Het Spaanse Balearen-eiland Menorca is bijna zo goed als een tv : u hoeft er zich nauwelijks te verzetten om ontzettend veel te zien. Wij zapten er enkele dagen rond.

Er zijn zo van die mijlpalen in de geschiedenis van een land. Neem nu het monument dat een rotonde siert in Es Mercadal, midden op Menorca : geen generaal wiens verdienste wordt uitgedrukt in het aantal mensen dat hij om zeep hielp, maar een doodgewone pletwals. De machine staat er plechtig de aanleg te herdenken van de eerste verharde weg, die nog steeds het eiland dwarst tussen de oude hoofdstad Ciutadella en de nieuwe stad der steden, Maó. Niet dat de afstanden hier voor de komst van de weg onoverbrugbaar waren : op zijn allerlangst meet Menorca een goede 35 kilometer. En met zijn 24.000 inwoners is Maó ook niet bepaald een metropool te noemen.

De aantrekkingskracht van het eiland schuilt vooral in de rust en stilte die er heersen, weet Monique Doncarli, een Corsicaanse die hier dertig jaar geleden neerstreek. Een verstild minilandje dus, omspoeld door de Middellandse Zee : ze ziet dat wij lage-landers er wel pap van lusten. “Op zondag komen de plaatselijke jongeren vaak samen op het strand”, vervolgt ze haar lofzang op het lokale zuiderse leven. “De zon, de zee, een barbecue en dat alles rijkelijk overgoten met pomada. Het wil tegen het einde van de dag al wel eens uitmonden in een zwoel en verhit feestje.”

Ja, dat willen we ook wel eens proberen. Die pomada welteverstaan. Het is een mengeling van citroensap, dat ze hier van oudsher kennen, en gin, die door de Engelsen werd geïntroduceerd toen ze hier een tijdlang de baas kwamen spelen. Het brouwsel mag er best wezen. En dat het tijdens warme zomerdagen wel eens lollig kan worden op die zondagse strandpartijtjes, kunnen we ons best voorstellen. Nooit gedacht dat een Britse overheersing ook nog leuke kantjes kon hebben.

Natuurlijke schoonheid

Een strand van een heel ander kaliber bevindt zich in de buurt van Es Grau. Een wondermooie plek. Dat vonden ook de projectontwikkelaars, die in de jaren zeventig dit ongerepte, heuvelende landschap langs de kust begonnen om te vormen tot een luxueus vakantieoord met schitterende villa’s, golfterreinen en een jachthaven. De plaatselijke bevolking is er, terecht, niet weinig trots op dat door hun protest de werken uiteindelijk stilgelegd werden en het gebied werd uitgeroepen tot Parc Natural de S’Albufera des Grau. De huizen die er al stonden, mogen nog dertig jaar blijven, maar daarna gaan ze onherroepelijk tegen de vlakte.

Niet alleen het omringende natuurschoon fascineert : regelmatig zie ik de cameralens van enkele meereizende collega’s afdwalen in de richting van de jongedame die ons rondleidt. Zich niet bewust van de aandacht voor haar persoon vertelt ze enthousiast over het fragiele ecosysteem dat ze hier op het nippertje hebben kunnen redden : het moerassige gebied waarin we ons bevinden, is slechts van de zee gescheiden door een smalle rij duinen. Afhankelijk van de waterstand sijpelt er af en toe zeewater naar de moerassen of zoet water naar de zee, waardoor het zoutgehalte in de kreken sterk wisselt. Het levert een unieke fauna en flora op, en de plek is een belangrijke stopplaats voor trekvogels op weg naar het zuiden.

Janettenschoenen

Het restaurant op het strand van Fornells heet heel toepasselijk Es Pla. En inderdaad, de pla die wij voorgeschoteld krijgen, mag gezien worden : een eindeloze reeks tapas vergezelt het aperitief, waarna er een paella van gezinsformaat verschijnt, een dessert naar keuze en nog wat knabbeltjes voor bij de koffie. Juan Carlos himself zou tijdens de zomerva-kantie af en toe met zijn helikopter komen aanvliegen uit het naburige Mallorca om hier zijn vorstelijke benen onder tafel te steken. Je kunt hem geen ongelijk geven : wie hier weer buitengaat, hoeft een week niet meer te eten.

We rollen even een schoenwinkel binnen, want op hun typisch schoeisel zijn ze hier nogal trots. Je vindt ze in alle vormen in de souvenirshop : eentje om aan de muur te hangen met een bloeme-tje erin, eentje als draagtas aan je riem, je hebt zelfs haarspelden en oorbellen in de vorm van een schoen. Het begon allemaal met een emigrant die, ergens begin vorige eeuw, na een verblijf van jaren op Cuba terugkeerde naar zijn geboortegrond en er een schoenfabriek stichtte. Het was het begin van een bloeiende industrie, die nu wel over haar hoogtepunt heen is omdat de export zo goed als stilgevallen is. We begrijpen meteen waarom : in de winkel staan we ons even te verbazen over de grote, forse voeten die de vrouwen hier moeten hebben, tot we ons realiseren dat we in de mannenafdeling staan. Open tenen en een elegant riempje achteraan : het mag dan wel de plaatselijke specialiteit zijn, geen haar op onze noordelijke hoofden dat eraan denkt om met zulke janettenschoenen in het openbaar te verschijnen. Toch struint zelfs de grootste macho er hier geheel complexloos mee rond. En dan nog succes hebben bij de vrouwen. Je moet het maar doen.

Waar je dan weer geen schoenen voor nodig hebt, is om de Monte Toro te beklimmen. Regelmatig zouden gelovigen van wie een wens is uitgekomen, zich blootsvoets aan de steile klim wagen, om een of andere heilige te bedanken. Zal die blij zijn. Vandaag heeft de heilige blijkbaar niet al te veel dromen in vervulling doen gaan, want de bejaarden die we boven tegenkomen, zitten allen meer dan stevig in het schoeisel. Maar de devotie is er niet minder om : in het kleine kerkje van het klooster op de top verdringen massa’s bedevaartgangers zich voor het enorme, barokke tabernakel. Dan maar snel naar buiten om van het uitzicht te genieten. En dat mag er wezen : in zo’n minilandje heeft zelfs een heuvel van 385 meter de allure van een heuse berg.

Kaas en stenen

Waarom hadden onze oervaderen die onbedwingbare neiging om tonnen zware rotsblokken op elkaar te stapelen ? Terwijl ze toch evengoed gewoon als Gelukkige Wilden door hun paradijselijke omgeving konden huppelen. Het is een vraag die me altijd bekruipt als ik geconfronteerd word met prehistorische bouwsels. En zoals zo vaak als mensen gekke dingen gaan doen, is ook hier het antwoord : godsdienst. De Taula de Torralba, een enorme T-vormige constructie in een stenen cirkel, was dus een heiligdom. Samen met enkele andere toeristen staan we er wat verdwaasd naar te kijken. Prehistorische monumenten hebben nu eenmaal dat effect op mensen : ha ja, ontzettend oude stenen, niet eens netjes gestapeld, en wat nu ? En toch geraak ik er steeds weer van onder de indruk : vierduizend jaar geleden klonken hier gebeden in een taal die al tientallen eeuwen niet meer gehoord is, en werd er geofferd aan goden die zich sinds lang hebben teruggetrokken in de uithoeken van het universum.

Het moet op Menorca trouwens behoorlijk dringen geweest zijn in die voorchristelijke tijden, want over het hele eiland zijn er nog een dertigtal van deze oeroude heiligdommen teruggevonden. Dringen is het ook in Ciutadella, de vroegere hoofdplaats : de markt op het centrale plein loopt stilaan op zijn einde en de kopers zakken af naar de terrasjes van het lager gelegen haventje of naar de belendende winkelstraten. Hoewel het plaatsje nauwelijks 20.000 inwoners telt, heeft het toch de allure van een echte stad, met een heuse kathedraal en zowaar ook verkeerslichten, zelden gezien op Menorca. Maar wie de verkeersaders en het commerciële centrum achter zich laat, ontdekt een heel andere stad. Dwalend door smalle straatjes, langs verlaten pleintjes met imposante residenties van de oude landadel, valt mij voor het eerst het grote verschil op met het Spaanse vasteland : de stilte. Waar de gemiddelde Iberiër een niet-aflatende vreugde schijnt te scheppen in blèrende radio’s en tv’s (liefst samen), toeterende auto’s en geagiteerde gesprekken, lijkt er hier op sommige plekken nauwelijks geluid door te dringen. Ciutadella is een eerbiedwaardige oude dame die zich in stilzwijgen hult.

Stilte heerst er normaal ook in Sant Patrici, een idyllisch gelegen herenhoeve die zo weggeplukt lijkt uit het diepe Spaanse binnenland. Maar als wij er aankomen, is het er een geklop en geratel dat horen en zien vergaat. Gehuld in wolken stof werkt een groep kunstenaars uit alle werelddelen er aan de beelden die binnenkort de nog aan te leggen ‘cultuurtuin’ moeten sieren. Een behoorlijk ambitieus project, en een beetje vreemd ook, want Sant Patrici is in feite een kaasmakerij. Een collega van La Libre Belgique die met ons meereist, wordt er zowaar lyrisch van : “Fantastisch toch ! Hardwerkende kaasboeren die hun zuurverdiende centen investeren in cultuur. Het ware mecenaat !” De net iets prozaïscher ingestelde Vlamingen vinden dan weer vooral de kaas heerlijk. Met een lokaal wijntje in de hand proeven we hoe een strakke zeewind hier het hele jaar door over de weiden blaast en zo de melk van de koeien zijn typische zilte smaak geeft. Het zijn trouwens Hollandse koeien die gebruikt worden om deze Queso Mahón te maken. Je komt ze ook overal tegen.

Na het niet al te sobere middagmaal en de uitgebreide kaasproeverij, is het tijd om… te eten. In de haven van Maó staan twee hoge vertegenwoordigers van de Menorcaanse dienst voor toerisme ons op te wachten voor het diner. Maar eerst moeten we nog op de foto : een journalist van de lokale krant is uitgestuurd om verslag uit te brengen van ons bezoek. We lachen breed naar de camera, een mens verschijnt tenslotte niet elke dag in de internationale pers. Periodistas belgas, invitados a visitar la Isla, zal de Diario Insular zijn lezers weten te melden. Ik zei het al : er zijn zo van die mijlpalen in de geschiedenis van een land. n

Tekst Jan Haeverans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content