Het ene moederboek verschijnt na het andere. Hoe komt het toch dat zonen de vrouw die hen op de wereld heeft gezet vandaag willen eren met een monument van mooie woorden ? Samen met de auteurs Tom Lanoye, Herman Brusselmans en Maarten ’t Hart, met zanger Johan Verminnen en met reportagemaker Frénk van der Linden gingen we op zoek naar mogelijke antwoorden.

Het voorbije decennium vonden in Vlaanderen enkele opmerkelijke moederboeken hun weg naar de rekken, zoals Sprakeloos van Tom Lanoye, Gestameld liedboek van Erwin Mortier en Prinses van het Pajottenland van Johan Verminnen. In Nederland lijkt het nu bijna een trend te worden. Onlangs bracht Adriaan van Dis Ik kom terug uit, deze maand ziet Magdalena van Maarten ’t Hart het licht en later dit voorjaar volgt Arnon Grunbergs hommage aan zijn mama.

Op tv waren een tijdje terug twee pilootuitzendingen van Mijnmoeder en ik op NPO 2 te zien, een docuserie die op het einde van dit jaar een vervolg krijgt. De inspiratie haalde de maker, de Nederlandse journalist Frénk van der Linden, bij zijn eigen moeder, die aan alzheimer leed en begin 2014 overleed. Na de echtscheiding van zijn ouders had Frénk tien jaar lang geen contact meer gehad met zijn mama. Hij vond dan ook parallellen in het verhaal van auteur Tommy Wieringa dat de eerste aflevering vormde. Die had gedurende liefst twintig jaar met zijn moeder gebroken. Toen ze zich verzoenden, bleek Wieringa’s mama kanker te hebben en bij alternatieve geneeswijzen te zweren. Door in het boek Caesarion een moeder aan kanker te laten sterven, hielp de schrijver zijn moeder van de kwakzalverij af.

“Een zéér straffe aflevering”, oordeelt Tom Lanoye. “Wat me opviel, is dat ook een op en top heteroman als Tommy nog maar weinig gêne voelt om met liefde over zijn moeder te praten. Het nuffige machismo is niet meer.” Lanoye wil graag vanuit Zuid-Afrika, via Skype, reageren. Ook al ligt zijn Sprakeloos al vier jaar achter ons, de vertalingen van de roman blijven maar komen en Hilde Van Mieghem is druk doende met de verfilming. “We hebben in het verleden veel vaderboeken gehad, die vaak afrekeningen waren. Ik zou het heel jammer vinden als mensen Sprakeloos als een afrekening beschouwden. Ik laat zeker ook de kleine en moeilijke kanten van mijn moeder zien, die ik overigens in mezelf herken, maar er spreekt toch hoofdzakelijk dankbaarheid, respect, bewondering en liefde uit. Jan Decleir wees me erop dat we niet voor niets over moedertaal spreken. Bij het zogen krijg je met de melk de eerste woorden mee. Een vader verwekt je alleen, een moeder heeft je gedragen, gebaard én gezoogd. Het is omwille van die taal dat moeders zo belangrijk zijn voor schrijvers. Zeker als die moeder, zoals in mijn geval, ook nog toneel speelt. Zij heeft de liefde voor theater en het gesproken woord aan mij doorgegeven. Die liefde is de sleutel om mijn werk te begrijpen. Zonder mijn moeder zou ik een totaal andere schrijver zijn geworden.”

Ook Herman Brusselmans, opgegroeid in een veehandel, ziet zijn moeder als een fundament. “Het is mij opgevallen dat schrijvers vaak moederskindjes blijken te zijn. Mijn moeder stond model voor de vrouwen in mijn leven. Het lijkt me niet abnormaal dat je in een vrouw op zoek gaat naar aspecten van de moeder die je heeft grootgebracht. Ik kwam goed overeen met mijn moeder. Qua gevoel voor humor zaten we op dezelfde lijn. Woordspelingen en onnozelheden, daar konden wij ons ongelooflijk mee amuseren. Ondanks de hardheid van het bestaan in de veehandel en ondanks de agressie van mijn vader, hebben wij veel gelachen. Ik zou zelfs durven stellen dat de humor ons gered heeft. Ik heb snel ontdekt dat de lach heel bevrijdend werkt.”

Mochten moederboeken al een trend zijn, dan distantieert zich Maarten ’t Hart daar van. “Dat ik nu over mijn moeder schrijf, drie jaar na haar dood, is enkel maar het gevolg van haar wens dat ik niet over haar zou schrijven terwijl ze nog leefde. Mijn moeder zag, denk ik, de bui wel hangen en was bang dat ik een beeld zou schetsen van een uiterst achterdochtige vrouw. Ik had al over haar geschreven, in de roman Een vlucht regenwulpen, maar dat was slechts een deel van het verhaal. Ik wou de rol van mijn moeder in mijn leven, die tot op heden onderbelicht is gebleven, nu wat duidelijker maken.”

“Mijn moeder, dochter van de schaamte. Altijd dat onbeholpen, half spottende lachje wanneer ik de lippen op haar wang wilde drukken. Lang heb ik de schaamte vervloekt, die ze onder ons voer heeft gemengd, en haar schaduwkant, het zelfverwijt.” (Uit : Gestameld liedboek, Erwin Mortier)

Frénk van der Linden noemt de relatie met onze moeder wellicht de meest complexe die we in het leven onderhouden. “Vaderverhalen zijn doorgaans veeleer eendimensionaal. Waarom is moeilijk te verklaren, maar het is natuurlijk wel zo dat we uit de schoot van de moeder zijn gekomen. Daardoor zitten we elkaar letterlijk dichter op de huid. Als je zo verstrengeld en versmolten met elkaar bent, resulteert dat volgens mij in een iets complexere relatie. Dat maakt het mooier, maar tegelijk ook lastiger. Vaders kun je makkelijker objectiveren, omdat er meer afstand is.”

Maarten ’t Hart : “Het was met Magdalena mijn voornemen om over de drie wanen van mijn moeder te schrijven : de waan van haar rigide christelijke geloof, haar waan dat ze alsmaar bespied werd en vooral haar waan dat mijn vader voortdurend vreemdging. Terwijl ze zo verstandig was, zat er toch een rare kronkel in haar karakter, waardoor ze aan wanen leed. Dat was een groot raadsel voor mij. Ik trachtte haar wanen zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven, in de hoop er iets meer van te begrijpen. Helaas moet ik concluderen dat ik geen echt nieuwe inzichten heb verworven. In het algemeen geloof ik ook niet dat schrijven ooit iets verheldert of oplost. Dat hoeft ook niet. Het gaat er juist om, zei Harry Mulisch altijd, het raadsel te vergroten.”

Frénk van der Linden : “De vorige generatie schrijvers, zoals Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, was toch meer gefocust op de vader. Misschien omdat in onze religies toen, of die nu katholiek of gereformeerd waren, de vaderfiguur nog met een grote V werd geschreven. De vaders domineerden ; zij waren in charge. In boeken zoals Terug naar Oegstgeest van Wolkers moest met die vaders afgerekend worden. Dat ligt nu achter ons. Met die vaders zijn we klaar. Ze zijn van hun troon gesleept en terug mens geworden. Daardoor komt er nu meer ruimte om te kijken naar de moeder. Tot voor kort werd die afgeschilderd als het heilige boontje. Nu wordt ook zij meer mens en blijkt ook zij vuile handen te hebben. We bevrijden haar van het waanidee dat ze een soort verkapte Moeder Teresa moet zijn. Zou jij als moeder ook niet veel liever horen : ‘Ze was er altijd voor me, maar we hebben ook wel wat robbertjes met elkaar uitgevochten’ ? Wie wil een heilige zijn ? Die staat versteend in een kerk !”

“In de auto bedacht ik me : jaren heb ik over mijn vader gezeurd, zijn oorlog van me afgepraat, zijn drift, zijn vuisten. Ik riep hem tot leven in mijn boeken, hij was mijn afschuw, mijn schaduw – ik zette geen stap zonder hem. Mijn moeder hield ik altijd uit de wind, ook in mijn verhalen. Als ik haar beschreef, dan in de marge. Ze had te veel geleden. En erger : ze leefde nog, ik moest haar ontzien. Compassie ! Maar ineens besefte ik dat mijn moeder thuis de officier was, hoger in rang dan de geüniformeerde stakkers die ingelijst haar kamer bewaakten. Zij heeft mij gevormd, meer dan mijn vader.” (Uit : Ik kom terug, Adriaan van Dis)

Als een leidmotief door de tv-serie van Frénk van der Linden loopt een uitspraak van zijn eigen mama : “Jij bent niet van mij, maar door mij.” Ze zei nog wel meer wijze dingen, zo vertelt van der Linden. “Zeker toen we onze relatie hadden hersteld, drong tot me door dat ze een heldere kijk op de dingen had. Ik herinner me nog dat ik als jongetje met haar over het strand liep. Ze nam een hoopje zand in haar hand en zei : ‘Als je iets wil hebben in je leven, dan mag je niet knijpen. Want als je knijpt, glipt het tussen je vingers weg. Je moet een holletje van je hand maken. Ook al waait de wind er dan wat van weg, uiteindelijk kom je dan toch met meer thuis’.”

Johan Verminnen : “Het is eenvoudig : de moeders dragen de wereld, niet de vaders. Zeker in de tijd dat ik opgroeide, waren het de moeders die voor de kinderen zorgden. Ze bleven in de schaduw, maar regelden alles. De vader ging werken, gaf zijn loon af en bekommerde zich niet om de opvoeding van de kinderen.”

“Maakt het wat uit of je het product bent van een overrompelende genegenheid van twee mensen of van twee mensen die elkaar, voor zover ik dat kan overzien, zelfs amper waren toegedaan ? Maar het hindert mij ook dat ik geboren ben in het jaar 1944, stellig het zwartste jaar ooit in de geschiedenis van de mensheid.” (Uit : Magdalena, Maarten ’t Hart)

De moederportretten zijn vaak tevens een stukje geschiedschrijving over de vorige eeuw. Tom Lanoye : “Een groot punt van verschil met Gestameld liedboek van mijn goede collega Erwin Mortier, dat veel meer een lyrische impressie is van wat het betekent om een moeder te zien wegkwijnen, was mijn bedoeling om met Sprakeloos een aantal dingen tegelijkertijd te tekenen. Ik wou zeker een tijd en het Vlaanderen waarin ik ben opgegroeid schetsen. Het is ook portret van die generatie vrouwen die zich ondanks hun grote talent hebben weggecijferd. Ik ben er nog altijd niet uit of mijn moeder ook niet uit schrik ervoor gekozen heeft als slagerin mijn vader bij te staan. Was het misschien toch een gebrek aan durf of werd dat haar aangepraat door de gemeenschap ?”

Johan Verminnen : “De Prinses van het Pajottenland is in zekere zin ook een kroniek van de vorige eeuw. Mijn oudere broers en zussen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog geboren. Wij hebben de industriële ontwikkeling meegemaakt, de eerste auto’s, de eerste tv. De democratisering ook. Vroeger behoorden we nog tot zuilen. In mijn jeugd bepaalde de katholieke kerk alles : bij welke bank we zaten, waar we school liepen, naar welk ziekenhuis we gingen. Ze beheerste zelfs onze vrije tijd, want we ging op vakantie met de Christelijke Mutualiteit ! Het gaf de mensen houvast. ‘Jij gaat mij mijn geloof toch niet afpakken ?’ zei mijn moeder. ‘Want dat is de trapleuning die me veilig naar mijn kamer leidt’. Vandaag moeten we zélf orde in de chaos zien te vinden.”

“Ze sloeg haar verdriet als een sjaal om haar schouders.” (Uit : Prinses van het Pajottenland, Johan Verminnen)

Verminnen : “Ik moest mijn moeder gaan vertellen dat haar zoon Bert dood was. Ik belde aan en moeder deed open. Ik moest haar niets zeggen. Ze wist wat er gebeurd was ; Bert was immers zeven dagen vermist geweest. Ik vergeet dat beeld nooit : moeder ging achteruit naar de keuken, ging aan tafel zitten en zuchtte. Het was alsof ze het aanvaardde. God, ik wou dat ik zo sterk was. En toen ze, nadat mijn vader was begraven, aan de koffietafel zat, zag ik haar een sjaal omdoen en glimlachen. Het was alsof zij de mensen moest troosten in plaats van omgekeerd.”

“En dit is het relaas van een beroerte, vernietigend als een inwendige blikseminslag, en van de tergende aftakeling die zich daarna twee jaar lang voltrok aan een vijfvoudig moederdier en amateuractrice eersteklas. Ze had haar bestaan altijd ten dienste gesteld van het gesproken woord, van werklust en gezonde kost voor heel de familie, van profijtelijk genieten en betaalbare hygiëne van kop tot teen. En toch werd uitgerekend zij, door het leven dat ze altijd had geëerd – met bescheiden middelen en tomeloze ambitie, met trotse koppigheid en koppige trots – beloond met kwade dank en botte wreedheid. Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop.” (Uit : Sprakeloos, Tom Lanoye)

Veel auteurs beschrijven hoe de moeder ziek en dement wordt en uiteindelijk sterft. Tom Lanoye kon pas aan de definitieve versie van Sprakeloos beginnen nadat zijn beide ouders waren overleden. Toch wil hij het boek geen rouwproces noemen. “De roman gaat grotendeels over de afasie die mijn moeder trof. Over de schok voor de schrijver om de bron en het instrument van zijn vak te zien kapotgaan : de taal. Maar in therapeutisch schrijven geloof ik niet. Het is zeker niet zo dat de woede om die rare straf – je spraak verliezen – intussen verdwenen is. Alleen heeft die kwaadheid nu een vorm gekregen.”

“Zou mijn moeder zich omdraaien In haar graf als ze me hier zo zag zitten ? En zou ze, na dat omdraaien, makkelijker liggen dan tevoren ? Welk leven moet ik leiden om haar zoveel mogelijk te helpen In haar dood en in haar eeuwigheid ?” (Uit : ‘Ex-minnaar’, Herman Brusselmans)

Hoewel Herman Brusselmans zijn in 1992 overleden mama zijn muze noemt en zij vaak opduikt in zijn werk, heeft hij nooit een volledig boek aan haar gewijd. Wél het gedicht Het Gemis. “Geregeld vraag ik me, zoals in dat gedicht, af wat mijn moeder nu van mij zou denken. Ik denk dat ze wel content zou zijn met wie ik ben geworden. Haar grootste schrik was dat ik op het slechte pad zou terechtkomen. Toen ik een drankprobleem had, probeerde ik dat bewust voor haar verborgen te houden. Vandaag zou ze zien dat ik heel gewoon leventje leid en dat ik mijn plan trek in de literatuur.”

De ouders van Brusselmans wilden dat hun kinderen het beter zouden hebben dan zijzelf, en dus mocht Brusselmans Germaanse gaan studeren. Daar ontlook zijn liefde voor de literatuur. “Als ik niet op het erf moest helpen, zat ik op mijn kamertje te schrijven. Mijn moeder heeft geen enkel boek van mij gelezen, wat ik haar overigens nooit heb kwalijk genomen. Ooit begon ze aan Heden ben ik nuchter, maar al snel, toen ze bij een scene kwam met joden in de gaskamers, kon ze niet meer verder. ‘Je mag zoveel boeken schrijven als je wil, maar verwacht niet dat ik ze lees’, zei ze. Maar toen bij De Zwarte Komedie in Antwerpen de theaterversie van De man die geen werk vond in première ging, was ze erbij en glom ze van trots. Ik ben blij dat ze toch nog tien jaar van mijn carrière heeft meegemaakt. Dat ze heeft kunnen vaststellen dat die rare zoon van haar het toch nog tot iets geschopt heeft.”

DOOR PETER VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content