn als de bisschop van Volterra, volgens de historici, de pauselijke gezant niet had omgekocht met een zak saffraan.

Vier thematours

ToscanabyVespa bestaat uit een programma van vier lussen, met vertrek- en eindpunt in San Gimignano. De parcours zijn in een handig pocket-roadboekje schematisch uitgewerkt. Elke lus heeft een ander thema : er is een historische Etruskische tour, een landelijke Montagnola-tour, een Chianti Classico-tour en een Montespertoli-tour.

Als smaakmaker, en om een beetje in de mood te geraken, beginnen we met de Montagnola-rit, genoemd naar de heuvels ten westen van Siena. We komen net op tijd voor de vroege espresso in Monteriggioni, hét klassieke voorbeeld van de kleine, ommuurde Italiaanse stad. Een kleinood waarvan de omtrek van de muren nauwelijks zeshonderd meter bedraagt, maar dat wel veertien torens telt en twee poorten. Een fraai stukje militaire architectuur dat tussen 1213 en 1219 op een natuurlijke heuvel werd gebouwd en uitzicht bood op de Via Cassia, de weg die de aartsvijanden Siena en Florence verbond. We bevinden ons slechts op vijftien kilometer van Siena maar rijden toch westwaarts de lieflijke heuvels in, over bochtige wegen met onooglijke dorpjes en verstilde landschappen die grotendeels in hun natuurlijke staat zijn bewaard.

Het uitgestippelde traject is alleraardigst maar uit ervaring weten we beter : een soort natuurwet dicteert dat de mooiste schatten buiten de gebaande paden liggen. Daarom duiken we aan het eind van de rit in San Gimignano een bescheiden zijstraat in, die vrijwel meteen overgaat in een slingerend stukje onverharde weg. Het landschap wordt hoe langer hoe vrediger, de weg klimt op het einde scherp naar de heuveltop. Daar belanden we bij Sergio, wiens familienaam we nooit zullen te weten komen. “Overigens onbelangrijk”, zucht de tachtigjarige gastheer. “Ik ben toch slechts de linkerhand van mijn vrouw Elisabetta die hier de zaken runt.” Die zaken zijn het beste van wat Toscane te bieden heeft : wijn en olijfolie. Met daarbovenop de ongeëvenaarde rust van het heuvelende landschap met zijn terroir van kalksteen en fossielen – Sergio heeft er een paar dozijn van liggen in een bestofte vitrinekast. We lopen met de honden Gringo en Bimbo over het erf en kijken hoe florissant de lente zich aankondigt : de wolken zijn verdreven, de lucht oogt al staalblauw, maar veel bomen staan er nog wat kaal bij – de winter is iets langer in het land gebleven. Sergio en zijn vrouw behoren met hun Montenidoli-wijnen tot de meer dan 180 wijnproducenten die, naast de hier beroemde vernaccia, ook chianti op de markt brengen, samen goed voor zo’n 130.000 flessen. In de kelders lopen we langs de cementen vaten, proeven een Vernaccia Tradizionale die men met de schil laat fermenteren en die daarom de ‘rode’ onder de witte wijnen wordt genoemd. Al verkiezen wij uiteindelijk de Fiore.

Drie millennia geschiedenis

De Etruskische tour is de kortste van de vier lussen. Daarom beslis ik om een slentertempo aan te houden onderweg naar Volterra. Een groepje vrouwen profiteert van de ochtendfrisheid om de wijnstokken te snoeien. In het kunststadje wachten drie millennia geschiedenis. Uit elke periode zijn getuigenissen terug te vinden, van de oude stadsmuren over de monumentale Porta all’Arco tot de necropolis van Marmini, of de ontelbare archeologische vondsten in het Museo Etrusco Guarnacci, waar de rijkdom van de Etruskische tijd in de vorm van juwelen en urnen ligt opgebaard. Wie nu door het stadje slentert kan zich nauwelijks voorstellen dat hier drie eeuwen voor onze tijdrekening al 25.000 mensen leefden die roem en rijkdom haalden uit de metaalertsen die in de omgeving gedolven werden. Tot de stad in 80 voor Christus na een lange belegering door de Romeinen werd veroverd en een heel ander tijdperk begon, waar we beter mee vertrouwd zijn.

Enkele uren zijn we zoet met dat rijke verleden en de talloze voorwerpen in albast, maar dan is het weer tijd voor frisse lucht. Ik besluit naar Pontedera te rijden, om er onder te duiken in het verleden van het wat anachronistische ‘vehikel’ waarmee ik onderweg ben. Het Museo Piaggio is nieuw en luchtig, de verschillende Vespa-modellen die in de voorbije zestig jaar zijn ontstaan, zijn er netjes opgesteld. Er zijn ook grappige varianten, van de vliegende Vespa Alpha die voor de film Dick Smart, agent 2007 werd ontworpen, tot de gestroomlijnde Vespa Siluro, recordjager die in februari 1951 een snelheid van meer dan 171 km/uur haalde. Om nog van de sidecar of de militaire Vespa, compleet met bazooka, te zwijgen.

Mijn Siena

Op terugweg rij ik in Capannoli westwaarts, op zoek naar het palazzo dat Dirk en Annemie er drie jaar geleden ontdekten (zie Overnachten op p. 78). Onderweg besef ik dat mijn ‘rijtuig’ niet in de eerste plaats dient om een doel te bereiken, de weg is veeleer het doel. De handelbaarheid en de vrijheid die het vehikel verschaffen, werken zowaar verslavend. Als ik tegen vieren in het hotel terugkeer en van een biertje heb genoten, ontdek ik dat Siena, mijn Siena, op geen van de vier lussen voorkomt. Weer op de Vespa dus en via slingerende wegen en met toppen van 80 km/uur rij ik naar de geliefde stad waar ik een klein uurtje later neerstrijk op het terras van Il Bandiero (het terras op de Piazza del Campo dat de laatste zonnestralen vangt). Na een halfuurtje mensen kijken wil ik de rest van de vooravond door de stad flaneren. Ik heb vandaag al 130 kilometer in de wielen, maar voel geen vermoeidheid. Veeleer enthousiasme dankzij het vrijheidsgevoel dat echte mobiliteit genereert.

Onder het wandelen word ik naar de Duomo gedreven. Aan de gevel van het Palazzo Squarcialupi word ik verrast door een reuzengrote affiche die een tentoonstelling van de werken van Hugo Pratt aankondigt. De geniale Venetiaanse tekenaar en geestelijke vader van Corto Maltese wordt er met een fraaie verzameling werk geëerd. Tijdens de rondgang sta ik opeens oog in oog met een muurgrote Pratt. In een interviewfilmpje vraagt een onbekende hem hoe een volwassen man zijn dagen kan vullen met het tekenen van stripverhalen. Daarop antwoordt Pratt : ” Je suis un homme mûr, qui a choisi de rester dans un monde d’enfants parce que je m’y trouve mieux.” (“Ik ben een rijpe man die ervoor gekozen heeft om in een kinderwereld te blijven omdat ik mij daar beter voel”). Ik voel me gerustgesteld, koop in de shop de gebundelde Sonetti Erotici van Giorgio Baffo, geïllustreerd door Pratt en vervolg mijn weg.

Wanneer ik een uurtje later terugkeer naar San Gimignano, ontdek ik aan den lijve dat reizen met zo’n gemotoriseerde tweewieler een eigen logica kent die de automobilist vreemd is. Tegen zonsondergang wordt het eind april verduiveld koud en wie sneller rijdt om wat eerder thuis te komen, stelt vast dat met de snelheid de kilte nog toeneemt. Ik trek een trui aan met daarboven een leren jasje, knoop mijn sjaal stevig dicht, maar lang duurt het nieuwe knusse gevoel niet. Terwijl ik steeds minder oog heb voor het landschap, voelen mijn handen ijskoud aan en droom ik van een Schotse plaid over de benen.

Het land van de zwarte hanen

De Chianti-route is met zijn 121 kilometer de langste die Jean en zijn vrouw hebben uitgestippeld, maar misschien ook de meest Toscaanse. De rijder weet zich bijna onafgebroken omringd door de natuur en doet om de zoveel tijd kleine, middeleeuwse steden aan, rijk aan geschiedenis. We zijn in het land van groothertog Cosimo III die in 1716 een edict uitvaardigde waarin officieel de grenzen van het Chianti-district werden omschreven. Overal duiken nu zwarte hanen op – symbool van de Chianti Classico – die ons terugvoeren naar de tijd toen Firenze en Siena een bittere strijd uitvochten en besloten om via een originele wedstrijd de grenzen van hun republieken vast te leggen. Er werd overeengekomen dat bij het kraaien van de haan vanuit elke stad een ruiter zou vertrekken. Waar de twee elkaar zouden ontmoeten, zou de grens worden vastgelegd. De inwoners van Siena pamperden een witte haan die uiteindelijk tot een behoorlijk vet exemplaar uitgroeide. De Florentijnen kozen voor een zwarte haan en zetten die meteen op een streng dieet, zodat hij op de afgesproken dag al vroeg begon te kraaien. Het resultaat laat zich raden : de Florentijnse ruiter die vroeger kon vertrekken legde een stuk meer weg af dan zijn tegenstander die hij in Fonterutoli ontmoette, slechts enkele tientallen kilometers verwijderd van Siena, waardoor bijna de hele Chianti-regio in Florentijnse handen kwam.

Natuurlijk zijn Castellina (waar de Franse chansonnier Léo Ferré zijn laatste jaren sleet) en Radda prachtig, maar hun hoofdstraten worden helaas al vroeg in het jaar ontsierd door reclameborden voor toeristen. Tegen de middag parkeer ik de Vespa aan de rand van het elfde-eeuwse Volpaia. Het stadje omvat niet meer dan een handvol huizen en twee van de oorspronkelijke zes torens, de renaissancekerk van Sant’ Eufrosino. En daar, op de verlaten hellingen die naar nergens leiden, waar Benvenuto en Lorenzo della Volpaia in de Middeleeuwen hun wereldberoemde wetenschappelijke instrumenten ineenknutselden, weet ik ineens weer waarom ik naar Toscane wilde. Er staat een flauwe bries, de zon staat al hoog en de vogels fluiten. Ik klim naar het terras van La Bottega, waar een ober me in het Nederlands welkom heet. Ik besluit om er een vroege lunch te bestellen. Die wordt, zoals het hoort, met een Chianti Classico overgoten. Kenners beweren dat het bloemenboeket van de wijn afkomstig is van de zanderige ondergrond, terwijl de smaak van wilde bessen dan weer te wijten zou zijn aan de kalk, en de vulkanische resten voor een frisse geur van tabak zorgen. Waar de druiven ook groeien, overal in de Chianti Classico duikt de smaak van viooltjes op.

Maar het mooiste moet nog komen : als ik anderhalf uur later de richting Panzano volg, kom ik vrijwel meteen op een grindweg die slingerend in het landschap verdwijnt. Ik moet wel vaart minderen, zet de helm af en rij een klein uurtje tegen een sukkeldrafje door een zonovergoten, Canadees uitziend landschap met sparren en groen. Later hoor ik tractoren, ontdek kleine villa’s in de diepte, hellingen met wijnstokken. Als ik met de helm op Greve binnenrijd, en mij vervolgens een espresso bestel op een terrasje op het kleine marktplaatsje waar het beeld van Giovanni da Verrazano in de steigers staat, voel ik mij voldaan van zon en rust. Heel even ben ik de gelukkigste mens ter wereld. n

Tekst Pierre Darge

We rijden de lieflijke heuvels in, over bochtige wegen met onooglijke dorpjes en verstilde landschappen die grotendeels in hun natuurlijke staat zijn bewaard.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content